| |
| |
| |
Boekbespreking
Fritz Milkau zum Gedächtnis. Ansprachen, Vorträge und Verzeichnis seiner Schriften. Herausg. von Gustav Abb. Leipzig, O. Harrassowitz, 1934. 8o. 55 blz. met portr.
Men heeft het goede denkbeeld gehad Milkau's nagedachtenis te eeren met een verzameling van de redevoeringen, bij de begrafenis en bij de herdenkingsbijeenkomst in de Berlijnsche Staatsbibliotheek van een maand later gehouden. Met het boeiende portret van Milkau verrijkt en met de bibliografie zijner geschriften aangevuld, houdt dit bundeltje op een zeer gelukkige wijze de herinnering aan dezen grootsten der Duitsche bibliothecarissen levendig.
Dat in de voordrachten op de herdenkingsbijeenkomst meer ons aantrekt dan in de redevoeringen bij de begrafenis, is niet te verwonderen. Men heeft in de Staatsbibliotheek vooral hen laten spreken, die persoonlijk Milkau als vriend, leeraar of bibliothecaris zeer na hebben gestaan en in hun woorden kunnen we dan ook dikwijls een toon beluisteren, die meer dan officieele verklaringen getuigenis aflegt van hetgeen deze harmonische, mannelijke figuur heeft beteekend. Dat Milkau ook als mensch een uitzonderlijke verschijning was, is natuurlijk even goed door anderen gezegd. Maar is het niet teekenender, Schmidt-Ott van den ‘Onkel Milkau’ zijner kinderen te hooren spreken? Niet treffender te lezen, hoe Ernst Kuhnert de innige liefde en goedheid van dezen mensch gedenkt, die voor geen bede doof bleef en veel meer goed deed, dan zijn trouwste vrienden ooit gewaar werden? Dat Milkau een man uit één stuk was en daarvan in zijn loopbaan steeds, als het pas gaf, heeft blijk gegeven, we wisten het reeds eerder. Maar wordt deze eigenschap niet scherper belicht door Kuhnert's verhaal van de zitting, die de ‘Beirat für Bibliotheksan-gelegenheiten’ in 1920 wijdde aan den eisch der Fransche regeering tot het afstaan der Meerman-handschriften door de Staatsbibliotheek? Tegen degenen, die tot toegeven rieden, verdedigde Milkau met klem het standpunt den eisch af te wijzen met de verklaring, dat men zijn bezit aan cultuurgoederen zou vasthouden en slechts voor geweld zou wijken. Hij won het pleit en de Fransche aanspraken werden niet gehandhaafd. Een andere herinnering aan de oorlogsjaren vormen de mededeelingen van Richard Oehler over Milkau's commissariaat voor de Belgische bibliotheken, een van zijn minder bekende werkzaamheden, die zeker niet tot de gemakkelijkste behoord heeft. En zoo is er nog wel meer in deze luttele bladzijden te vinden. We mogen dankbaar zijn voor deze gave, die naar vorm en inhoud een voornamen stijl
vertoont, welken we bij het Duitschland van den tegenwoordigen tijd dubbel waardeeren.
L. Brummel.
| |
| |
| |
Lauritz Nielsen, Registrant over Breve fra og til Danske i udenlandske Biblioteker. (Det Kongelige Danske Videnskabernes Selskab Kommissionen for Registrering af litteraere Kilder til dansk Historie). København, Levin & Munksgaard, 1934. 4o. XVI, 290 blz. Prijs 12 Kr.
Dat een werk als dit niet na een korten tijd van voorbereiding tot stand is gekomen, doch een lange geschiedenis moet hebben, is duidelijk. Omtrent die geschiedenis worden ons uitvoerige mededeelingen verstrekt in het voorbericht, waaraan we enkele gegevens ontleenen. In 1906 is door de Deensche Academie een commissie ingesteld voor het opteekenen van de in buitenlandsche bibliotheken en archieven in handschrift aanwezige bronnen voor de Deensche geschiedenis. Deze commissie heeft van dat jaar af, met een korte onderbreking in de oorlogsjaren, de opteekening doen verrichten door uitgezonden historici of bibliothecarissen, die in de buitenlandsche bibliotheken hun vondsten volgens vaste regels catalogiseerden op fiches, waarvan in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen een systematische catalogus werd gevormd.
Ten einde echter het zoo verzamelde, waardevolle materiaal meer bekendheid te geven en het daardoor beter tot zijn recht te laten komen, had men reeds lang het plan voor een uitgave. Het 25-jarig jubileum der commissie bood hiervoor een goede gelegenheid en zoo werd haar secretaris belast met de uitgave van het materiaal, voor zoover het de brieven betrof, aangezien dit het minst bekend kon worden geacht. Zoo is het thans voor ons liggende werk tot stand gekomen.
Het spreekt natuurlijk van zelf, dat men hier nog geen volledigheid verwachten kan. In een tijdsverloop van 25 jaren heeft het handschriftenbezit van tal van bibliotheken zich o.a. door verwerving van particuliere archieven belangrijk uitgebreid en met die aanwinsten is in de meeste gevallen geen rekening gehouden. Verder geeft echter het voorbericht uitdrukkelijk te kennen, dat lang niet alle bibliotheken, die daarvoor in aanmerking zouden komen, zijn onderzocht. Het volledigst is het onderzoek geweest in de landen, die voor dit doel het belangrijkst waren: Zweden en Noorwegen. In Duitschland heeft het zich tot een aantal, meest Noordelijke bibliotheken beperkt, terwijl in Zwitserland de groote bibliotheken alle bezocht zijn. In ons land is slechts in Amsterdam en Leiden een onderzoek ingesteld, terwijl dat in de nationale bibliotheken te Weenen en te Parijs niet meer dan een voorloopig karakter droeg. Terecht wordt dan ook in de voorrede opgemerkt, dat deze uitgave als een eerste verzameling is te beschouwen, die na verloop van jaren met een nieuw deel kan worden aangevuld.
Er is tegen een dergelijke werkwijze geen bezwaar, integendeel. Dat men niet wacht, totdat men in een ver verschiet een volledigheid, die toch nimmer volkomen is, bereikt heeft, kan niet anders dan toegejuicht worden. Wanneer men slechts, zooals hier, duidelijk aangeeft, waar lacunes te verwachten zijn, zoodat de gebruiker weet, waaraan hij zich heeft te houden. Alleen zou het, naar onze meening, beter geweest zijn de bibliotheken, die slechts vluchtig onderzocht zijn, nog weg te laten, aangezien de kans op misverstanden hier toch groot blijft.
De brieven zijn alfabetisch gerangschikt volgens de namen van de Deensche schrijvers of geadresseerden. Erbij vermeld worden de bibliotheken, waar ze berusten en de signaturen, die ze daar dragen. Het begrip ‘Deensch’ is ruim genomen, zoodat o.m. daaronder ook vallen de Noren vóór 1814 en de buitenlanders, die een tijd in Denemarken gevestigd zijn geweest. ‘Litteraturhenvisninger’ geven aan, welke van de opgenomen brieven gedrukt zijn en waar men die vinden kan. En ten slotte is er natuurlijk een register van de namen. Zoo heeft men hier in overzichtelijken vorm een schat van gegevens bijeengebracht, die van zeer groot nut kunnen zijn.
Toch hebben we naast lof ook wel eenige bedenkingen. In de eerste
| |
| |
plaats heeft de uitgever niet het volledige verzamelde materiaal gegeven, doch slechts een keuze, waarbij hij zich heeft laten leiden door het belang van den persoon van afzender of geadresseerde of dat van den inhoud. Dit getuigt o.i. van een onjuiste opvatting omtrent het karakter van een dergelijk werk. Een catalogus als deze, die dan toch een hulpmiddel voor een uitgebreid en zeer uiteenloopend publiek van onderzoekers bedoelt te zijn, moet de volledigheid, waarnaar men bij het verzamelen van het materiaal terecht gestreefd heeft, niet weer te niet doen door slechts een keuze te geven volgens beginselen, die voor dat publiek zeker niet algemeen zullen gelden. Want wat voor de gebruikers van nu en later belang heeft, kan niet door een uitgever of een commissie worden uitgemaakt. Men moet op een catalogus kunnen vertrouwen en niet, zooals nu, ondanks den catalogus toch in het onzekere blijven omtrent hetgeen weggelaten is.
Een dergelijk bezwaar hebben we tegen de literatuuropgaven, die uitsluitsel moeten geven omtrent de gedrukte brieven. Deze opgaven berusten in elk afzonderlijk geval op hetgeen de onderzoekers in de desbetreffende bibliotheken aan literatuur hebben kunnen vinden en mogen daarom, naar het voorbericht ons mededeelt, geen aanspraak maken op volledigheid. Het is begrijpelijk, dat de verschillende bewerkers bij hun onderzoek ter plaatse geen volledige literatuuropgave hebben kunnen samenstellen. Dat ontslaat echter een uitgever niet van de plicht te trachten deze opgaven door aanvulling zoo goed mogelijk te maken. Het is een werk, dat op iedere groote bibliotheek kan worden verricht en dat de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van dit boek ook in andere opzichten in niet geringe mate zou hebben verhoogd.
Aan een enkel voorbeeld zij dit nader toegelicht. Er worden in dit werk tien brieven opgegeven van den Noor Henrik Steffens, die meer dan door zijn professoraat aan verschillende Duitsche universiteiten bekend is door de rol, die hij in de Duitsche romantiek heeft gespeeld en waarover hij in een al te wijdloopige autobiografie ons het relaas heeft nagelaten. Onder deze brieven is er een aan Friedrich Schlegel, die, naar de literatuuropgave aangeeft, afgedrukt is in een artikel van J. Körner in de Deutsche Rundschau van 1918. Omdat slechts deze brief aan Schlegel terecht te brengen was, worden andere werken van Körner niet vermeld. Deze heeft echter, naar bekend, in jarenlangen arbeid de correspondentie der Schlegels in verschillende uitgaven verzameld, zoodat deze allicht nog iets meer konden opleveren. Inderdaad vindt men dan ook in de in 1926 uitgegeven ‘Briefe von und an Friedrich und Dorothea Schlegel’ een brief van Steffens aan Schlegel en twee van den laatste aan Steffens. Van deze drie is er één in de Staatsbibliothek te Berlijn en één in die te München aanwezig. Evenzoo vindt men in de ‘Briefe von und an August Wilhelm Schlegel’ (1929) drie brieven van Steffens aan A.W. Schlegel afgedrukt, alle uit de groote Schlegel-verzameling in de Landesbibliothek te Dresden afkomstig. Geen van deze brieven zijn in onze uitgave genoemd, terwijl toch de bewuste bibliotheken alle bezocht zijn. Op een andere plaats wordt echter naar de hierboven genoemde brievenuitgave van Friedrich en Dorothea wél verwezen voor een brief van Grimur Jónsson Thorkelin aan Schlegel. Daartegenover gaat in het stuk van Körner in de ‘Deutsche Rundschau’ aan den brief van Steffens een andere van den dichter Adam Gottlieb Oehlenschläger aan Friedr. Schlegel vooraf, gedateerd 18 Oct. 1814 en berustende in de Nationalbibliothek te Weenen, die ongetwijfeld dezelfde is als de
brief, die hier op blz. 243 vermeld wordt met de toevoeging: Ukendt Adressat. Men ziet, hoe door een zorgvuldiger verzorging van de literatuuropgave tevens gemakkelijk allerlei lacunes en ongelijkheden hadden opgespoord kunnen worden, waardoor dit werk zeer zou hebben gewonnen.
Dergelijke verschijnselen intusschen zijn niet onverwacht voor wie weet, hoe groot de moeilijkheden zijn bij de uitgave van een door tal van handen gedurende tal van jaren verzameld materiaal. We gelooven het
| |
| |
dan ook gaarne, wanneer de uitgever ons verzekert, dat zijn taak geen gemakkelijke was en dat een tijdroovende controle en aanvulling van alle opgaven noodig was om de gewenschte eenheid en betrouwbaarheid te bereiken. En het zou ook niet billijk zijn, wanneer we, ondanks onze bezwaren, niet volmondig erkenden, dat hier inderdaad heel wat bereikt is. We mogen voor het initiatief van de Deensche Academie en voor de uitgave, die daarvan het voorloopig resultaat is, dankbaar zijn. Aan een dergelijke uitgave, breeder en anders van opzet dan de verslagen van de destijds op Blok's voorgaan ondernomen archiefreizen, is ook ten onzent dringend behoefte. En we kunnen het Denemarken benijden, dat het zulk een royale en omvangrijke uitgave reeds het licht heeft doen zien.
L. Brummel.
| |
The approach to librarianship. A guide to the profession and to the elementary examination of the Library Association by Henry A. Sharp. With an introd. by H.M. Tomlinson. Grafton & Co., London, 1934. XVII + 205 pp. 8o. Met portr. - Prijs: 7/6 d.
Dit werkje vertoont typische overeenkomsten met ouderwetsche Engelsche schoolboeken. Immers het klassieke ‘class-book’ gaf ook in één band den leerling een gecomprimeerd overzicht van alle mogelijke kundigheden tegelijk. We moeten bij het lezen van deze ‘inleiding’ wel bedenken, dat zij betrekking heeft op Engelsche openbare leeszalen en dat men in Engeland de opleiding voor het personeel der public libraries normaliter laat aanvangen op zestienjarigen leeftijd. Veel van den inhoud is daardoor voor Hollandsche lezers overbodig en onbruikbaar. De auteur biedt ons in zijn hoofdstukken over ‘Elementary English literary history’ tamelijk uitvoerige alfabetische lijsten (met jaartallen) van Engelsche schrijvers. We krijgen een kort overzicht van Dewey's Decimal Classification, wat theorie over catalogi en titelbeschrijving, over leeszaaladministratie, enz. enz., alles uiterst elementair. Bovendien worden vele algemeene voorschriften gegeven, waaraan een goed bibliotheek-ambtenaar heeft te voldoen: hij (zij) moet correct, maar nooit fatterig gekleed zijn, niet te veel babbelen met bezoekers, in zijn brieven geen lange woorden gebruiken en nauwkeurig onderscheid maken tusschen punten en puntkomma's - en zoo bladzijden achtereen. De schr. had bij het samenstellen van zijn boekje een tweeledig doel voor oogen. ‘One is to provide the increasingly large number of parents who contemplate librarianship as a career for their children with a clearer conception of what librarianship is and of what it involves.... The other is to present that same information to first-year library assistants’ (p. XI). We zien in gedachte de belangstellende ouders der jeugdige bibliothecarissen in spe herhaaldelijk goedkeurend knikken bij het lezen van de vele fraaie en idealistische maximes.
Voor Nederlandsch gebruik is het werkje waardeloos, wat den schr. natuurlijk in geen geval euvel geduid kan worden. Het is echter zeer nuttig om ons een duidelijken indruk te geven van de Engelsche vakopleiding voor beginnelingen.
D.J.H. ter Horst.
| |
How to use a large library. By Eric John Dingwall. Bowes & Bowes, Cambridge, 1933. 64 pp. 8o. - Prijs: 2/6.
In Duitschland kent men reeds verscheidene werkjes gelijk dit, Führer für Bibliotheksbenutzer en hoe zij nog meer mogen heeten. Uit hun veelheid blijkt reeds, dat zij geen van alle voldoen. Ook dit Engelsche werkje beantwoordt niet aan de gewekte verwachtingen. How to use a large library luidt de titel, doch wij krijgen weinig anders voorgezet dan een
| |
| |
reeks geannoteerde titels van bibliografische naslagwerken met een weinigje theorie over alfabetische en andere catalogi. De schr., die den indruk maakt van een goed vakman, maar van een middelmatig paedagoog, geeft, zooals zijn vele voorgangers, deels te veel, deels te weinig. Een historicus of filoloog interesseert zich als regel in het geheel niet voor de repertoria, die voor den chemicus of den bioloog van het hoogste gewicht zijn, en omgekeerd. En wie een gespecialiseerde studie van een bepaald onderwerp uit welk vak van wetenschap dan ook maakt, is niet tevreden met enkele algemeene nationale bibliografieën zooals The English Catalogue e.d.
De fout van den schr. schuilt hoofdzakelijk hierin, dat hij nalaat, zijn lezers iets bij te brengen over de methode van zoeken in een groote bibliotheek en hun op de meest belangrijke algemeene bibliografische hulpmiddelen te wijzen. De student of de nog ongeschoolde geleerde, die deze eenmaal kent, vindt in den loop van den tijd zelf wel de speciale repertoria, die hij behoeft, terwijl het bovendien volstrekt geen bezwaar is, wanneer hij af en toe zijn licht eens moet opsteken bij een ervaren bibliograaf of een bekwamen bibliotheekambtenaar. Verschillende van de beste moderne bibliografieën zoekt men bij Dingwall tevergeefs (Schneider's Handbuch, Bibliography practical, enumerative, historical van Van Hoesen en Walter, den Index bibliographicus van Godet en Vorstius, enz. enz.).
Aan de tijdschriften-litteratuur wordt veel te weinig aandacht besteed. Het is nu eenmaal een feit, dagelijks uit de practijk blijkend, dat vele auteurs tijdschriftopstellen, hun vaak alleen bekend uit een door vriendenhand toegezonden overdrukje, als bibliografisch zelfstandige eenheden citeeren - en dan veelal nog onvolledig. Men geve den vorscher daarom het nuttige boek Verzeichnis von unklaren Titelkürzungen deutscher und ausländischer Zeitschriften van Werner Rust (Leipzig, 1927) in handen. Dingwall noemt dit bij uitstek practische hulpmiddel niet.
Over de Fransche periodieken weet hij slechts mede te deelen: ‘France is very poorly provided with contents indexes to her periodicals’ (p. 47). De argelooze, die echter meent, dat er niets meer, of althans niets beters, bestaat dan het weinige, dat schr. daarna noemt, zal bij zijn nasporingen veel noodelooze stagnatie ondervinden. Een historicus kan bijv. bij het identificeeren van een min of meer abstruus citaat in vele gevallen geholpen worden door middel van de Bibliographie des travaux historiques et archéologiques publ. par les sociétés savantes de la France van De Lasteyrie e.a. Dit voorbeeld kan met vele vermeerderd worden.
Toch kan het onderhavige werkje wellicht nog eenig nut stichten; dan echter niet voor bibliotheek-gebruikers, doch voor aankomende bibliothecarissen. Vandaar dat Wilh. Krabbe een soortgelijk boekje (Bibliographie. Stettin, 1930), dat - het moet gezegd - veel beter is, den ondertitel gaf van Ein Hilfsbuch für Bibliothekspraktikanten.
D.J.H. ter Horst.
| |
Mrs. Piozzi and Isaac Watts. Being annotations in the autograph of Mrs. Piozzi on a copy of the first edition of the Philosophical Essays of Watts. With an introduction and notes by James P.R. Lyell. London, Grafton & Co. 1934. 48 pp. 8o. Met facs. - Prijs: 5 sh.
Hester Lynch Piozzi (1741-1821) was een min of meer bekende figuur uit den litterairen kring om Dr. Samuel Johnson, over wien zij een bundel Anecdotes publiceerde. Bovendien gaf zij een gedeelte van Johnson's correspondentie uit.
De Heer Lyell heeft van een antiquaar een exemplaar van den uiterst zeldzamen eersten druk der Philosophical Essays van Watts verworven,
| |
| |
dat handschriftelijke opmerkingen bleek te bevatten van genoemde Mrs. Piozzi. Deze aanteekeningen maakt hij thans bekend, met de bedoeling, den letterkundigen naam der schrijfster daarmede te baten, zeggende: ‘it is hoped that the present small addition to our knowledge of the lady's literary tastes and acute judgment may assist in such revaluation of her exact place in the Johnson circle’ (p. 14). De inhoud der verschillende ontboezemingen lijkt mij niet bijzonder belangrijk, maar daarover kan beter geoordeeld worden door een deskundige in een tijdschrift voor Engelsche litteratuurgeschiedenis. Hier wil ik volstaan met te vermelden, dat het werkje een beknopte bibliografie bevat (‘Chronological list of Mrs. Piozzi's published works’).
D.J.H. ter Horst.
| |
Handbuch der Literaturwissenschaft. Potsdam, Akademische Verlagsgesellschaft Athenaion, Lieferung 191-195.
Naarmate dit groote werk zijn voltooiing nadert gaat het minder snel. Deze 5 afleveringen zijn vervolgen van drie afdeelingen. Zij geven Heft 5 van Hempel, Die althebräische Literatur, Heft 4 van Schwietering, Deutsche Dichtung des Mittelalters, en Heft 11-13 van Kappelmacher en Schuster's Römische Literatur, die thans reeds tot de kerkvaders gevorderd is.
F. Kossmann.
|
|