Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 191]
| |
Pieter de la Court, zijn aansprakelijkheid voor het interest van Holland en de polityke discoursenNiet lang geleden verwierf de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage een interessante aanwinst in den vorm van een weinig bekende Duitsche vertaling van het Interest van Holland. Zooals bekend is bezit de Koninklijke Bibliotheek van en over Pieter de la Court eenige zeer waardevolle boeken en handschriften. In de eerste plaats dient genoemd te worden het kostbare handschrift (Sign. 73 B 17), dat gediend heeft voor de drukkopie van de eerste uitgave van het Interest, dat gedrukt werd op de vermaarde drukkerij van Blaeu te Amsterdam en aldaar in 1662 werd uitgegeven bij Joan. Cyprianus van der Gracht. Door het voortreffelijke artikel van Mr. Veegens kan bekend geacht worden, hoe de raadpensionaris Johan de Witt in het manuscript eigenhandig tallooze correcties heeft aangebrachtGa naar voetnoot1). Bepalen wij ons in dit artikel alleen tot de boeken en handschriften voor den bibliograaf van belang, dan moet in de tweede plaats gewezen worden op een manuscript, dat zich in dezelfde portefeuille bevindt en dat tot opschrift draagt: ‘Cap. 7. Wat goede vrugten de beginselen eener vrye regeeringe albereids gebaard hebben, sedert den jare 1662 tot den jare 1669’. Dit hoofdstuk nu, van de hand van de la Court schijnt bestemd te zijn geweest om aan te sluiten bij het zesde hoofdstuk van het derde deel van de ‘Aanwysing der heilsame politike gronden en maximen van de Republike van Holland en West-Vriesland’, een omwerking van het Interest van Holland, welke in 1669 bij Hakkens in Leiden verscheen. Onder | |
[pagina 192]
| |
de schriftelijke nalatenschap van Prof. Fruin, op de Universiteitsbibliotheek te Leiden, bevindt zich een uittreksel hiervan. Na deze twee handschriften dient in de derde plaats de aandacht gevestigd te worden op een niet uitgegeven bewerking van de ‘Aanwysing’, die ook op de Koninklijke Bibliotheek berust. In één band (Sign. 393 C 22) zijn hier twee exemplaren van genoemd werk vereenigd, voorzien van tallooze verbeteringen en veranderingen van de hand van den auteur, en waarin alleen de beide hoofdstukken 29 en 30, die aan Johan de Witt worden toegeschreven, bijna ongerept zijn gebleven. Vergelijkt men beide exemplaren, die we voor het gemak A en B zullen noemen, dan blijkt spoedig, dat in B de wijzigingen niet alleen veel geringer in aantal zijn, doch ook van minder belang, omdat ze hoofdzakelijk van puristischen aard zijn. A kenmerkt zich echter door zeer belangrijke bijvoegsels. Een nadere bestudeering, of uitgave van dit document, zou zeker de moeite waard zijn. Het boekje, dat de Koninklijke Bibliotheek thans heeft aangekocht is niet zoozeer merkwaardig om zijn inhoud, welke met het origineel overeenstemt, als wel vanwege het feit, dat dit een vertaling is, die voor zoover men in den Centralen Catalogus kan nazien, niet op andere bibliotheken in Nederland aanwezig is, en die tevens onbekend was aan den heer Felix Driessen, die in zaken welke de la Court betreffen, uitstekend thuis is. Het titelblad, dat men hier afgebeeld vindt, behoeft weinig commentaar. De letters V.D.H. zijn de initialen voor den naam Van den Hove (= De la Court). Plaats en drukker worden niet vermeld. Waarschijnlijk was ook aan de uitgave van een Duitsche vertaling van het ‘Interest’ in 1665 nog wel eenig gevaar verbonden. Van een boekdrukkersspeculatie, zooals later bij de vertalingen van de ‘Aanwysing’ het geval was, is ons inziens hier geen sprake. Integendeel is er zelfs meer voor de meening te zeggen, dat er weinig exemplaren in omloop zijn gebracht. Op de vraag, of Pieter de la Court in deze uitgave zelf de hand heeft gehad, moeten wij het antwoord schuldig blijven. In zijn levensgeschiedenis is hieromtrent niets te vinden. Vermoedelijk zal hij na de bittere ervaringen, die hij bij de uitgave van het origineel ondervond, wel voorzichtiger zijn geworden. Over de lijdensgeschiedenis van Pieter de la Court bij het verschijnen van het ‘Interest van Holland’ in 1662 moge hier thans een en ander worden meegedeeld. | |
[pagina 193]
| |
Ongeveer tegelijk met het ‘Interest van Holland’ was een boekje verschenen getiteld ‘Politike Discoursen’, waarvan de schrijver op het titelblad door de initialen D.C. werd aangeduid. Hoewel het thans zoo goed als zeker is, dat niet Pieter, maar zijn broeder Johan, de geestelijke vader van dit geschrift is geweest, hield men in 1662 vrij algemeen Pieter voor den schrijver van beide werkjes. Zoo ook de Kerkeraad te Leiden, die zich ernstig gegriefd voelde, door het minder vleiend oordeel, dat zoowel in het ‘Interest’ als in de ‘Discoursen’ werd uitgesproken over de predikanten. De minder aangename gevolgen voor Pieter de la Court lieten dan ook niet lang op zich wachten. Kort na de uitgave van beide geschriften werd hij lastig gevallen door den Kerkeraad, die hem het gebruik van het Avondmaal wilde ontzeggen. In de notulenGa naar voetnoot1) van den Kerkeraad, welke zeer uitvoerig over deze zaak zijn, vinden wij op den 25en Augustus aangeteekend: ‘Gevraecht sijnde van D. Wijngaerden, nadien het Avondmaal des Heeren in corten sal gehouden werden, en bekent is, datter veel onrust ontstaet onder de Gemeente over seeckere boecken onlangs uytgegeven onder den titel van Hollants Interest, Politijcke Discoursen en andere, in welcke souden te vinden sijn veel aanstootelijcke expressiën en dat de geruchten gaen, dat den autheur ofte uytgever van dien soude sijn Pieter la Court, hoe hij sich sal hebben te gedraegen in de visitatie, of hy den selven la Court sal nodigen tot het Avondmael des Heere, ofte niet, is nae deliberatie verstaen, dat de boecken door gecommitteerden sullen naeder doorlesen werden, om dan aen de vergadering te geven openinge van hetgene principael aenstotelijck daer in voorkomt, ende dat oock vernomen werden of Pieter la Court daer van autheur of uytgever is, om daernae voort gehandelt te werden, nae behooren, en sijn tot dit werck gecommitteert praeses Havicius, scriba Cabeljau en nevens haer D. Wijngaerden en Petrus de Witte’. Het rapport, dat 12 September inkwam, luidde verre van gunstig voor Pieter de la Court. Verscheidene passages konden in beide boeken worden aangetoond, die streden ‘tegen de gesonde leere, goede seden en het ministerium’, zoodat de Kerkeraad, met droefheid geslagen, besloot enkele gezegden, die den meesten aan- | |
[pagina 194]
| |
stoot gaven, bijeen te zetten om ze daarna te kunnen voorleggen aan de Magistraat, met het verzoek den verkoop van beide boeken te verbieden ‘ten eynde door de selvigen geen meerder onrust ende ergernisse in die gemeynte mocht ontstaen’. Voorts werd besloten, dat de wijkdominé en een ouderling een bezoek zouden afleggen bij de la Court om hem over het auteurschap te ondervragen. Voor het geval hij afwezig mocht zijn ‘gelijck niet sonder reden werdt vermoedt’, moest de dienstbode haar meester de boodschap overbrengen, dat hij niet aan het avondmaal mocht komen, vóór hij den wijkdominé gesproken had. In de volgende vergadering, welke 19 September plaats had, werd verslag gedaan over het antwoord van het stadsbestuur, dat de verbreiding der werken zou tegengaan en den wensch uitsprak, dat de predikanten in andere steden het zelfde zouden doen. Verder bleek de la Court inderdaad steeds afwezig te zijn. Na ettelijke vergeefsche pogingen om hem te spreken te krijgen, verzocht de Kerkeraad aan de Synoden van Holland eveneens de verspreiding der ‘Discoursen’ tegen te gaan. Hierop kwam in October gunstig antwoord van de Synode van Noord-HollandGa naar voetnoot1). Intusschen was Pieter dan eindelijk door de heeren afgevaardigden van den Kerkeraad thuis getroffen. Toen hij ondervraagd werd, antwoordde de schrijver der ‘aanstotelijcke’ geschriften: ‘de Kerkeraad gelieve hem zulke verzoeken niet voor te houden, noch met zulke vragen te bezwaren’. De Kerkeraad nam hiermede natuurlijk geen genoegen, en stelde verdere besprekingen voorloopig uit tot een andere gelegenheid. Den 1en December 1662 werd overeengekomen de la Court nog eens te bezoeken en tevens een klacht in te dienen bij de Magisstraat, dat ondanks het verbod, een tweede druk van de ‘Polityke Discoursen’ was verschenen. Opnieuw ondervraagd, verklaarde Pieter in alle voorname punten der christelijke religie met de Gereformeerde Kerk overeen te stemmen. Den 8en December vernemen wij, dat de magistraat niet alleen den nieuwen druk zou verbieden, maar ook de reeds uitgegeven exemplaren zou doen ophalen. Dit is tevens de laatste inmenging van de regeering, daar reeds eerder was goedgevonden, in deze zaak verder niets meer te doen. | |
[pagina 195]
| |
Voor de magistraat had de la Court ontkend, dat hij de auteur was van de ‘Polityke Discoursen’. Betreffende het ‘Interest’ verklaarde hij ‘dat hy wel autheur van het voornoemde bouck was, maer dat die capittelen, die de meeste aenstoot gaven niet by hem, maer by een ander buyten sijn wetenGa naar voetnoot1) daerin waeren gevoucht, dat mede hetselve tractaet, by seecker geval hem afhandich sijnde gemaeckt, buyten toedoen en sonder sijn voorweten was gedruckt geworden’Ga naar voetnoot2). Voerde dus de openbare macht geen verdere actie, de Kerkeraad dacht er anders over. Toen de la Court door den wijkdominé kennis had gekregen van zijn ‘suspensie’ van het avondmaal, verzocht hij copie van dit besluit, waarop de kerkeraad goed vond ‘de saecke daer by te laten en Pieter la Court geen copie van de resolutie te geven’. Op een zelfde verzoek, den 5en Januari 1663 gedaan, gingen de predikanten evenmin in, maar wel was men bereid mondeling inlichtingen te geven. Dit gebeurde dan ook, waarop Pieter zeide: ‘de resolutiën te nemen in nader consideratie’. Toen het tegen Paschen liep, sprak de la Court opnieuw den wensch uit tot het Avondmaal te worden toegelaten. De kerkeraad wilde hierover echter geen besluit nemen, voordat Pieter de la Court zich nader had verklaard. De la Court antwoordde echter niet en bleef derhalve van het Avondmaal nog uitgesloten. Nog eenige maanden moesten verloopen, voordat het geschil tot een oplossing kwam. Den 1en Juli stelde Ds. Wijngaarden de vergadering er van in kennis, dat Pieter de la Court verzocht had tot het gebruik van het Heilig Avondmaal te worden toegelaten, terwijl de la Court tevens verklaarde, dat hij al de dingen, die in de uitgegeven boeken hem werden ten laste gelegd, ‘niet en approbeerde’. De Kerkeraad vond daarop eindelijk goed, dat de predikant van de wijk met een ouderling zich naar het huis van Pieter de la Court zouden begeven om aan dezen na ‘ernstige vermaninge’ het verzoek toe te staan. Na de noodleugen voor de Leidsche magistraat bekende Pieter dus ook tegenover den Kerkeraad ongelijk. | |
[pagina 196]
| |
Wat nu te denken over de houding van Johan de Witt, die in de uitgave van het Interest zulk een belangrijk aandeel had, en de la Court vrij wel in den steek liet, toen deze hem tijdens zijn strijd met de predikanten om bijstand verzocht? Op een brief den 3en October 1662 door de la Court aan hem gericht, antwoordde hij niet. Toen de Amsterdamsche pensionaris Pieter de Groot voor den Leidschen lakenfabrikant en politicus in de bres sprong, en de Witt's hulp inriep, antwoordde deze, dat de la Court alle voorzichtigheid uit het oog scheen verloren te hebben, en het volgens zijn oordeel heel verkeerd was ‘glorie te scheppen en te willen trecken uut wercken, die niet in allen deele geconditionneert sijn volgens de placcaeten van het landt’. Dit had de la Court aan de Witt niet verdiend! Ook tijdgenooten oordeelden er zoo over. Dit blijkt uit een briefje, dat Pieter de Groot nog naar aanleiding van deze zaak den 24en Januari 1663 aan Johan de Witt schreef, waarin hij toegaf, dat de la Court in sommige dingen wel voorzichtiger had kunnen zijn, maar waarin hij den raadpensionaris toch in overweging gaf, ‘of den staet ende teghenwoordighe regieringhe, dye buyten alle twijffel daerby sonderlingh heeft geprofitert, hem daerover behore ongelijck te laten lyden’Ga naar voetnoot1). Tusschen de regels door kan men lezen, dat de pensionaris van Amsterdam - ons inziens terecht - de houding van de Witt afkeurt. Wat meer belangstelling van den raadpensionaris voor het lot van den auteur, wiens geschriften toch de verdediging van de Witt's staatkunde ten doel hadden, ware in dit geval niet misplaatst geweest.
Dr. J.H. Kernkamp |
|