Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Serie 2. Jaargang 22 (1933-1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
Afbeelding van Het Boek. Serie 2. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Serie 2. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.58 MB)

Scans (315.55 MB)

ebook (9.60 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Serie 2. Jaargang 22

(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 294]
[p. 294]

Boekbespreking

Gutenberg-Jahrbuch 1933. Herausgeg. von A. Ruppel. Verlag der Gutenberg-Gesellschaft in Mainz. 4o. 344 blzz. met vele afb. - Prijs: R.M. 40.

Er zijn mij recensenten bekend, die met veel aplomb een bespreking van een werk laten drukken, waarvan zij slechts inleiding, eerste en laatste hoofdstuk hebben gelezen en de rest doorgebladerd hebben. Hun methode is de mijne niet. Doch thans, nu het Gutenberg-Jahrbuch weer om zijn jaarhjksche recensie vraagt, zou ik haast wenschen hun luchtige opvattingen te deelen. Want het is ontmoedigend, dat men met de beste wil van de wereld, ook wanneer men angstig-scrupuleus elk der 31 bijdragen, samen meer dan 300 blzz. beslaande, heeft gelezen, niet in staat is ze alle te vermelden. Te betreurenswaardiger, omdat er inderdaad zoo veel van uitnemende kwaliteit onder is.

Dus, slechts een enkele greep uit al het goede, met verontschuldigingen aan hen, wier werk niet genoemd wordt.

Bevatte het Gutenberg-Jahrbuch van 1932 een wilde aanval van de hemelbestormer E. Consentius tegen de beproefde, bijkans klassieke incunabel-methode van Proctor-Haebler en hun navolgers, de Redactie heeft de leer van het audi et alteram partem gehuldigd en de langste bijdrage is thans een bestrijding van de heer Consentius door Carl Wehmer, Zur Beurteilung des Methodenstreits in der Inkunabelkunde. Te veel eer? Het komt mij voor, dat de Consentius-storm-in-een-glas-water, ook als hij doodgezwegen was, uit innerlijke zwakheid vanzelf tot bedaren was gekomen. Hoe het zij, wij danken aan die bestrijding voortreffelijke opstellen. Ik noem slechts wat hier te lande De Vreese en Kruitwagen er tegen te berde hebben gebrachtGa naar voetnoot1. Onder het vele goede, in Duitschland en andere landen over de zaak gepubliceerd, neemt deze studie van Wehmer rustig betoog zonder eenige animositeit, een eereplaats in. Als grondig kenner van Augsburgsche historiebronnen heeft hij allerlei nieuwe stille getuigen tegen Consentius in 't geding gebracht. De sommen, waarvoor de verschillende Augsburgsche vroege drukkers in de belastingen hunner stad waren aangeslagen, bleken wel volmaakt overeen te stemmen met de resultaten van de Proctor-Haebler-methode. Van de onbekende, maar zeer belangrijke drukkers, waarmede Consentius gaarne schermt, in deze officieele documenten geen spoor. De z.g. bewijzen, door Consentius gebouwd op 't voorkomen van enkele varianten, tweeling- of drielingvormen van initialen, in de incunabeltypen, zijn door Wehmer's vergelijking met Augsburgsche handschriften, die eveneens herhaaldelijk verschillende vormen voor eenzelfde letter vertoonen als een kaartenhuis ineengestort (zie hierbij Abb. 5-10 van het opstel).

Uiteraard kan ik slechts enkele punten aanstippen uit deze rijke, onderhoudende studie, voorbeeld van waardige bestrijding, die iedere incunabuhst, ook als het Consentius-rumoer hem verre staat, goed zal doen te lezen. Een suggestieve bijdrage, die nieuwe perspectieven opent

[pagina 295]
[p. 295]

en weer bewijst, dat de methode Proctor-Haebler op stevige basis rust. De Wiegendruckgesellschaft heeft verstandig gedaan, deze studie als Sonderabdruck te verspreiden.

Voortreffelijk van vorm en inhoud is het opstel van Rud. Juchhoff, Johann Veldener in Löwen als Buchdrucker und Buchbinder. Tevens van bizonder belang voor de kennis onzer Ned. incunabel-drukkers. Het geeft de bevestiging van het vermoeden, indertijd reeds door Bradshaw geuit en door Campbell (zie zijn Annales no. 799) overgenomen, dat Veldener, na van 1473-77 te Leuven te hebben gewerkt en vervolgens in Utrecht en in Culenborg te zijn neergestreken, in 1484 weer naar Leuven is teruggekeerd. In 't begin heeft hij hier nog gedrukt, later, verdrongen door zijn concurrent Joh. de Westfalia, is hij als boekbinder aan de kost gekomen. Er zijn tal van banden bekend met de veelbesproken rebus-stempel (gespannen boog, vier sterren er om, vogel, lelie, de letters ve), die Juchhoff nu op vernuftige wijze als ‘Vel-den-aer’ verklaart.

Van belang voor de vroege Ned. boekdruk is mede het opstel van M.J. Husung, Ein unbekanntes Blatt vom holländischen Frühdrucker. Het gaat over een blad, afkomstig van de onbekende vroege Ned. drukker, die gewoonlijk te Utrecht gelocaliseerd wordt; dit bevat de inhoudsopgave van een werk, ten deele parallel loopend met Campbell 1186 (van Ludovicus de Roma). Wij maken er Husung allerminst een verwijt van, dat zijn studie meer vragen opwerpt dan oplost. Doch wel hadden we graag van hem vernomen, waar zich het bewuste blad bevindt.

De gave, zijn gedachten in een goede vorm te gieten, bezit Gottfr. Zedler niet. Toch zal men goed doen kennis te nemen van zijn belangrijke mededeelingen over een nieuw gevonden Donaat-fragment, Ein neuer, mit der 42 zeiligen Bibeltype in ihrem Urzustande gedruckter Donat (met afbeeldingen).

Meester van vorm en stof beide is altijd Victor Scholderer. Hier geeft hij een korte bijdrage over een incunabel-drukker te Pojano, A note on Felix Antiquarius.

Ant. Boselli uit Bologna, auteur van een studie over Enrico Aiding te Messina in het Jahrbuch van 1931, voegt er hier een aanvulling aan toe, La ‘Lettera di Saffo a Faone’ stampata da Enrico Aiding in Messina.

Met genoegen zal men ook de bijdrage van Kurt Ohly lezen, Eine gefälschte Ratdoltinkunabel. Zonneklaar wordt bewezen, dat de Historia Scanderbegi met adres van Erh. Ratdolt te Venetië, 2 April 1480 een knappe falsificatie is van zekere Giammaria Biemmi, 18e eeuwsch historicus, die een groot deel van zijn leven heeft besteed aan 't vervaardigen van vervalschte kronieken.

Nog zou ik de aandacht willen vragen voor de goede opstellen van Hanns Bohatta Ulrich Han, der erste Wiener Buchdrucker, van Otto Clemen, Bemerkungen zu deutschen Einblattholzschnitten aus der ersten Hälfte des 16. Jahrhunderts (aanteekeningen bevattend bij Geisberg's groote werk) en van Karl Schottenloher, Die Druckprivilegien des 16. Jahrhunderts, waarin deze grondige kenner van 16e eeuwsche drukkers een schat van materiaal heeft verwerkt.

Goed is ook de eenige bijdrage van een landgenoot, R.W.P. de Vries jr., Die Radierungen von M.A.J. Bauer, met eenige mooie afbeeldingen. Het zetten van Nederlandsche woorden schijnt Duitsche drukkers altijd moeilijk te vallen. Hier lezen we nu weer ‘Centralstation’ (S. 237) en (Lodew.) ‘von Deyssel’ (S. 240).

Annemarie Meiner, de eenige vrouwelijke contribuante, heeft een grondige en lezenswaardige studie over Die Frau im Druckgewerbe gegeven. Het is een eigenaardigheid van vrouwen, dat ze graag spreken en schrijven over de verrichtingen van eigen sexe. Doch heeft het in deze tijden van reactie, nu de crisis wel eens als voorwendsel wordt aangegrepen, om de vrouw naar het huishoudelijke hoekje terug te dringen, misschien eenig nut, dat haar praestaties in de wereld daarbuiten te boek worden gesteld.

[pagina 296]
[p. 296]

Summa summarum: een jaarbundel met tal van goede bijdragen. Het ‘Zweijahres-Rhythmus’ (zie Gutenberg-Jahrbuch 1930, Vorwort en dit tijdschrift XXI. 346) bracht mee, dat de band van 1933 een tweeling is van de 1932-band, dus blauw met mosterd-kleur. Niet zonder angst vraagt men zich af, welk pak Harlekijn in 1934 zal kiezen. Hier zou ‘Gleichschaltung’ nu eens geen kwaad kunnen.

's-Gravenhage, Febr. '34.

M.E.K.

Hermann Herbst, Bibliographie der Buchbinderei-Literatur 1924-1932 (Ergänzungsband zu Wolfgang Mejer, Bibliographie der Buchbinderei-Literatur. Leipz. 1925). Leipzig, K.W. Hiersemann, 1933. 8o. VIII + 169 blzz. - Prijs: R.M. 18.

De samenstelling van deze Ergänzungsband was de heer Herbst, ons bekend door zijn voortreffelijke litteratuur-overzichten in het Jahrbuch der Einbandkunst, door een goed opstel als Ein Vierteljahrhundert Bucheinbandforschung (Archiv f. Buchgewerbe u. Gebrauchsgraphik ao. 1925), ten volle toevertrouwd. Er zijn hier 2224 titels bijeen, vermeerderd met een aantal later ingelaschte a-nommers, in verschillende capita en onderafdeelingen gerangschikt en nog weer fijner gedifferentieerd dan in het oorspronkelijke werk van Wolfg. Mejer. Wie in dit duidelijke, goed-geordendc werk, met een Verfasser- en een Schlagwort-Register aan het slot, zijn weg niet vindt, moet zich verder maar uit de wetenschappelijke wereld terugtrekken.

Bij de groote vlucht, die de bandenstudie in de laatste twintig jaren neemt, treft het ons steeds weer, hoe klein het getal dergenen is, door wie ze hier te lande beoefend wordt. Zit het Calvinisme ons nog altijd in de weg, dat, wars van het uiterlijke kleed, slechts naar kern en pit der boeken schouwt?

F.L. van der Bom (niet von der!), A.W. Bijvanck, J. van Dijk, E.R. Kluyver, L.J. Lievegoed, F. Lugt, E. Menalda, F.C. Proost, C. van Pruissen, G.A.S. Snijder, W. de Vreese (niet Wilhelm, maar Willem!) en mijn persoon zijn, als ik goed zie, de landgenooten, wier namen in het register te vinden zijn. Voor een deel nog betreft het bijdragen, in buitenlandsche tijdschriften verschenen. Hebben de heeren A. Hulshof en M.J. Schretlen, na hun aardig boekje over de Utrechtsche banden (van 1921) hun liefde geheel van de bandenstudie afgetrokken? Is er in de kringen van jongere bibliotheek-ambtenaren niemand met bandenbelangstelling? En toch zijn er nog werelden te ontdekken in de oude Nederlandsche boekbanden, getuige de suggestieve opstellen van onze Zuiderbroeder, de heer Prosper Verheyden, over de banden van de Agnieten berg, over de Bossche en over de Maastrichtsche banden (zie Het Boek XXI en XXII).

Eén artikel, verscholen in de Kerst-uitgaaf 1926, vervaardigd door de leerlingen van de Amsterdamsche Grafische School, is aan Herbst ontsnapt: L.J. Lievegoed, Boekband en bindkunst (blz. 25-36).

Het verheugt ons deze voortreffelijke Bibliographie der Buchbinderei-Literatur met warmte te kunnen aanbevelen aan bibliotheken en andere belangstellenden.

's-Gravenhage, Febr. '34.

M.E.K.

[pagina 297]
[p. 297]

E. Dronckers, Catalogus der Bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam. Deel IV. 's-Gravenhage, Mart. Nijhoff, 1934. 8o. XVI + 590 blzz. - Prijs: ƒ 13.

Dit vierde en laatste deel, waarmee de Vereeniging de ordening van haar boekenschat, naar een weldoordacht systeem, heeft voltooid, bekroont de arbeid op waardige wijze. Er was in de bibliotheek nog aanwezig een wilde horde catalogi, van antiquariaten, veilingen, fondscatalogi, enz.; als ik goed schat, een 29-30.000 stuks. Ongeordend is zulk materiaal vrijwel waardeloos. Gerangschikt, alfabetisch en in groepen, gelijk thans, kan het voor bibliografisch onderzoek een goudmijn zijn. Zoo werd dan deze heele ruwe materie gebracht onder verschillende hoofden: I. Fondscatalogi; II. Catalogi van Fondsveilingen, in Nederland en in 't Buitenland; III. Antiquariaats- en Magazijncatalogi (zeker een 15.000 tal!); IV. de grootste rubriek, Catalogi van Boeken-, Prenten- en Teekeningenveilingen, naar landen ingedeeld, waarbij ook de naamlooze veilingen en de namen der veilinghouders weer afzonderlijk zijn vermeld. Verwijzingen, zooveel maar mogelijk is. Catalogi, waarin prijzen zijn aangeteekend en andere met prijzen en namen van koopers, hebben een of twee asterisken.

Het houdt hiermee nog niet op. Onder hoofd V wordt, summum van hulpvaardigheid, de heele voorafgaande stof, systematisch voor ons ingedeeld, aansluitend bij de indeeling Bibliographie van deel I. Stel dus, dat er in ons geheugen vaag iets is blijven hangen van een catalogus, eenige jaren geleden gezien over een onderwerp, dat ons interesseerde, ridderromans, incunabelen of muziek. We zouden die weer willen zien. Maar we zijn jaar van uitgave, naam van uitgever of veiling vergeten. Tien tegen een, dat 't geen ons slechts flauw voorstond, hier in deze. systematische lijsten tot klaarheid wordt gebracht.

Na deze kostelijke 5e rubriek, volgen er nog vier; VI. met letterproeven, drukproeven, prijscouranten van Drukkerijen en Lettergieterijen; VII. met soortgelijke publicaties van Papierfirma's; VIII. Catalogi van Drukkerij- en Binderijveilingen en IX. Catalogi van Papierveilingen.

De twee laatste hoofdstukken, X en XI, zijn eenigszins als een hors d'oeuvre te beschouwen. Men vindt er de lijsten van twee kostbare legaten, aan de Vereeniging geschonken: de Bodoni-drukken. die Alb. Sijthoff in 1913 gaf, chronologisch geordend, en het legaat W.P. van Stockum Jr. van 1928, bestaande uit een keurcollectie Ned. uitgaven, hoofdzakelijk uit de 17e en 18e eeuw.

Met deze catalogus zijn wij hier te lande een nasla-werk van de allereerste rang rijker geworden. Geen wetenschappelijk bibliotheekambtenaar, zoo hij er eenmaal mee vertrouwd is geraakt - en de indeeling is klaar als kristal - zal het meer kunnen missen. Herhaaldelijk worden we in bibliographische standaardwerken, als Maittaire, Panzer, Van Iseghem, enz., naar oude catalogi verwezen. Dan is het voor verdere nasporingen dikwijls van 't grootste belang tot die vroegste bron op te klimmen. Al te vaak bleef echter onze wijsheid hier steken; de oude catalogus was in geen der groote bibliotheken aanwezig. Met de nieuwe schatten, thans voor ons ontsloten, zal deze moeilijkheid zelden meer voorkomen.

Zeer opzettelijk heb ik eerst getracht de beteekenis van de catalogus uiteen te zetten, eer ik een loflied op de samenstelster, Mej. E. Dronckers, aanhief. Want ik vreesde dan aan het juichen te zullen blijven. Haar voorrede verhaalt ons, dat er een jaar of vijf aan dit bibliografisch werk besteed zijn. Men stel zich zoo'n arbeid eens voor. Zuiver scheppingswerk ex nihilo. Stapels en stapels rommelige, uit elkaar hangende, gloeiend-vervelende catalogi. Meer dan 29.000 stuks. Vele op zichzelf niets waard, schijnbaar prullen. En dan die stugge, stoffige materie gaan ordenen. Titels maken; alles in een systeem brengen. Zóó, waarde geven

[pagina 298]
[p. 298]

aan wat op zichzelf niets was. Daarna, wanneer de duizendtallen geordend op hun titel staan, ze nog eens doorwerken, één voor één, inhoud vastleggen en ze systematisch indeelen.

Inderdaad, het is een bijna bovenmenschelijke praestatie en het verheugt ons, dat Mej. Dronckers deze krachtsinspanning overleefd heeft. Menig man zou er bij neergevallen zijn. De klaterende roem, die nationale heldinnen van den dag als Zus Braun en Willy den Ouden met haar gezwem plukken, zal niet het deel van de samenstelster worden. Maar the happy few, die zulk werk kunnen beoordeelen, zijn haar dankbaar voor wat ze ons geschonken heeft. Voor de schoone reeks catalogi, afgesloten door dit monumentale vierde deel, onze hulde aan Mej. Dronckers en geluk aan de Vereeniging t. Bevordering v.d. Belangen des Boekhandels.

's-Gravenhage, Maart '34

M.E.K.

Albert Broadbent Foxcroft, A catalogue of English books and fragments from 1477 to 1535 in the Public Library of Victoria. With preface by Ernest R. Pitt. - Melbourne, Fraser & Jenkinson Pty. Ltd. 1933. 8o. XI + 72 blzz. Met facs.

Met genoegen heb ik kennis gemaakt met deze catalogus, mij door de President & Trustees van de Publ. Library, Museums & Nat. Gallery of Victoria in Melbourne aangeboden. Wie van vroege typografische producten houdt, zal verheugd zijn te zien, dat men zelfs in Australië een aardige verzameling oud drukwerk, 't zij dan wel grootendeels uit fragmenten bestaande, kan raadplegen. Zekere Sir John Fenn (1739-1794) heeft er vele van bijeengebracht met de bedoeling zijn eigen exemplaar van Herbert's Typographical Antiquities te illustreeren. Na eenige omzwervingen is de collectie ten slotte in Melbourne beland. Aangevuld met andere boeken en fragmenten telt ze thans 68 nommers, waaronder 8 fragmenten van Caxton-drukken. Als oude bekenden hebben wij de nos. 66-67 begroet, twee bladen, vermoedelijk het eene door Christ. van Ruremund en het andere door Willem Vorsterman in Antwerpen gedrukt, en eenige jaren geleden hier beschreven en gereproduceerd (Tafelmanieren. Eng., Fra. Ned. c. 1530. 4o. en Noel van Berlaimont, Vocabulare. c. 1530. 4o; zie verder dit tijdschrift XIX. 9-16). Acht voortreffelijke facsimile's zijn over 't werk verspreid; de bibliografische verwijzingen zijn uitvoerig. Behalve de 68 originalia vermeldt de catalogus nog 29 Engelsche uitgaven in facsimile van het zelfde tijdvak (nos. 69-97). Tot slot gemakkelijke indices. Als geheel een zeer verzorgde publicatie.

's-Gravenhage, Maart '34.

M.E.K.

Bibliotheca Philologica Classica. Band 59. 1932. Bearbeitet von Wilhelm Rechnitz. Beiblatt zum Jahresbericht über die Fortschritte der klassischen Altertumswissenschaft. Jahrg. 58. [lees: 59.] 1932. Leipzig. O.R. Reisland. 1934.

In aansluiting aan mijne aankondiging van het 58ste deel (over 1931) der Bibl. Phil. Class. (vgl. Het Boek XXII, 1933 p. 104) is het mij een genoegen thans de bibliographie over 1932, die Rechnitz al in de tweede helft van Febr. 1934 heeft doen verschijnen, te recenseeren: deel 59, jaargang 59. De uitgever en de redacteur, die ‘deel 59, jaarg. 58’ op den titel zetten, zijn gewoonweg, om het in hun eigen taal uit te drukken,

[pagina 299]
[p. 299]

unbelehrbar ten aanzien van mijn reeds meermalen (Het Boek XX, 1931 p. 171, XXI, 1932 p. 256, XXII, 1933 p. 105) gemaakte aanmerking op het inderdaad niet bestaande verschil in de nummering van het deel en van den jaargang. O kostbare tijd, dien ik eens besteedde door op de Amst. Univ. Bibl. alle jaargangen van de complete serie te tellen en hun volledige overeenstemming te constateeren met het aantal der verschenen deelen!

De door Rechnitz verrichte arbeid is ook dit jaar weer omvangrijk en intens geweest, ook al is tengevolge van de schijnbare slinking in de productie, de genoteerde recensies buiten beschouwing gelaten, het aantal geregistreerde titels van 4961 in 1931 tot 4509 in 1932 teruggeloopen. Ook dit jaar is de uitgave der B. Ph. Cl. geschied ‘mit Unterstützung der Deutschen Gemeinschaft zur Erhaltung und Förderung der Forschung’. Strenge bezuinigingsmaatregelen zijn blijkbaar opnieuw vereischt geweest. Dit leid ik af uit het ontbreken van een voorwoord - dat desnoods gemist kan worden - en het opofferen van de lijst der gebezigde afkortingen voor een deel der verwerkte tijdschriftentitels. Wel wordt de gebruiker afgescheept op pag. VI, de laatste pag. van het voorgedeelte, met een nieuw rubriekje ‘Neue Abkürzungen’, dat zegge één heele nieuwe afkorting bevat, voor het overige wordt blijkbaar van hem verwacht, dat hij bij voor hem onbegrijpelijke afkortingen de lijst in het vorige deel - en, bij voortzetting van dit bedrijf in de toekomst, van vorige deelen - raadpleegt. De verkregen besparing van 9 pagina's weegt echter niet op tegen den achteruitgang in bruikbaarheid. Zelfs de philoloog, wien de routine de oplossing van de gebruikelijke en zelfs van de minder gangbare afkortingen aan de hand doet, zal toch in AeR. niet op het eerste gezicht Atene e Roma herkennen, of weten, dat met KK. het Poolsche tijdschrift Kwartalnik Klasyczny bedoeld wordt. Veeleer mag men telkenjare een versche, gecontroleerde lijst der afkortingen voor de tijdschriften, waarbij besnoeid is wat afgeloopen, en aangevuld wat nieuw opgetreden of tot dusver verwaarloosd is, als een postulaat stellen voor iedere goede en bruikbare bibliographie van geheel of gedeeltelijk uit periodieken bestaande literatuur. In de lijst der afkortingen van 1931 bevindt zich naast andere symptomen van verstarring o.a. een afkorting voor het Wochenschrift für klassische Philologie, dat reeds in 1920 werd opgeheven; voor de publicaties van onze Koninklijke Akademie van Wetenschappen is er alleen een afkorting voor het uitteraard weinig - alleen bij een necrologie van een classicus - te vermelden Jaarboek, terwijl met de Verhandelingen en Mededeelingen der afd. Lett. geen rekening wordt gehouden, hoewel er wel een afkorting in de B. Ph. C. (vgl. o.a. nr. 4188) voor wordt gebezigd.

Ook in een ander opzicht kan zonder moeite de bruikbaarheid der B. Ph. C. verhoogd worden. Deze bibliographie huldigt, gelijk vele Duitschers, de nergens ter wereld in zwang zijnde gewoonte, om de hoofdletters I en J als één letter te beschouwen, en rangschikt dan ook zoowel de kernwoorden als de namen der schrijvers van boeken en artikelen naar dit zonderlinge beginsel. Wie nu, op deze manier van doen niet bedacht, in dit nieuwe deel, geen literatuur b.v. over Irenaeus, Isaeus, Isocrates tusschen de kernwoorden Homerus (714-811) en Jamblichus (812, 813) aantreft, en tot het ontbreken daarvan besluit, zou niettemin falen: immers in de nrs. 841-2, 843, 844 wordt het gezochte gevonden. Zou het waarlijk een revolutie wezen, indien de B. Ph. Cl., in overeenstemming b.v. met een werk van onverdacht Duitschen geest, Brockhaus' Konv. Lex. deel IX. 1931, met deze voor buitenlanders, op wier belangstelling de B. Ph. Cl. toch prijs stelt, lastige gewoonte, brak? Te eerder is dit, zelfs met handhaving wat de kernwoorden betreft in de tegenwoordige volgorde, mogelijk door de namen der Grieksche auteurs, volgens het voor eenige jaren (zie Het Boek XIX. 1930, 173 en XX, 1931, 171) weer ingevoerde systeem, niet alleen in het Latijn, maar

[pagina 300]
[p. 300]

zuiver in het Latijn, d.w.z. uitsluitend met de hoofdletter I te spellen, gelijk ook de Fransche bibliographie doet, en, merkwaardigerwijze de B. Ph. Cl. zelf ten opzichte der Latijnsche eigennamen. Bij de namen der moderne auteurs moet echter I aan J voorafgaan, zoowel in de bibliographie zelf, dus s.v. Vergilius niet nr. 2131 Johnston vóór 2132 Iwanow, als ook in het register.

Nu ik den Latijnschen vorm der lemmata ter sprake breng, zij er nog eens op gewezen, dat aan het hierbij voorgestane beginsel onvoorwaardelijk moet worden vastgehouden: waarom nr. 1670 Gregor von Tours plotseling in het Duitsch, of - opnieuw (zie Het Boek XXII, 1933, 106) - nr. 1111 Romano il Melodo in het Italiaansch?

Natuurlijk vereischt de preciese invoeging van de literatuur onder het juiste kernwoord philologische kennis en routine, gelukkig, dat vergissingen, waarop vroeger wel eens gewezen moest worden, gaandeweg zeldzaam zijn geworden. Maar verkeerd of onvoldoende gerangschikte titels hadden even goed kunnen wegblijven en missen hun doel. Eenige voorbeelden. De literatuur over den Archipoeta (nr. 4398 vg.) wordt onder het lemma Carmina Burana (nr. 4397) ondergebracht; een der gedichten van den Archipoeta moge ook in de Carmina Burana voorkomen (aestuans intrinsecus enz.), dit is geen reden om de beide dichtbundels te vereenzelvigen, wellicht ligt hierin juist de bron der verwarring. Er zijn nog altijd auteurs, die zich niet bewust zijn van het gewicht van een treffenden titel voor hun artikelen (vgl. Het Boek XIX, 1930 p. 173). Daar hebt ge iemand, die voor een artikeltje in het Phil. Wochenschr. 52, p. 1362-3 geen ander opschrift weet te bedenken dan ‘Blattfüllsel’! Dit neemt Rechnitz (afd. Papyri) nr. 2452 zonder meer over, hij had hier moeten toevoegen, wat uit het kleine art. gemaklijk op te maken is, ‘[zu Pap. Giss. 25 und 31]’, het art. handelt over twee stukken uit dezelfde collectie, waarvan twee nrs. vroeger 2450 eveneens sprake is, waar een art. vermeld wordt: ‘Zur Datierung des Pap. Gissensis 40. I, Herm. 67, 473-7.’ - Onder nr. 2494 (afd. Handschriften) vinden wij den titel: ‘Thomsen, P. Verlorene Handschriften van Justins Werken und Marc Aurels Selbstbetrachtungen’, Phil. Woch. 52 p. 1055-6.’ Op dezen titel had een verwijzing moeten staan onder Justinus en een onder Marcus Aurelius, te meer daar de gebruiker der B. Ph. C. dan direkt had kunnen zien, of met Justinus de Grieksche apologeet - wat inderdaad het geval is - of de Romeinsche historicus bedoeld is (vgl. Het Boek XXI, 1932 p. 257).

Als merkwaardigheid vermeld ik nog, dat de Bibl. Phil. Cl. 1932 een aantal artikelen en boeken registreert, welke in het Japansch verschenen zijn, een bewijs voor de waardeering, die de klassieke philologie ook in het verre Oosten geniet.

Moge de hernieuwde werkzaamheid van Rechnitz de bruikbaarheid der Bibl. Ph. Cl. vergrooten; met spanning zien wij den volgenden jaargang, over 1933, te gemoet.

Amsterdam, Maart 1934.

M. Boas.

W(outer) N(ijhoff), De Arnhemsche boekverkoopers en uitgevers Nijhoff. Geschiedenis en bibliographie. 's-Gravenhage, Mart. Nijhoff, 1934. 8o. XV + 326 blzz., met 28 pl. en 24 afb. - In beperkt aantal voor familie en vrienden gedrukt. Niet in den handel.

Bij de aankondiging van dit prachtige werk, dat ons ‘maar zoo’ in huis is gezonden, voelt men zich in feestelijke vacantiestemming. Een recensie wordt allerminst verwacht, maar wie gewoon is veel te bespreken, valt het moeilijk te zwijgen over deze verrassende publicatie, die tegelijk

[pagina 301]
[p. 301]

gezellig, onderhoudend en door en door wetenschappelijk is. Van ‘Een woord vooraf’ tot het laatste register toe, bemerkt men met welk een zorg en piëteit de schrijver het boek heeft samengesteld. ‘Wij, kinderen van Martinus, hadden wel sedert onze prille jeugd van Jacob, Isaac en Paulus hooren praten, maar veel meer dan testamentische klanken waren ons daarvan niet bijgebleven.’ Inderdaad, moet het voor de nazaat, zelf met hart en ziel uitgever en boekhandelaar, niet uitermate boeiend zijn het bedrijf van betovergrootvader Jacob, overgrootvader Paulus, grootvader Isaac Anne en Oom Paulus, loopende van 1752-1867 te reconstrueeren? Een bedrijf, waaruit bovendien zijn eigen zaak in Den Haag als met een zijtak in 1853 is ontsproten. Eens grondig na te gaan, hoe die Arnhemsche voorouders hun zaken dreven, wat voor soort werken ze uitgaven. Handelscorrespondentie of boekhouderij was niet bewaard; het verleden moest op andere wijze herbouwd worden. In de eerste plaats waren er de tastbare getuigen, de nog bestaande uitgaven der Nijhoffs. Wie thans bij nakomeling Wouter N. een groot aantal hiervan, keurig in marokijn gebonden, in een eigen kast bijeen ziet staan, zal ternauwernood vermoeden welk een ontzaglijke inspanning het heeft gekost, deze collectie, nog verre van compleet, te verzamelen. Velen ervan blijken zeldzamer dan menige incunabel te zijn. Bij menige beschrijving in de bibliographie wordt ook vermeld ‘geen ex. gevonden’. Hoe zijn dan al die titels bekend geworden? Eenvoudig was dit van 1837 af, het jaar, toen Isaac Anne de eerste fondscatalogus uitgaf. Vóór die tijd, dus voor een periode van meer dan 80 jaren, was men aangewezen op 't doorzoeken van tijdschriften, waarin nieuwe boeken gewoonlijk geadverteerd werden (Boekzaal, Vaderl. Letteroefeningen, enz.). Bovendien kwam er nog een Lijst te voorschijn, begonnen in Aug. 1817 en bijgehouden tot Dec. 1866. Hierin schreef Isaac Anne en later zijn zoon Paulus bijna alle uitgaven met nadere bijzonderheden over papier, drukker, kosten, platen, honoraria van schrijvers, enz.

Uit deze gegevens, van verschillende zijden bijeengebracht, is een bibliographie tot stand gekomen van zeer bizondere kwaliteit. Niet slechts de titels der uitgaven van de opeenvolgende geslachten Nijhoff worden gegeven, maar tevens alles wat er over elk boek en zijn wordingsgeschiedenis na te speuren viel. Zoo is het een bibliographie en tegelijk een volle greep uit de geschiedenis van het uitgeversvak geworden.

Een belangrijk onderdeel van het Arnhemsche bedrijf vormden de geregelde boekenveilingen; in 1783 hield Paulus Nijhoff de eerste, in Nov. 1831 de negentiende en ook zijn opvolgers zetten dit gebruik voort. En aangezien de handexemplaren der veilinghouders, meest met namen van koopers, met prijzen en bijgevoegde afrekeningen, bewaard zijn gebleven - thans in de Bibl. van de Vereen, t. bev. van de belangen des boekhandels te Amsterdam - was het mogelijk hieromtrent veel mee te deelen. Ziet men deze afrekeningen door, dan treft het steeds weer, hoe bescheiden de winst van zulke veilingen was. Een netto-opbrengst voor de veilinghouder van een ƒ 200 - ƒ 300 was heel gewoon. Prijzen van bekende werken zijn mede afgedrukt. Gulden dagen, toen men de Delftsche Bijbel van 1477 voor ƒ 32, Valerius, Gedenck-clanck voor ƒ 1.80, een uiterst zeldzame Dyalogus creaturarumGa naar voetnoot1) vol houtsneden voor ƒ 12.50 kon koopen.

Genoeglijk, als het slenteren langs een tuinrand vol bloeiende planten, is het bladeren en lezen in het bibliografische gedeelte van dit werk. Men pikt er nu eens een aardig ‘voorberigt’ uit - Is. Anne, uitgever en schrijver tevens, bezat een bizonder talent die op te stellen en ze geven kleur aan zijn schooluitgaafjes -, dan weer wordt men geboeid door de reproductie van de titelbladen. Meestal met een fijne steendruk voorzien, van een lichtelijk sentimenteel karakter, bezitten ze een geheel eigen, bekoorlijke sfeer van vroegere tijden. Iets van de atmosfeer, die er hangt in de

[pagina 302]
[p. 302]

omgeving van een lieve oude mevrouw, naast haar werktafeltje gezeten.

Is het niet curieus en droevig tegelijk uit de voorrede van Geldersch arkadia, of wandeling over Bilioen en Beekhuizen (ao. 1820), een werk van Is. Anne, te vernemen, dat vernielzucht reeds in die dagen een vaderlandsche ondeugd was? De eigenaar van Biljoen, J.F.W. baron van Spaen, waarschijnlijk een dichterlijke natuur, had op verschillende plaatsen van zijn landgoed bordjes met toepasselijke spreuken en regels van bekende dichters laten bevestigen; ‘hij heeft echter, tot zijn ongenoegen, deze zijne poging tot vermeerdering van het genot der wandelaars moeten zien mislukken, daar de bordjes, welke deze opschriften bevatteden, telkens vernield en afgerukt bevonden werden’ (blz. 63).

Het is ook de moeite waard even stil te staan bij de vertaalde werken, door Is. Anne klaarblijkelijk met zorg gekozen, van Jean Paul, van Thackeray, van Lady Blessington, etc. Boeiend zijn mede de illustraties, over het boek verspreid: het aardige huis in de Bakkerstraat, in zijn oorspronkelijke gedaante, waar de Nijhoffs jaren gevestigd zijn geweest en thans nog de zetel is van de boekhandel Gouda Quint. De familiegroep van Paulus Nijhoff, hij met keurige gespschoenen, de huisvrouw, gezellig naast theeblad en theestoof; zoon Jacob, een deugdzame knaap van een jaar of 16, wie men het al aanziet, dat de kansel hem lokt. Een driejarig manneke in lange broek, een tuiltje bloemen in de hand, is Isaac Anne. Vergelijken we hiermee diens latere portret, op 45-jarige leeftijd, dan treft het, dat 't mannengelaat dezelfde opgewekte, nieuwsgierige oogen heeft behouden, die de driejarige reeds kenmerkten.

En dan komen we al bladerende door dit genoeglijke boek, waarin men nooit uitgekeken en uitgelezen raakt, ten slotte bij de toegift, voor menigeen misschien wel het hoogtepunt: de briefwisseling, loopende van Aug. 1809 - Maart 1812, tusschen Isaac Anne en zijn ouders, samen met enkele brieven van Ds. Lobry en diens vrouw. Het jongetje, eenig kind uit het 2e huwelijk, was op zijn veertiende jaar in huis gedaan bij Ds. Lobry, eerst te Gorcum, later te Leeuwarden staande. Hier kreeg Isaac Anne niet alleen de materieele, maar tevens de volle geestelijke kost. Onderwijs in de geschiedenis, in de klassieke talen, wijsbegeerte, theologie, enz. enz.; leiding bij lectuur, alles, gelijk uit een toevallig bewaarde brief met kwitantie blijkt, voor de civiele prijs van ƒ 100 per kwartaal. Aan uitgaven van familiecorrespondenties zijn we hier te lande niet rijk. Een volk, dat graag achter horretjes zit, is van nature niet geneigd, zijn brieven open te leggen. Maar welk een bekoring hebben dergelijke publicaties toch. Allereerst treft ons hier de voortreffelijke stijl van de veertienjarige Isaac Anne; 't zijn echt goede en gezellige brieven van een jongen met een voortreffelijk verstand en een scherpe opmerkingsgave. Moderne paedagogen zullen de handen in elkaar slaan van zulk een overladen werkprogramma, van de zeldzame uren van ontspanning en de korte vacanties. Het heeft Isaac Anne klaarblijkelijk niet geschaad; zijn later werkzaam leven, waarin hij tegelijk boekverkooper-uitgever en provinciaal archivaris was, nog gelegenheid vond onderwijs te geven in natuurkunde en aardrijkskunde aan de Latijnsche School te Arnhem en allerlei werken schreef, legt er getuigenis van af.

Laat men geen historische bizonderheden zoeken in deze brieven uit een merkwaardig tijdvak. Slechts af en toe wordt de Fransche overheersching en de duurte even aangestipt. We leeren hier een door en door rechtschapen ouderpaar, vol zorg voor hun zoon, kennen, en een beste, leergierige jongen. Een lief kind nog, dat eerlijk vertelt, als hij met zijn beste pak in de regen heeft geloopen en wiens eenige verdriet ‘de meisjes’ zijn, te weten de dochters van Ds. Lobry, die hem klaarblijkelijk een beetje plaagden. Hij heeft het best in zijn kosthuis, maar hoe hangt zijn hart aan huis, aan de zaak en de boekenveilingen zelfs reeds, aan de mooie omgeving van Arnhem, waarvoor Gorcum's omstreken hem slechts een poover surrogaat boden. Merkwaardig uit deze brieven weer eens te zien, welk een gewichtige plaats dominee en preek toen in het leven van

[pagina 303]
[p. 303]

mensch en kind bekleedden. Minstens even belangrijk als sportwedstrijden en bioscopen voor het tegenwoordige geslacht zijn. En toch maken deze menschen volstrekt niet de indruk geloovig te zijn; het is eer een traditioneele belangstelling in de kerkelijke gebeurtenissen, zonder emotie van buitenaf bekeken.

Noode neemt men afscheid van dit aantrekkelijke boek. ‘Tenslotte zij nog gezegd dat deze arbeid op geenerlei pretentie aanspraak wil maken, maar uitsluitend werd ondernomen en uitgevoerd om aan mijn broeder en zusters, mijn en hun kinderen, iets meer mee te deelen dan zij misschien reeds wisten, omtrent de Arnhemsche boekverkoopers Nijhoff van wie wij steeds met reden trotsch zijn geweest af te stammen’.

Het komt mij voor, dat ook de Arnhemsche voorouders trotsch kunnen zijn op de nazaat, die hun zulk een schoon werk heeft gewijd.

 

's-Gravenh., Mei '34.

M.E.K.

voetnoot1
Respectievelijk in Bibliotheekleven XV (z.p. 1930), 130 vv. en in Het Boek XIX (1930), 113 vv.
voetnoot1)
Deze zeldzame uitgave is dezelfde, door mij aan Peter Os van Breda te Zwolle, c. 1505? toegeschreven; zie dit tijdschrift XXI. 149 159.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M.E. Kronenberg

  • over Edy Dronckers

  • over Wouter Nijhoff


datums

  • februari 1934

  • maart 1934

  • mei 1934