Katlyn Nevelsteen
Champagne
Ze begroeten elkaar bij het binnenkomen, delen ijskoude handen uit. Buiten schijnt de zon. Het restaurant ruikt muf. Er werd in lang niet gegeten.
Ze zijn met dertien. Acht volwassenen. Vijf kinderen.
De vader en de moeder.
De oudste zoon en de schoondochter.
De oudste dochter en de schoonzoon.
De jongste dochter en de vriendin.
De kinderen van de oudste zoon.
De kinderen van de oudste dochter.
Ze schuiven geruisloos aan tafel aan.
De vader maakt een gebaar naar de kelner. Die maakt een diepe buiging. Een vreemde buiging in zijn afgesleten pak.
Aan de muren een vergeeld schilderij. De tijd is hier geweest, liet sporen achter, moest onverhoeds vertrekken. Op een kleinere tafel een oudere krant als bewijs.
Zij schuiven aan de grote tafel aan. Ze zeggen niets. De kinderen eten al. Ze eten voor de dampende schotels door de zorgvuldige kelner op tafel worden neergezet. De kelner blijft buigen, ook als daar geen enkele reden toe is. De moeder laat alles aan de vader over. Ze zegt welk dessert ze wil, verder maakt het niet veel uit voor haar. De vader maakt nog een gebiedend gebaar. Naar de kelner? Naar de moeder? Naar de kinderen? Niemand reageert. De vader schijnt het niet op te merken.
Recht tegenover de tafel een groot aquarium. De blikken glijden vaak naar de vissen, naast de ogen van de tafelgenoten. De monden doen het meeste werk. Zij spelen een verfijnd gezelschapsspel, waarvan de regels slechts door de eigenlijke familiekern begrepen worden. Niet door de schoondochter. Niet door de schoonzoon. Niet door de vriendin, van wie de