Het Boek. Serie 2. Jaargang 22
(1933-1934)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monumenta cartographicaMet het thans gereed zijnde vijfde deel van de Monumenta Cartographica is het groote kartografische werk van Dr. F.C. Wieder compleetGa naar voetnoot1). Zooals ik reeds in mijn studie over Johannes Vingboons schreefGa naar voetnoot2), vormen zij een grooten aanwinst voor de geschiedenis der Nederlandsche kartografie en voor de historische kartografie in het algemeen; schrijver en uitgever hebben alle eer van hun werk. Naast de reeds bestaande groote reproductiewerken kunnen deze Monumenta zich laten zien. En ook de tekst vormt een groote verrijking van de kartografische litteratuur. Dit laatste vijfde deel geeft een 25-tal reproducties van kaarten, welke zich bevinden in de geweldige kaartenverzameling van 50 banden, aanwezig in de National-Bibliothek te Weenen en door Dr. Wieder aangeduid als Eugenius-Atlas. Het bestaan van deze reuzenverzameling uit de laatste helft van de zeventiende eeuw was bekend, maar er was tot heden onvoldoende aandacht aan geschonken. In 1929 gaf Dr. K. Ausserer in de Beiträge zur historischen Geographie, Ethnographie und Kartographie vornehmlich des Orients, uitgegeven door H. von Mžik en opgedragen aan Dr. Eugen Oberhummer op diens 70sten verjaardag, er de geschiedenis en een overzicht van den inhoud van. Het is een kaarten- en platen- verzameling, gedeeltelijk geteekend, gedeeltelijk gegraveerd, gebonden in 50 folio-banden, voor welke Blaeu's Groote Atlas in 11 deelen als een soort van grondslag werd genomen. Ik geef hier Ausserer het woord. Im unmittelbaren Anschlusse an die Blaeuschen Beschreibungen der einzelnen Erdteile, Länder, Städte und Landschaften mit ihren zugehörigen Karten und Plänen sind hier nicht nur eine Reihe weiterer gestochener Karten, Pläne, Städte-, Orts- und Landschaftsansichten wie auch Porträts berühmter militärischer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
und politischer Würdenträger und Gelehrter, Darstellungen historischer Begebenheiten, Festlichkeiten zerimonieller Ereignisse, Schlachtenbilder usw. beigefügt, sondern auch- und darin liegt ein Hauptwert dieses Atlanten-eine Unmenge handgezeichneter und gemalter Karten, Pläne, Landschafts-, Stadt-, Orts- und Burgenansichten mit oft reicher Legende und handschriftlichen Erläuterungen und Ergänzungen sind eingeschaltet worden, so dass auf diese Weise aus dem ursprünglich elfbändigen Blaeu-Atlas ein gigantisches 50-bändiges universalgeographisch und historisches Riesenwerk erstanden ist. Der ungeheure Reichtum an originalen Darstellungen einer bestimmten Zeitepoche machen dieses Werk zu einem Zeitspiegel und Kulturdenkmal, wie wohl kaum eine zweite Bibliothek der Welt ein solches aufzuweisen hat. Der ursprüngliche Atlas Blaeu verschwindet in diesem Riesenatlas, der kein ‘Atlas Blaeu’ mehr ist, sondern das Ergebnis emsiger, zielbewusster Sammler-und Forschertätigkeit eines weit gereisten Bibliophilen. Ganze Bände füllen die prachtvollen Handzeichnungen, sprechende Zeugen vergangener Ereignisse, Zustände und Zeiten. Dieses geographisch-historisch-kulturge-schichtliche Sammelwerk kan in seiner Gesamtheit geradezu als ein Weltbild des 17 Jahrhunderts angesprochen werden-aufgebaut von einem universalgebildeten Geist mit Hilfe bedeutender Künstler der Zeit. Deze universeel gevormde geest was Laurens van der Hem, gest. 1680, lid van een Amsterdamsch patriciërsgeslacht. Na zijn dood kwam de atlas aan zijn dochter Agathe. In 1730 werd hij publiek verkocht door den boekverkooper Adriaan Moetjens in den Haag. Kooper was Prins Eugenius van Savoye voor de prijs van ƒ 22000. Het geheele materiaal kan als volgt worden ingedeeld:
In het vijfde deel van de Monumenta houdt Dr. Wieder zich alleen bezig met de kaarten enz., welke betrekking hebben op de terreinen van werkzaamheid van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, wier octrooigebied de kusten van den Indischen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Grooten Oceaan omvatte. Zij vormen zeer zeker de voornaamste groep van de gansche verzameling en vullen de banden XXXVIII - XLI. Terwijl het materiaal der kaartcollecties, waarvan Dr. Wieder in vorige deelen talrijke reproducties gaf (door Wieder met den minder juisten naam van ‘Vingboons-atlas’ aangeduid), in de eerste plaats betrekking had op het octrooigebied van de West-Indische Compagnie, vinden wij in den Eugenius-atlas voornamelijk de resultaten terug van den kartografischen arbeid van de Oost-Indische. Bleken de kaarten van de ‘Vingboons-atlas’ voornamelijk geteekend door twee kunstenaars, waarvan alleen Johannes Vingboons de kaarten met zijn naam heeft voorzien, zoo zijn, volgens Wieder, de kaarten uit den Eugenius-atlas alle van éénzelfden auteur, wiens handschrift overeenstemt met dat van Vingboons' medewerker. Zoowel de kaarten van den ‘Vingboonsatlas’ als die van den Eugenius-atlas zijn copieën, waarvan de origineelen in den regel niet bekend zijn, doch die uit zeer verschillende jaren van de 17de eeuw dateeren. Zij geven ons de schoonste voorbeelden van wat ons volk op het gebied van ontdekkingsgeschiedenis en kartografie heeft gepresteerd; want uitgezonderd een paar werken van buitenlanders, hebben wij in deze vijf deelen der Monumenta Cartographica geheel met het werk van Nederlandsche kartografen te maken, meer in het bijzonder hunne prestaties op het gebied der koloniale kartografie uit de eerste drie kwarten der 17de eeuw. Het zij mij vergund een korte schets te geven van de ontwikkeling der kartografie in ons land, als inleiding tot de studie van de kartografische werkzaamheid onzer beide groote handelslichamen. Zooals het geval is met vrijwel alle kunsten en wetenschappen, zoo ontwikkelde zich ook de kartografie reeds in de Oudheid tot een aanmerkelijke hoogte, om dan in de Middeleeuwen te dalen tot een buitengewoon laag peil. Wel werd het kontakt met de Oudheid nooit geheel verbroken, maar de eigenlijke herleving begint pas, als via Spanje en de Mooren de werken der Ouden weer bekend worden. In West-Europa is het de Universiteit van Parijs, welke een centrum wordt voor de bestudeering dezer Arabischantieke wetenschap. Reeds in de eerste jaren van haar bestaan trok zij ook verscheidene Nederlandsche studenten tot zich. De studenten waren er ingedeeld in nationes en het treft nu heel gelukkig, dat juist van de natio Anglicana, waartoe de Nederlanders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benoorden de Maas werden gerekend, de registers niet verloren zijn geraakt. De notulen der bijeenkomsten harer procuratoren zijn bijna onafgebroken bewaard van 1333 af tot 1613 toe. In deze notulen nu komt het oudst bekende kaartje voor, dat betrekking heeft op ons land en ongetwijfeld door een Nederlander is geteekend. Het is van 1357 en geeft de grens aan van de natio Anglicana en de natio Picardia, waartoe de Zeeuwen en de Brabanders werden gerekend. Als grenslijn wordt hier de Maas aangegeven, zoodat wij hier een kaartje voor ons hebben van het mondingsgebied van de Maas, dateerende van vóór den Sint Elizabethsvloed, die in hydrografisch opzicht zooveel wijzingen aanbracht. Zien wij hier hoe een grensregeling aanleiding was tot het teekenen van een kaart, talrijke andere redenen konden leiden tot het maken van kaarten: processen omtrent grensscheidingen; overstroomingen waardoor grenzen werden uitgewischt; aanwassen in overstroomde gebieden, waardoor de kwestie van den vroegeren eigendom weder beteekenis verkreeg; bedijkingen die verkaveld moesten worden; oprichting van polders; betere regeling der uitwatering; graven van kanalen of het maken van andere groote werken; het maken van verdedigingswerken; het kaarteeren van oorlogsterreinen, van domeinen of kloostergoederen, van tienden of verpachte visscherijgebieden; plattegronden van steden en talrijke andere oorzaken meer. Waar in de alluviale helft van Nederland waterkeering en waterloozing een belangrijke rol spelen in het leven zijner bewoners, is het duidelijk, dat onze waterschappen ook reeds vroeg de noodzakelijkheid van kaarteering inzagen. Toch zullen we een eeuw moeten overspringen, alvorens we het eerste nog aanwezige document hunner werkzaamheid in deze richting vinden. In het archief van het hoogheemraadschap Rijnland bevindt zich een kaartje van 1457, voorstellende een gedeelte van den Spaarndammerdijk onder Houtrijk met de erachter gelegen dijkplichtige landen, gediend hebbende bij een proces rakende perceelscheidingen. Zooals bekend is moesten vanaf de oudste tijden de kosten van het dijksonderhoud en van de afwatering door de belanghebbende ingelanden worden gedragen. Het verhoefslagen van het boezemgebied en van de dijken vorderde een opmeting van de grootte van het waterschap en van de lengte van de dijken. Het ambt van landmeter is dan ook reeds zeer oud; reeds in de Rentmeesters- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rekening van de Grafelijkheid van Zeeland van 1318 is sprake van een landmeter vanwege deze grafelijkheid. Zoo reikten dus de eerste kaarteeringspogingen in ons land terug tot in de Middeleeuwen. Pas in de zestiende eeuw beginnen de documenten een duidelijker taal te spreken. Bij het nauwe verband, dat er bestaat tusschen kultuurhoogte en kartografie is het duidelijk, dat Zuid-Nederland voorging. Toch was het een Noord-Nederlander, die de theoretische kartografie in de zestiende eeuw het meest vooruit bracht, nl. Reiner Gemma van Dokkum, meer bekend als Gemma Frisius. In 1508 te Dokkum geboren, studeerde hij eerst in Groningen, daarna aan de eenige hoogeschool der Nederlanden, die te Leuven, waar hij later professor in de wiskunde (sedert 1553 in de medicijnen) werd en in 1555 stierf. Vrij zeker was hij ook eenigen tijd leerling van Petrus Apianus in Ingolstadt. Reeds in 1530 onderwees hij te Leuven de kosmografie aan Mercator. Voor ons doel is het voornaamste werkje, dat hij schreef zijn ‘Libellus de locorum describendorum ratione’. Dit boekje is vooral daarom van zoo groote beteekenis, omdat het voor het eerst voorschriften bevat voor een werkelijke triangulatie. Doordat het tevens als aanhangsel verscheen bij de in de zestiende eeuw algemeen gebruikte Cosmographie van Petrus Apianus oefende het grooten invloed uit. Het verscheen den eersten Februari 1533 en in datzelfde jaar verscheen ook een Ne derlandsche vertaling onder den titel: ‘Een boecxken seer nut ende profitelijc allen geographiens leerende hoemen eenighe plaetsen beschrijven ende het verschil ofte distantie derselver meten sal welck te voren noyt gesien en is gheweest’. Dit boekje geeft drie methoden aan om kaarten te maken. De beste methode bestaat in de plaatsbepaling door middel van de bepaling van lengte en breedte: ‘Voorwaer ick en can dat niet gheloochenen, dit en is in ditte de sekerste Maniere, die by den lenghden ende breeden, oft byden Meridiaen ende hoochde des Pools der plaetsen toegaet’, aldus begint het eerste hoofdstuk. De gemakkelijkste en daarom ook de meest gebruikte methode is echter die, welke alleen gebruik maakt van de positie der hoeken. De tweede methode is die, welke alleen gebruik maakt van de distantiën. De derde wijze is die, welke zoowel de afstanden als de hoeken gebruikt. In de boeken der zestiende -eeuwsche landmeters vinden we omtrent het eigenlijke opmetingswerk gewoonlijk bitter weinig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een uitzondering hierop maakt echter het in 1600 uitgegeven werk van de landmeters Johan Sems en Jan Pietersz. Dou: ‘Practyck des landmetens: Leerende alle rechte ende kromzydige Landen, Bosschen, Boomgaerden ende andere Velden meten, soo wel met behulp des Quadranten als sonder het selve’. En in hetzelfde jaar verscheen van hen: ‘Van het ghebruyck der Geometrische instrumenten. Leerende alle onghenaeckelijcke lengten, breetten, wijtten, hoochten ende diepten, met behulp van sommighe Geometrische instrumenten af te meten, soo wel sonder calculatie als met behulp derselvighen. Desghelycx caerten maken, so wel van eenighe Lantschappen met hare behoorlicke Steden, Dorpen, Casteelen ende Sloten, als van eenighe particuliere velden ende hoemen een gantsche Provintie, midtsgaders de Middellinie ende ommeloop des Aertbodems sal afmeten, ende eene stadt, stercte ofte Casteel in de gront legghen,...... Ghedruct tot Leyden by Jan Bouwensz. Anno 1600’. De tijd, dat aan schilders, goudsmeden, glasschrijvers het maken van kaarten werd toevertrouwd, was toen in ons land reeds lang voorbij. Onder den invloed van Gemma en anderen wordt de kartografie in ons land meer en meer het werk van landmeters en beroeps-kartografen, beschikkende over eenige wiskundige kennis. Al in 1543 neemt Rijnland examens af voor het ambt van landmeter en in 1553 moeten die van Holland examen afleggen voor het Hof van Holland. Vanaf 1600 wordt aan de Leidsche Universiteit een cursus gegeven voor ingenieurs en landmeters. Vergeleken met wat andere landen in de zestiende eeuw aan kartografische voortbrengselen leveren, kan onze Nederlandsche Kartografie dan ook de vergelijking doorstaan. Het beste wat op het gebied van de kartografie van de Nederlandsche gewesten werd voortgebracht vormen de werken van Jacob van Deventer. Wel zijn zijne provinciekaarten niet in originali bewaard, maar van sommige hebben wij de herdrukken van Bernhard van de Putte nog over, terwijl de Italiaansche uitgever Tramezini ze op kleiner schaal deed navolgen. De Nederlandsche graveur Jacobus Bossius uit den Bosch, werkende in Italië, schijnt daarvoor de tusschenschakel te zijn geweest. Van Deventer's afbeeldingen van alle Nederlandsche steden, uitgevoerd in opdracht van koning Filips II, zijn nog aanwezig en, voor zoover het de Noord-Nederlandsche steden betreft, uitgegeven door de Fa. Martinus Nijhoff in den Haag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kartografische werkzaamheid bepaalde zich in de zestiende eeuw in ons land echter niet enkel tot het in beeld brengen der Nederlandsche gewesten; verschillende tot ons gekomen monumenten getuigen ervan, hoe ook vreemde landen op voor dien tijd voorbeeldige wijze werden in kaart gebracht. Uit de eerste helft dier eeuw noem ik slechts de ‘Caerte van Oostlant’ van Cornelis Anthoniszoon, den bekenden Amsterdamschen kartograaf, welke kaart bij vergelijking met andere afbeeldingen van het Skandinavische Noorden uit dien tijd duidelijk de meerdere kennis dier streken in ons land weergeeft. Uit 1589 dagteekent de kaart van Cornelis Doetsz. van dezelfde streek, waarvan Dr. Wieder een reproductie geeft (nl. van de herdruk van het jaar 1610), Mon. Cart, pl. 6. Een tweede voorbeeld geeft Carolus Clusius' kaart van Spanje van 1570, gereproduceerd in Mon. Cart. pl. 41-44. Daarnaast verdienen de Nederlandsche atlassen een eervolle vermelding. In de tweede helft van de zestiende eeuw vatten twee Zuid-Nederlandsche kartografen, Abraham Ortelius en Gerard Mercator, bijna tegelijkertijd het plan op een moderne atlas samen te stellen. Geheel verschillend was evenwel hun arbeid: Ortelius verzamelde een groot aantal kaarten van anderen en vereenigde ze tot een atlas; Mercator evenwel ontwierp zijne atlaskaarten zelf en schiep aldus een atlas in den modernen zin van het woord. In 1604 gingen de koperplaten van zijne atlaskaarten in Noord-Nederlandsche handen over, doordien de erfgenamen van den inmiddels overleden grootmeester der kartografie ze aan den sedert 1593 in Amsterdam wonenden uitgever en kartograaf Jodocus Hondius verkochten. De eerste Amsterdamsche uitgave van Mercator's atlas verscheen in 1606; Hondius voegde aan de 107 Mercatorkaarten 36 nieuwe toe, meerendeels zonder naam van auteur of graveur. Wel werd hierdoor de onvolledigheid van Mercator's werk ten deele opgeheven, maar de atlas verloor zijn homogeen karakter, daar Hondius evenals Ortelius de nieuwe kaarten er kritiekloos aan toevoegde. Een groot aantal uitgaven volgde nu, waaraan soms weder meerdere nieuwe kaarten werden toegevoegd. De uitgave van 1633 (in het Fransch) verschijnt in twee deelen en bevat niet minder dan 238 kaarten. Een gevaarlijken mededinger krijgt Hondius' atlas, als Willem Jansz. Blaeu in het volgende jaar zijn ‘Theatrum orbis terrarum’ of ‘Toonneel des Aerdriicx’ doet verschijnen (van 1634 is echter slechts de Duitsche uitgave bekend (Zie hierover Wieder's Mon. Cart., vol. II). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opbloei van de Nederlandsche kartografie in de laatste decennien der zestiende eeuw werd niet in de laatste plaats bevorderd door de uitbreiding onzer handelsbetrekkingen. Vóór dien tijd beperkten handel en scheepvaart ten onzent zich tot de Oostersche en Westersche vaart, in dien tijd breidden zij zich uit tot de Noordelijke en de Zuidelijke navigatie. Onze zeeatlassen geven een afspiegeling van deze uitbreiding: Waghenaer's ‘Spiegel der Zeevaerdt’ van 1584 en '85 teekent de kusten van Lindesnäs tot Gibraltar, in zijn ‘Thresoor der Zeevaert’ van 1592 reeds van de Joegorstraat tot Malaga. In 1595 verschijnt van de hand van den bekenden Willem Barentsz. de eerste Nederlandsche zeeatlas van de Middellandsche Zee. In dienzelfden tijd richtten onze kooplieden ook hunne blikken naar de overzijde van den oceaan. De kust van Afrika volgend tot voorbij Kaap Verde staken de zeelieden over naar Brazilie en, de Noordkust van dit land volgende, naar Guyana en Venezuela en naar de eilanden van West-Indië. Weldra trok ook Oost-Indië de aandacht door de tochten van Jan Huygen van Linschoten en van Dirck Gerritsz. Uit den mond van den laatsten bevat Waghenaer's Thresoor (1592) een overzicht ‘Van alle den handel van Coopmanschap die in Indien ghesciet’. Het is naar dien tijd, waarin Nederlandsche ondernemingsgeest de geheele aarde omspannen gaat, dat de Monumenta Cartographica ons henenvoeren. Het begin dier periode vormt in kartografisch opzicht het jaar 1592, het verschijningsjaar van de eerste groote Nederlandsche wereldkaart, Petrus Plancius' ‘Nova et exacta terrarum orbis tabula geographica ac hydrographica’, gegraveerd door Johannes van Deutecom en diens zoon Baptista. Het eenige bekende ex. bevindt zich in het colegio del Corpus Cristi te Valencia, gereproduceerd op pl. 26-38 van de Mon. Cartogr. Deze kaart en de verschillende andere Planciuskaarten (Zie Wieder, Vol. II) zijn navolgingen van den Portugeeschen kartograaf Bartholomeu Lasso. Zij verschaften evenwel den Nederlandschen zeeman het eerste kartografische materiaal noodig voor zijn tochten naar de Oost en de West. Zoodra evenwel die tochten aanvingen begon ook de op eigen zelfstandige werkzaamheid berustende kaarteering van de kusten der wereld. Het gebruik van zeekaarten bleef den Germaanschen volken langer onbekend, dan aan de Romaansche. Op Fra Mauro's beroemde wereldkaart van het jaar 1458 komt in de Oostzee deze merkwaardige aanteekening voor: ‘Deze Zee bevaart men noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de zeekaart, noch met het kompas, maar met het dieplood’. Vóór het gebruik van zeekaarten schijnen bij alle zeevarende volken leeskaarten, d.w.z. zeilaanwijzingen, in gebruik te zijn geweest. ‘De kaert vāder zee’ van Jan Seuerszoon (1532) is daarvan het oudst bekende gedrukte voorbeeld in ons land. In dit leeskaartboek vinden wij tevens het eerste bewijs voor het bestaan van werkelijke zeekaarten bij onze zeelieden, paskaarten, zooals men ze noemde. Het aantal van deze nam in de zestiende eeuw steeds toe. Lucas Jansz. Waghenaer was de eerste, die de leeskaartboekjes trachtte te vervangen door den zeeatlas. Zijn terecht beroemde ‘Spieghel der Zeevaerdt’ verscheen in 1584 en 1585. In zijn ‘Thresoor der Zeevaert’ van 1592 geeft hij evenwel een kombinatie van zeeatlas en leeskaartboek. Leeskaart en zeeatlas gaven den kustvaarder alles, wat hij ter orienteering noodig had te weten: den te volgen koers, den af te leggen weg, de tijden van hoog- en laag water, den loop der stroomen, de diepte der kustwateren, den aard van den zeebodem, de betonning en bebakening der vaarwateren, de voornaamste landmerken, enz. Voor de vaart in volle zee waren leeskaart en zeeatlas niet voldoende ter orienteering. Het is bekend, dat de tegenwoordige zeeman de plaats waar zijn schip zich bevindt, bepaalt langs geodetischen en astronomischen weg. Uit den gevolgden koers en den afgelegden weg bepaalt hij bij benadering de plaats en verbetert die langs astronomischen weg. De zeeman der 16de eeuw volgde dezelfde methode, doch kon daarbij, door de gebrekkigheid zijner hulpmiddelen, niet denzelfden graad van nauwkeurigheid verkrijgen. Den te volgen koers vond hij op de paskaart met behulp van de daarop getrokken kompaslijnen; het kompas stelde hem in staat, dien koers op zee te volgen, mits hij de afwijking van de kompasnaald ter plaatse kende en rekening hield met het afdrijven van zijn schip door winden en stroomen. De afgelegde weg werd door gissing gevonden: een ervaren zeeman weet ook thans uit de beweging van het schip door het schuimende water, uit de kracht en de richting van den wind, de snelheid van zijn schip met vrij groote nauwkeurigheid te schatten. De afstandsopgaven van de leeskaartboeken zijn op die wijze verkregen en wij verbazen ons over de juistheid ervan. Sedert het einde van de 16de eeuw kwam ook het log in gebruik. - Minder gunstig stond het met de astronomische plaatsbepaling, de vaststelling van lengte en breed- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te der plaats van waarneming. De daarvoor onontbeerlijke astronomische kennis kon de zeeman zich eigen maken uit de voor dit doel vervaardigde ‘Graedtboecxkens’, naar wier model de inleidingen der zeeatlassen zijn gemaakt. W.J. Blaeu breidt die in zijn ‘Zeespiegel’ van 1623 uit tot een afzonderlijk deel: ‘Een korte Onderwijsinghe inde Konst der Zeevaert’. De geografische breedte werd gevonden door bepaling van de poolshoogte of van de culminatiehoogte van de zon in verband met hare declinatie. Nauwkeurige hoekmeting was hiervoor een eerste vereischte. De hiervoor in de eerste plaats gebruikte instrumenten waren astrolabium en graadboog. De aldus gevonden hoogte beantwoordde natuurlijk nog niet aan al te groote eischen van nauwkeurigheid. Toch werd reeds een vrij groote graad van juistheid verkregen. Gaan wij bijv. de lijst van 62 der ‘vermaerste houcken op de Oostersche en Westersche Zeevaert’, waarvan Waghenaer in zijn Spieghel de ‘Eleuatie ofte d'hoochde des Pools’ opgeeft, na, dan zien wij, dat de fout slechts in 3 gevallen meer dan 30', bedraagt; in 17 gevallen bedraagt zij slechts vijf of minder minuten. Minder gunstig stond het met de bepaling der lengten. Wel waren er verschillende methoden uitgedacht (Alonso de Santa Cruz behandelt in zijn ‘Libro de las Longitudines’, uitgave Blázquez, Sevilla 1921, niet minder dan 12) maar geen van alle voldeden in de praktijk aan de meest bescheiden eischen. De methode, door Plancius bijzonder aanbevolen (Lengtebepaling met behulp van de verschillen in de afwijking van het kompas, gaf aanleiding tot heel wat erreurs en daardoor tot scheepsongelukken. Geen uitgeloofde staatspremies konden hierin verbetering brengen; eerst de uitvinding van de verrekijkers en slingeruurwerken en de berekening der Jupitertrawantentafels van Cassini zouden ‘het lang gezochte Oost ende West’ op een zekerder wijze doen vinden. Zooals ik reeds zeide staat Plancius met zijn wereldkaart, zijn kaarten van den weg naar Indië en zijn kaart van Azië, en Jan Huygen van Linschoten met zijn kaart van den Indischen Archipel aan het begin van onze koloniale kartografie. Beide steunen ze nog geheel op Portugeesche voorgangers: Plancius op Barth. Lasso, van Linschoten op Vaz Dourado. Met den eersten tocht der Hollanders naar Indië vangt tevens de zelfstandige kartografische werkzaamheid aan: Willem Lodewijcksz. geeft in zijn ‘D' eerste Boeck. Historie van Indiën, waerinne verhaelt is de avontueren die de Hollandtsche schepen bejeghent zyn’, zeven kaarten en vele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landopdoeningen. Overigens is er van de vijftien expeditien, welke er werden uitgezonden vóór de V.O.I.Cie werd opgericht, slechts weinig kartografisch materiaal bewaard gebleven. De dertien kaarten en teekeningen, welke volgens Leupe's Inventaris betrekking hebben op de tweede reis naar Indië (onder Jacob van Neck, 1598-1600), moeten, zooals Mr. R. Bijlsma in het Nederl. Archievenblad XXXIII (1925-6), pag. 137-141 aangeeft, gebracht worden tot de stukken, welke betrekking hebben op de schipvaart, einde 1603 aangevangen, onder admiraal Steven van der Haghen (het schip Gelderland). Overigens zijn ook uit de beide eerste decennien van het bestaan van de V.O.I.Cie bijna geen kaarten tot ons gekomen. Gedurende den eersten tijd zullen Portugeesche zeekaarten en inlandsche piloten hun nog veel den weg hebben moeten wijzen. Nog in 1638 gaf de gouverneur van Formosa van den Burch aan schipper Commandeur Stuyvesant op diens Soeratsche reis mede om zijner zijds ‘alles te contribueren, dat tot dese voyagie mochte dienstich sijn’ ‘copie van 't gehouden daghregister vant Malackse vaerwater van een der beste portugesche piloots gemaekt ende bij schipper Maerten Gerritsen de Vries in den jare 1635 bevaren ende verbetert,.... uyt welck caertgen sien sult, d'ontdeckinge van alle vuijlen ende droochten inde strate van Malacca gelegen, als mede bij 't gehouden dachregister blijcken sal wat winden ende stroomen sij lieden geduijrent voyagie in die contraijen gehadt hebben,.... (Overgecomen 1640, I, fol. 1348). Een groot bezwaar was voor den zeeman de onmogelijkheid eener juiste orienteering. Dit ondervond Jan Pietersz. Coen op zijn reis naar Indië met de schepen de Provintie en de Hope, uit Texel vertrokken den 20 Mei 1612. In zijn missive aan bewindhebberen van den 1 Jan. 1614 zegt hij, dat de zeelieden “in 't seyllen uit het vaderslandt herrewaerts, ende in 't keeren van hier derrewaerts de landen van de Cabo de Bona Esperance, Mauritius eylandt, de straet van Sunda, oock het eylandt Helena, de Vlaemsche eylanden ende den Canael altoos beseyllen grootelijckx buyten gissing, ja 100 ende 200 mijlen”. Als oorzaken geeft hij op: “verlegginge van stroomen, imperfectie van eenen platte caerte ofte quade gissinge, doordien te water in de lengte geen perfecte wetenschap connen crijghen”. Het gevolg was dan ook: “zoo hebben wy met de schepen Hope ende de Provintie herwaerts aencomende in een platten caerte in de lengte van thien tot thien graeden, ende in 't oost ende west overgeslageen, als de ronde van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen cloott (off des aertrijckx) op alle hoochten is vereysschende off een plat tegen een ront differeert. Met dese passinge ben effen uutgecomen aen de Cabo de Bona Esperance, het landt van Madagascar ende 't eylandt Mauritius, gelijck de schippers en de stuerlieden van beyde voorsz. schepen te vooren, eer wy landt saegen, gesien hebben en getuygen moeten”. Hij vervolgt dan: “Het waere goet, dat alhier overgegeven ende in eenen caert met groott besteck gecolligeert ende vergadert werde, de bevindinghe van de streckinge deser Indisschen quartieren, wandt de caerten daerin geheel onperfeckt zijn ende de schepen dickwijls daerdoor groote rysico loopen, tenzy dat men juyst op elck schip geen schipper off stierman heeft die geweest zij ter plaetse daer het schip seyllen sall, wandt een yder de memorie by hem houdt, ende in 't vaderslandt overcomende, daerinne niet gedaen wert. Hieromme sullen sien wat hierinne connen doen”. Op deze laatste zin slaat blijkbaar wat H.H. XVII den 21 Nov. 1614 aan Coen schrijven (Colenbrander, J.P. Coen IV, 291): Wij sullen de belooffde correctie van de caerten verwachten ende andere bevindingen, die ghy aldaer meucht geobserveert hebben’. Dat Coen de zorg voor de verbetering der kaarten niet uit het oog verloor, daarvan getuigen verschillende instructies door hem aan de ‘opperhoofden’ van verschillende schepen meegegeven. Toch klaagt hij in zijn brief aan bewindhebberen van 30 Oct. 1627 (Colenbrander V, pag. 9) zeer over de ‘imperfectie der kaarten’, een imperfectie die bijna oorzaak was geweest van verlies van schip en leven op de kust van het ‘Suyderlant achter Java’ toen hij in 1627 voor de laatste maal de reis van Nederland naar Indië deed: ‘Den 5en September nae d' middag vervielen op 28½ grade Suyderbreete by 't landt van de Eendracht. Waeren geen half mijl van de barning eer die gewaer wierden, sonder lant te konnen sien; soo by nacht hier gevallen waren, souden met schip ende volck duysent perycklen geloopen hebben’. Ook nu weder is de projectie, waarin de zeekaarten ontworpen waren, een der hoofdoorzaken: ‘Op de platte caerten waeren de bestecken van de stuerluyden noch 300 ende 350 mylen van lant, soodat in 't minst geen lant vermoedt wiert, nietegenstaende het besteck van de caerte met wassende graden maer 120 mylen ende d' globyalen maer 50 mylen vant lant waeren, doch dit wierd minst niet geacht. 't Is seker, dat d' imperfectie welck de platte caerten van Cabo de Bon Esperanca tot aen 't Suyderlant, op de hoochte van 35 gra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den medebrengt, meer dan 270 mylen te veel heeft, daerop by de meeste Stuerluyden weynich gelet wort, ende veel schepen hierdoor groot perijckel geloopen hebben ende dagelijcx noch loopende sijn. 't Ware seer goet, dat in de platte caerte die meest gebruyct wort, tusschen de Cabo de Bon Esperanca ende het Suyderlant achter Java soo veel spatia uytgeteyckent ende in 't passen overgeslagen wierde, als de rechte longitudo volgens de rontheyt des aertrijckx ende see mede brengt. U.E. gelieve hierop te doen letten ende sulcke notitie in der platte caerte laten stellen, als de ervame aldaer geraden vinden. Dit is hoochnoodich, off is te duchten, dat met schepen ende volck (dat Godt verhoede) qualijck vaaren sullen’. De ‘ervarne aldaer’ was bovenal de den 16 Oct. 1617 tot kaartmaker van de O.I.Cie benoemde Hessel Gerritsz. Met behulp van de naar het vaderland overgezonden journalenGa naar voetnoot1) en kaarten der schippers ontwierp hij nieuwe kaarten. Zóó groot was het materiaal, dat hij op deze wijze onder zijne berusting had, dat, blijkens het rapport van den Heer Reael, ‘besich geweest sijnde om onder inventaris over te geven an Willem Jansz. caertmaecker van de Compe alle de pampieren en caerten gecomen uytt den sterffhuyse van Hessel Gerritsz’ ‘alle deselve onder inventaris vermits de menichte der selve niet wel gebracht connen werden’. Daarom werd door de H.H. XVII ‘verstaen dat men de principaelste der selve sal inventariseren en de reste daernevens an hem simpel. toevertrouwen op den eedt die hij de Compe gedaen heeft’ (Kolom Archief, Res. van de Camer van Amsterdam, no. 360, resolutie van 6 Mrt. 1634). Deze inventaris is, jammerlijk genoeg, niet bewaard gebleven. Slechts enkele der kaarten van Hessel Gerritsz. zijn teruggevonden. Voor ons doel zijn de voornaamste: 1. een kaart van Soematra op de schaal 1: 1.670.000, in 1620 uitgegeven met octrooi van de St. Gen.; 2. een kaart van de Zuidoost-Aziatische eilanden (van Japan tot Borneo) van 1621 (ca. 1: 5.400.000); 3. een kaart van den Indischen Oceaan op de schaal ca. 1: 10 mill. (1622), 4. een kaart van den Grooten Oceaan, eveneens van 1622; 5. een Caert van 't Landt van d'Eendracht, uit de Journalen ende Affteyckeningen der stierluyden t'samen gestellt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘3 Januari 1633 werd “Willem Janss. Blau aengenoomen inde plaets van Hessel Gerritsz. om by prouisie de tijt van twee jaren gebruijckt ende gegagieert te werden ende in forme als Hessel Gerrits za. is geweest”. Hij vervulde die functie tot aan zijn dood. Ter vergaderinghe van 22 Nov. 1638 werd daarop zijn zoon, Mr. Joan Blaeuw in plaets van sijn vader salr Willem Janss. Blaeuw, als caertmaecker van de gener1 Compe op tractement en conditien als syn vader salr voordesen gebruyckt is. Ook in Oost-Indië zelf werden landmeters en kaartmakers in dienst genomen: reeds in 1629 is sprake van een gesworen Landmeter, Jacob Cuyck, die in dat jaar een afbeelding maakt van de stad Batavia (Leupe, no. 1179), terwijl later van een baas-kaartemaker sprake is. Weinig is van het ongetwijfeld omvangrijke materiaal der schippers en stuurlieden, der landmeters en kaartenmakers, in de archieven van de O.I. Cie bewaard gebleven. Wat nog aanwezig is werd zorgvuldig geinventariseerd door P. Leupe in 1867 en door S.P. l'Honoré Naber in 1914. Veel is echter verdwenen. Herhaaldelijk komt men in de Inventarissen der uit Batavia overgekomen brieven en papieren kaarten tegen, die nu verdwenen zijn; dikwijls zijn ook de registers der uit Indië naar Amsterdam gezonden brieven en papieren uit de Brievenboeken verdwenen. Zijn alzoo vele kaarten in originali verdwenen, in copie is veel bewaard gebleven en het is van deze copieën, dat Wieder's Monumenta Cartographica ons verschillende reproducties leveren, genomen uit de verzamelingen in Rome, Florence, Den Haag en Weenen. Er hangt over den oorsprong dezer verzamelingen nog een sluier: we weten niet hoe deze kaarten uit de archieven van de West- en de Oost-Indische Compagnieën verdwenen, of de copieen gemaakt zijn met of zonder toestemming der bewindhebberen en van de copiisten kennen we alleen Johannes Vingboons bij name, hoewel er meer aan het werk zijn geweest. Ook weten wij niet of de officieele kaartmaker van de Compagnie Mr. Johan Blaeu er de hand in had. De kaartverzamelingen van het Algemeen Rijksarchief in den Haag, de door Wieder beschreven collecties van Rome, Florence en den Haag (door hem gezamenlijk aangeduid als Vingboons-atlas) en de Eugenius-atlas te Weenen stellen ons, met nog enkele kleinere collectes, vrij goed in staat, althans voor het midden van de 17de eeuw, een overzicht te krijgen van de kartografische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkzaamheid der beide Compagnieën, al ontbreekt ook nu nog ongetwijfeld belangrijk materiaal. In mijn artikel over Johannes Vingboons besprak ik de zoogen. Vingboons-Collecties; het thans verschenen vijfde deel der Monumenta geeft mij aanleiding nader in te gaan op de kartografische werkzaamheid van de Oost-Indische Compagnie. Vrijwel al de kaarten, welke door de dienaren der Compagnie werden ontworpen, bestaan voor die eeuw slechts in handschrift: de Compagnie wenschte ze niet door den druk tot gemeengoed voor iedereen te maken. Er werd ook voor gewaakt, dat de aan de schepen naar Indië meegegeven kaarten weder werden ingeleverd en niet onnut verbruikt. Den 13 Mei 1620 schrijven Bewindhebberen aan Coen (Colenbrander IV, 460): “Alsoo wy bevinden dat eenige caerten, die mede werden gegeven aen de schepen naer Indien dickmael by de wedercomende schepen onnuttelijck werden geconsumeert ende achtergehouden, tot schade van de Compagnie, soo hebben wy goetgevonden te resolveren, dat voortaen alle schepen die van Indiën naer het Nederlant met retour zullen gesonden worden, allen in handen van den equipagemeester aldaer ofte iemandt anders die U.E. zal ordonneren, laten alle zulcke caerten als dienstich sijn voor de quartieren die beoosten Java sijn gelegen, dewijl sy deselve niet van noode hebben ende aen andere schepen connen werden verstreckt, waerdoor wy ontlast mogen werden om voortaen niet soo veel van deselve costelijke caerten naer Indien te senden”. Bij niet-inlevering hunner kaarten en zeilsteenen moesten de stuurlieden ze restitueeren of het kostende betalen (Resolutie van 11 Juli 1626). Het copieeren der kaarten werd verboden: “kaerten van Indien mogen niet werden gecopieert als met consent van de vergadering” (Resolutie van 21 Aug. 1629). Er zijn in het koloniaal archief, als bijlagen bij de Resolutien der H.H. XVII, een paar lijsten van “kaarten en stuurmansge-reedschap bewaard, die aan de schippers, opper- en onderstuyrluyden, mitsgaders derde waecken voor de reyse mede gegeven werden, yder apart gestelt met bijvoeginge van de prijsen van dien en een formulier van een cognossement om achter ijder lijste geschreven en bij de voorss. schippers, opper- en onderstuijrluyden mitsgaders derde waecken respective geteeckent te worden”. Ik laat zulk een lijst van 16 April 1655 hier volgen (alleen voor de schippers): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende lijst is van 24 Sept. 1675. Ik laat hier slechts volgen, wat betrekking heeft op de kaarten voor den schipper:
Er zijn mij geen zoodanige lijsten bekend van kaarten en gereedschappen, welke de schepen binnen het octrooigebied, varende van de eene bezitting of factorij naar een andere, medekregen. Zij worden in de “Instructien”, “Seylaesordres” ofte “Cours wysinghen” niet vermeld. 23 Dec. 1618 schrijven Bewindhebberen der Kamer Amsterdam aan Coen (Colenbrander IV, 411): Wy senden oock met dese schepen diversche caerten in 't groot besteck, omme binnenlants van Bantam tot Japan te mogen gebruycken; deselve aff te vorderen, omme aldaer in dienste van de Vereenichde Compagnie te gebruycken, ende niet te laten in de schepen, die wederom naer patria retourneren’. De eerste kaarten waren nog onvolkomen en de kennis der Nederlanders van het uitgestrekte gebied van werkzaamheid der O.I. Cie nog gebrekkig. Niet alleen werd dikwijls de hulp ingeroepen van inlandsche piloten of ter plaatse kundigen, maar ook andere Europeesche natien, zooals Engelschen, Franschen, Denen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezochten de Indische wateren en hielpen mede het kaartbeeld te volmaken. Laurens Reael, met 10 schepen op weg naar Manilla, was genoodzaakt terug te keeren ‘door het verlies van d'Engelsen piloot, ende groote contrarie stormen’ (Brief van Coen aan J. Specx in Japan, 10 Juni 1615; Colenbrander II, 9). De talrijke scheepsongelukken noodzaakten tot steeds beter kaarteeren van de vaarwateren en kusten. In verschillende ‘Seylaes ordres’ wordt den schippers en stuurlieden aanbevolen ‘naerstich uyt te sien naer alle dippen ende droochten ende daertoe een man aen de stenge houden, insonderheyt niet versuymich te weesen het loot te gebruijcken maer 't selve dach ende nacht laten gaen, omme alle ongemack & disaister soo veel mogelyck is voor te comen’. (Uit: Seylaes ordre voor d' opperhoofden van de fluijt Sandijck, waernae hun int seylen van hier naer Amboina sullen hebben te reguleeren. Batavia's Uitgaand Brievenboek 1656, fol. 489, Alg. R. Arch.). Reeds Coen constateert, dat ‘d'Almogende Godt de Vereenichde Nederlanden beter ende meerder gelegentheyt gegeven heeft om de zee te bouwen dan eenige andere landen, ja, dan bykans alle andere natien van de geheele werelt te gelijck’ (Missive van Coen aan Bewinh. van 6 Sept. 1622, Colenbrander I, 748), maar nog veel meer geldt dit voor het tijdvak, waaruit de meeste der Monmenta Cartographica van Wieder dagteekenen, het glorietijdperk van de Compagnie, de tijd van het groote trio: Maetsuycker, Van Goens en Speelman. Dr. Wieder kiest uit de ca. 170 kaarten van den Eugenius-Atlas, welke betrekking hebben op de terreinen van werkzaamheid van de O.I. Cie er 23 ter reproductie uit, zooveel mogelijk ieder gebied recht latende wedervaren. Sierra Leone en de Goudkust aan de route naar Indië door den Atlantischen Oceaan; Mauritius een belangrijk ververschingsstation in den Indischen. Goa, welks haven door de vloot van defentie gedurig werd geblokkeerd; Colombo en Galle, de voornaamste onzer vestigingen op Ceylon. Straat Soenda met hare eilanden, de ingangspoort van den Archipel; Bantam, het rendez-vous vóór de verovering van Jakatra; Makassar, waarmede de Compagnie bijna voortdurend in oorlog verkeerde, totdat in 1667 het Bongaaische tractaat tot stand kwam. De afbeeldingen, welke betrekking hebben op de Molukken en Ceram voeren ons terug naar de dagen van J.D. 't Lam en Arnold de Vlamingh van Oudshoorn. De baai van Manilla neemt in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strijd tegen Spanje in het Oosten een belangrijke plaats in, want voor haar kruiste herhaaldelijk een Compagnies vloot op de uit Nova Hispania derwaarts varende zilvervloten. Taioan was de voornaamste Nederlandsche vestiging op Formosa en de kaart van de rivier van Canton roept in ons de gedachten op aan de vele pogingen van de Nederlanders China voor hunnen handel te ontsluiten, terwijl Nagasaki met het eiland Decima onze betrekkingen met Japan demonstreeren. Maar bovenal belangrijk voor de ontdekkingsgeschiedenis zijn de beide laatste reproducties, welke betrekking hebben op het Zuidland, Australie, tot welks bekend worden de Nederlanders zooveel hebben bijgedragen. Staan wij daarbij eenige oogenblikken stil. De beide kaarten, door Wieder gereproduceerd, hebben betrekking op de Noordkust. Zij illustreeren ‘de wegh, soo in het heen als in het weerom seylen, die gehouden is bij het jacht het Duijfien in het besoecken van de landen beoosten Banda, tot aen Nova Guinea’ (lees: het schiereiland York) in 1606 en de ontdekking van Arnhemsland in 1623. Geen enkel origineel document betrekking hebbende op de eerste ontdekking van het werelddeel Australie door Schipper Willem Jansz. en den commies Jan Lodewijks Rosengein is bewaard gebleven. Nog in 1616 is het journaal van den tocht blijkbaar onder de berusting van J. Rosengein (zie: Colenbrander, Coen II, 177). In vol. XLI, kaart 31 van den Eugenius-atlas komt gelukkigerwijze een copie voor van de origineele kaart door Jan Rosengein op de reis in 1606 gemaakt, ‘the fundamental map of the discovery of Australia’. - De tweede kaart heeft betrekking op de tocht van de schepen Pera en Arnhem onder bevel van Jan Carstenszoon, Dirk Meliszoon en Willem Joosten van Colster of van Coolsteerdt tot nadere ontdekking van de zuidwestkust van Nieuw-Guinea en ontdekking van de Golf van Carpentaria in 1623. Van de reis van de Pera hebben we het journaal van Jan Carstensz en de kaart van den opperstuurman Arend Martensz de Leeuw. Den 27 April 1623 scheidden de beide schepen van elkaar en vervolgde de Arnhem alleen hare reis naar de overzijde van de Golf van Carpentaria (Arnhemsland). Van deze reis bezitten wij geen journaal; van de kaart, op deze reis gemaakt, vinden we in den Eugenius-atlas (Vol. XLI, kaart 34) een copie, welke Wieder op pl. 126 reproduceert. In vele opzichten verschilt deze van de kaart van A.M. de Leeuw. Met de kaarten, welke betrekking hebben op Tasman's reizen in 1642, 1643 en 1644 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(pl. 94-100) vormen deze beide kaarten hoogst gewchtige monumenten der ontdekkingsgeschiedenis en kartografie van Australië. Buiten het terrein van de werkzaamheid van de O.I. Cie valt de Kaspische Zee, al kwamen Compagnie's dienaren in Perzië wel met de zuidkust ervan in kennis. De geschiedenis van de kartografie van de Kaspische zee heeft een eigenaardig verloop. Terwijl hare hoofdrichting een noord-zuidelijke is, werd zij in de zestiende en zeventiende eeuw in den regel geheel valsch van west naar oost georienteerd, hoewel middeleeuwsche Catalaansche kaarten (hierin nagevolgd door Fra Mauro) van haar reeds een veel juister beeld gaven. Een overzicht van de geschiedenis van hare afbeelding in den loop der tijden geeft Leo Bagrof in zijne ‘Materialki istoritsjeskomu obzoru kart Kaspiïskago Morja’. Ook Hauber zag deze merkwaardige tegenstelling duidelijk in. In zijn ‘Versuch Einer umständlichen Historie Der Land-Charten. Ulm 1724’, pag. 40 zegt hij in een noot: Ausz denen Schrifften der Perser und Araber hat Reland seine Charte von Persien zusammengetragen, und darinne die von Oleario in seiner Persischen Reisebeschreibung gegebene Nachricht, dasz das Caspische meer sich vielmehr von Mitternacht gegen Mittag als von Abend gegen Morgen erstrecke, bestätiget, da man zuvor das Gegentheil so vest geglaubet hatte, dasz man auch die Figur desz Caspischen Meeres auf Relands Charte mehr der Unwissenheit und falschen Nachrichten der Perser und Araber zuschreiben, als sie vor richtig halten würde, wo nicht auf hohen Czarischen Befehl zu wiederhohlten mahlen geschehene Untersuchung, eher noch schmäler als breiter wäre befunden worden. Wie dann der in der alten Geographie so vortrefflich erfahren gewesene Herr Cellarius mit Relando so gar nicht eingestimmet, dasz er viel mehr geglaubet, es seye diese neue Figur allen alten Scribenten entgegen'. De kaart van de Kaspische Zee in den Eugenius-atlas (Vol. XXIV, kaart 22) is een copie van de kaart van Witsen, gemaakt in 1665 te Moskou, waarvan het origineel onbekend is. Vergelijkt men haar met de kaart van Jan Struys van 1668, ontworpen in Mercatorprojectie, dan blijkt deze laatste een veel juister beeld te geven (men zie de reproductie bij Bagrow, t.a.p., p. 40). De kaart uit den Eugeniusatlas bezit geen graadverdeeling. Neemt men aan, dat zij naar een gelijkgradige paskaart is ontworpen, dan zou de bijna vierkante vorm van de zee eenigszins verklaard worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze korte beschouwing met betrekking tot de laatste en de eerste kaarten van deel V der Monumenta, thans nog een overzicht van de overige. De weg naar Indië, door de eerste Nederlanders in 446 dagen afgelegd, werd door sommigen in 4 à 5 maanden volbracht. Het vele ververschen of het om andere redenen aandoen van verschillende tusschenstations was oorzaak van de vele langdurige reizen. Coen achtte ‘het veele ververschen ende aendoen van verscheyde vervarschplaetsen’ zeer schadelijk en vindt dan ook ‘de premie ende pene gestelt op de corte ende lange reysen goede saecken, die naer behooren voldoen ende executeren sullen (Missive aan de XVII van 10 Jan. 1618; Colenbrander I, 308). Kartografisch had dit aandoen van verschillende tusschenstations natuurlijk het voordeel, dat van verschillende van deze ververschingsstations detailkaarten werden gemaakt. Zoo in den Atlantischen Oceaan de Senegalmond, de Kaapverdische eilanden (in het bijzonder Maio, S. Vicente, Boa-Vista, Bravo en S. Thiago), Cabo Verde met het eiland Goeree, Sierra Leone (met C. Tagrijn en C. de Monte), de Goudkust met het kasteel de Mina, de bocht van Guinea (met de baai van Axim, de Rio Calabaria, Cabo Lopes Gonsalvo en de eilanden S. Thomé en Annobon); alsmede de verder in den Oceaan gelegen eilanden Fernando de Noronha, Ascension, St. Helena en Martin Vaz. Talrijk waren de oorzaken, welke de duur van den tocht door den Atlantischen Oceaan soms zoo lang maakten: stormen en daardoor veroorzaakte stormschade, tegenwind, windstilte, afdrijven door de stroomen, “verleydinge van de compassen”, onkunde van vele zeelieden, orienteeringsmoeilijkheden, de projectie van de zeekaarten e.a. Een geliefde aanlegplaats was de Kaap de Goede Hoop. Reeds Coen oordeelde “'t en soude niet quaet wesen dat aen de Caep een fort ende colonie geplant wierde”. Doch pas in 1652 kwam het daartoe. Een vrij omvangrijk kartografisch materiaal is van daar tot ons gekomen, zoo van Zuid-Afrika in het algemeen, als van verschillende baaien (Tafelbaai, False baai, Saldanha baai, Mossel baai, Struysbaai, Vleysbaai, Houtbaai), als van de nederzetting aan de Kaap, het fort aldaar, de Tafelberg enz. De tocht door den Indischen Oceaan ging met niet minder moeilijkheden gepaard als die door den Atlantischen. Nam men de route te noordelijk, dan kreeg men te kampen met de stiltegordel rond de linie en al naar het jaargetijde met “contrarie mousson”; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam men de koers te zuidelijk, dan kwam men licht op het Zuidland of op Java's Zuidkust terecht. Terwijl de Portugeezen hunne route gewoonlijk namen door Straat Mozambique, voeren de Nederlanders in den regel buiten Madagascar om. Vanaf den eersten scheepstocht naar Indië deden zij, herhaaldelijk Madagascar (baai van Anton Gil, van S. Lucia, van S. Augustin of het eil. S. Maria) en het eiland Mauritius aan. Vanuit Batavia voer men bovendien naar Mauritius om het kostbare ebbenhout te halen en naar Madagascar om slaven. Voer men tusschen Madagascar en het vasteland door, dan boden de Comoren (of de Mayottes) geschikte aanlegplaats (de eilanden Ansuany, Mayotte, Gazydza). Aldaar werd ook dikwijls gekruist “op de caraecken end galioens, die vuyt Poortugael werden verwacht”. Hieraan hebben wij kartografische opnamen te danken van de Afrikaansche Oostkust met de Delagoa baai, Sofala, Mozambique e.a. Nam men de route al te noordelijk, of verliet men te spoedig den zuidelijken weg, of wel werd het binnenkomen van Straat Soenda door den Oostmoesson belet, dan liep men gevaar te geraken op de Westkust van Soematra of op de eilanden daar bewesten. Dit ondervonden reeds de Hollanders bij hun eerste reis naar Indië. Om straat Soenda goed te bezeilen beveelt Coen (Missive aan de XVII van 22 Jan. 1620; Colenbrander I, 522) aan, dat alle de schepen van de Kaap recht door zee tusschen 40 ende 35 graden Suyderbreedte om d'Oost lopen, dat totdat op 't Suydtlandt achter Java vervallen, vanwaer een vasten cours nae de straet Sunda geseth can werden’. ‘Liever’, zegt hij in zijn missive van 8 Jan. 1621 (Colenbrander I, 606) ‘(terwijl de Zuyt-ooste winden wayen) op Baly vervallen, dan een myle by westen de westhoeck van Java’. De talrijke ongelukken in of nabij Straat Soenda gaf aanleiding tot een nauwkeurige kartografische opname in 1661 door den kaartemaker van de Compagnie Jan Hendricksen Tim (Eugeniusatlas vol. XXXIX, kaart 18). De verschillende eilanden in de straat gelegen (Prinseneiland, Krakatou, Sebesi) werden druk bezocht, omdat zij timmerhout leverden voor Batavia. Volgens de lijst van 16 April 1655 werd aan de schippers een kaart van Java in groot bestek meegegeven; zij schijnt niet meer aanwezig te zijn. Ook kaarten van deelen van het eiland uit dezen tijd zijn mij slechts weinige bekend. Het ‘Ontwerp van 't westelijcke landt van Java’, door Coen met zijne missive van 10 Jan. 1618 naar patria gezonden, is in de archieven van de Compagnie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet meer te vinden. Het best bekend was natuurlijk de Noordkust van Java van Straat Sunda tot Batavia. Bij resolutie van 12 Sept. 1634 deelen G.G. en Raden mee: Ten aenzien wij successivelijcken verneemen, dat de schepen aan en̄ affseijlende van Batta somtijts aen droochten, bancken & craelgronden comen te geraken die inde gemeene paskaerten niet en leggen, soo is geresolveert dat men schipper Gerrit Tomass. Pool sal gebruijcken om met het jacht Macaw een sloep en een tingan te seijlen, op te soecken & te visiteeren alle bekende ende onbekende gelegentheijden die tusschen Batta & de straet van Sunda souden mogen wesen, om die in een aparte caerte van dat vaerwaeter perfectel. te leggen, op distantie, breete & langhte naer sijn beste wetenschap, waertoe hij van alle schippers & stuijrlijden sal werden geauthoriseert alle kennisse & bescheijt te mogen voorderen' (Overgecomen 1635, 1e Boek, vervolg, fol. 785r). Van het gebied van Jacatra, begrensd door de limieten, zooals Coen deze in de ‘Commissie voor den eersten balliouw over dese onse stadt Jacatra’ den 28 Mrt. 1620 (Colenbr. II, 673-4) aangeeft, is mij geen oudere kaart bekend, dan die door den sergeant Pieter Scipio in 1687 gemaakt (Leupe, 1172). Het rijk Bantam en dat van den Mataram waren kartografisch nog geheel terrae incognitae. Van de stad Bantam, maar vooral van Batavia, bestonden verschillende afbeeldingen (zie Mon. Cart. pl. 112, 113). Van Soematra teekende Hessel Gerritsz reeds in 1620 de eerste groote speciaalkaart en het zal wel deze kaart zijn, die blijkens de lijst van 16 April 1655 aan de schippers werd meegegeven. In den Eugenius-atlas komt een Soematra-kaart in twee bladen voor. 't Best bekend was natuurlijk de Zuidkust; van de Keizersbaai geeft Wieder een afbeelding (pl. 111). De betrekkingen van de Compagnie met de Westkust waren ook reeds vroeg vrij aanzienlijk, dank zij de peperhandel in de baai van Silebar (Benkoelen, pl. 111), Indrapoera, Salida, Padang, Priaman en Tico. Met de binnenkust van Soematra hadden we reeds in 1615 betrekkingen aangeknoopt (met Djambi en Indragiri, in 1616 met Palembang). In de ‘Instructie voor den E. Andries Soury, oppercoopman, gaende van hier na Jamby met het jacht de Halve Maen, den 28 Oct. 1615, wordt de volgende opdracht verstrekt: ‘U.E. sal trachten met aller diligentie tot Jamby te comen, latende onderweech goede achte ende pertinente notitie nemen, wat diepte ende ondiepte soo onderweech als in de riviere van Jamby gemoeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sal.... Voorder suit neerstelijcken ondersoecken, wat handel op dese geheele custe van Sumatra.... te doen is, gelijck mede alle gelegentheden ende streckinge van de custe, eylanden, droochte, diepte, als oock aert van volck, ende in somma voor de Compagnie verkoosen ende 't quade geschout mach worden’ (Colenbrander, Coen II, 16). - Onze betrekkingen met Atjeh aan de Noordkust dateeren reeds van 1599. Van het eiland Banka werd door den onderkoopman Jan de Harde, die met het fluitje de Zandlooper het eiland omzeilde, een perfecte beschrijving en een ‘caertjen’ gemaakt, zulks naar aanleiding van het verzoek van Radja Samparoe aan de Compagnie om het beschermheerschap over zijne landen te willen aanvaarden (1668). Op Borneo had de handel van de Compagnie weinig te beteekenen. Noch in de ‘Vingboons-collectiën’, noch in den Eugeniusatlas komt één enkele kaart of afbeelding voor, welke betrekking heeft op dit eiland. Van Celebes was het Zuidelijk deel het belangrijkste. Hier was Makassar een centrum voor den specerijenhandel, waarheen het overgroote deel der ‘gesmokkelde’ nagelen en noten zijn weg vond. Met onderbrekingen van enkele vredesperioden was er van 1616 af oorlog tusschen de Compagnie en Makassar geweest. In 1653 besloot men tegenover Makassar met meer energie op te treden. Na een moeilijken strijd gelukte het eindelijk aan Speelman de algeheele overwinning te behalen en den vrede af te dwingen (1669). Uit dezen tijd dagteekenen de gezichten op Samboppe en Makassar (Mon. pl. 114, 115, 116). Slechts vluchtig heb ik bij de afzonderlijke kaarten, welke in de Monumenta Cartographica worden gereproduceerd, kunnen stilstaan. Ze te plaatsen in het geheel onzer koloniale kartografie is, door het bijna ontbreken van voldoende voorstudien op dit terrein, heden nog niet mogelijk. Daarvoor is een zeer omvangrijk onderzoek in onze koloniale archieven beslist noodzakelijk.
Schiedam, 1 September 1934 J. Keuning |
|