| |
| |
| |
Felix de Vadder
Isi, (part of) The Wholy Story
Broeder Isi slofte door de kapel en liet de plumeau tussen duim en wijsvinger rollen. Na jaren van ingetogen praktijk was hij erin geslaagd deze daad perfekt te beheersen. Het rieten stokje rolde telkens met een zacht knisperend geluid van links naar rechts, en terug. Soms liet hij het stokje met een roterende beweging wegtuimelen naar het knookgedeelte tussen ringvinger en pink, heel even maar, en daarna bracht hij het stokje weer bliksemsnel naar de oorspronkelijke positie. Het was een schitterende beweging, die veel vingeroefening had gevergd - vooral de pink diende een anatomisch onverantwoorde contractie te maken - maar ze was de moeite waard. Hij bracht deze kunstzinnige capriool nog lang niet altijd tot een goed einde. Soms durfde het nog wel eens misgaan, zoals wel meer met monniken.
Zo droomde Isi weg in het licht dat de zon door de zijbeuk liet vallen. Hij had een broertje dood aan het contemplatieve aspect van zijn orde. Jazeker, het woord Gods sprak hem wel aan, maar meer nog: de daden. De doortocht door de Rode Zee, de vermenigvuldiging van de broden, de verleiding door de duivel in de woestijn, daar hield hij van, de Christus die de tempel aan diggelen trapt en de farizeeërs als schorremorrie voor zich uitjaagt, puik was dat, de bruiloft te Kana, de genezing van de lamme - ‘sta op en ga heen’ - vakwerk, zo konden ze het niet meer, stuk voor stuk huzarenstukjes die zijn hart sneller deden slaan.
Maar de verrijzenis van Christus hemzelf vond hij persoonlijk toch nog altijd het einde en dat niet alleen in eschatologische zin: een glimlach tovert op zijn lippen, het rietstokje maakt de gekende roterende beweging. Feilloos, ditmaal, Broeder Isi leek tevreden.
Languit viel het licht binnen en deed dansen de deeltjes van stof. Broeder Isi slofte de kapel door. Hij droomde van daden.
| |
| |
Sloffend zoals alle monniken sloffen onder het juk van profane zorgen. Hij sneed het licht met zijn plumeau en met een flegmatiek gebaar stofte hij de lijdende jahweh af. Er had zich een rag onder zijn linkeroksel genesteld.
Arachniden hebben geen eerbied voor opperwezens en hun zoons, en deze spin vormde daar geen uitzondering op. Ze vond een gruwelijke dood onder de zware monnikssandaal en Christus' leed werd verzacht met een zalvend gebaar van de plumeau. Hij zag dat het goed was.
Isi was vertrouwd met het tanend geloof en de verzwakkende reputatie van het rooms katholicisme. Dit hele klooster was als het ware een veruitwendiging van dit fenomeen: een quasi-ruïne met een bende sakkerende oude mannetjes in verschoten, rafelige habijten. Overal regende het binnen alsof de zondvloed generale repetitie hield. Door de kapotte ruiten gierde winterse wind en ze hokten dan allen samen in een kleine ruimte die met behulp van een oudmodisch olievuurtje werd warm gestookt. Excommunicatie betekende in dit geval voor deze broeders een gewisse dood door te snelle afkoeling.
Tegen tienen steeg de temperatuur er zo angstaanjagend en walmde het kacheltje zo verschrikkelijk dat Isi het soms gewaagde de deur op een kier te zetten. En zoals steeds werd dit op een niet mis te verstaan gemompel onthaald. Het leek wel een koor neenschuddende walrussen; deur dicht. Walmen. Hitte.
Isi was met zijn negenendertig de kloosterbenjamin en zijn dadendrift, die nochtans hoofdzakelijk, zoniet volledig, bestond uit dromen en een schaarse vermelding van deze dromen, werd oogluikend toegestaan, voor zover tenminste hun dagelijkse activiteiten (sic) niet in het gedrang kwamen. De deur op een kier zetten behoorde echter zeer duidelijk tot het rijk van de jeugdige overmoed. Isi beende dus maar naar zijn kamer. Hij hield zijn eigen vertrek warm door middel van een straalkacheltje op butaan, een relatiegeschenk van een verre oom, die altijd placht te zeggen dat het zo verdomd koud kon zijn in die kloosters. Zo was het, terwijl het butaanvuurtje zich knisperend
| |
| |
in gang trok. Het was koud, nat en mistig en beneden hoorde hij de abt minutenlang ongehoord hard hoesten. Achtentachtig is een mooie leeftijd natuurlijk.
Isi nam het dik schrift uit de lade. Veel stond er nog niet in, hij kreeg zijn gedachten maar niet geordend en zijn allesomvattende synthese van het geloof zat voorlopig nog in de achterbuurten van zijn geest. ‘Gedachten’ stond in sierlijk handschrift op de voorflap.
Dan op de eerste bladzijden enige losse zinnen met een vraagteken en dan de immense stilte van het wit papier. Beneden werd er gelachen, ongetwijfeld een oude film met Fernandel. Of Jerry Lewis. Het geloof gaat kapot aan de komieken. Gedachten. De kerk kampte met dalende kijkcijfers, maar dat mocht geen excuus zijn voor het gratuit en schaamteloos moderniseren van de eredienst. Het latijn was al grotendeels opgedoekt, een liturgische concessie die hem doksaalhoog zat maar onlangs was hij bruusk geconfronteerd geworden met het begrip ‘kindermis’. Wat was me dat nu? Een joelende bende halfwassen kleuters rende gillend rond het altaar des heren, een baardige duivel dramde alsmaar door op zijn gitaar, terwijl een bebrilde dame hem onbekende modernistische liederen kweelde. Er was volk, toegegeven, maar als men met de auro popularis rekening moest houden, waar gaat dat dan heen? Op die manier duurt het niet lang meer of ze keilen de lichamen van christus als frisbees door de kerk, catch as catch can. Voor Isi hoefde het niet meer, tijdens de consecratie droop hij af, dit was je reinste vermassacrering, als geloof geen moeite meer mag kosten, wat, als het geloof opgedist wordt als een macdonald's, dan is de lol er wel af.
Hij noteerde: geloof een macdonald? en sloot het schrift. Morgen zou hij allicht niet meer weten wat hij daarmee had bedoeld, maar hij beschouwde deze gedachtenontwikkelingen slechts als een voorbereiding op het echte denkwerk. Na analyse synthese, al wilde die analyse niet erg vlotten.
Het geloof is zijn waardigheid verloren, er is geen hel en
| |
| |
verdoemenis meer, even wekelijks een kruisteken slaan, beschaamd bijna, veinzend dat men zijn das schikt, en men is al praktizerend gelovige, waar is de bijbelse grandeur? Zo had hij tegen abt gebriesd, rood aangelopen. Abt had geprobeerd de vermoeidheid van zijn oude lenden af te schudden, maar veel verder dan een ongewild wijds gebaar, potsierlijk pauselijk, was hij niet gekomen. ‘Inte, Domine, speravi, sed tempora mutantur.’
Van dat soort optimisme had Isi niet terug, hij wendde het hoofd af, staarde door de kleine, gekleurde ruitjes naar de binnentuin. Een puinhoop, oude, knoestige bomen, afgebroken takken, verbrokkeld tuinpad, scheefgezakte muurtjes, bloemen-prieeltjes totaal verwilderd. Dit was het symbool voor het hedendaags geloof. De abt staarde hem moe aan en aanhoorde, hij glimlachte: ‘Pauper in aere suo sum.’ Isi zei nog wat, maar zag dat abt niet meer hoorde. Het dagelijks beluisteren van gregoriaanse gezangen op te hoge decibels had tot irreversibele gehoorgangdestructie geleid. Nu moet U mij excuseren. Hij wees naar zijn rug. Het was tijd voor zijn uil. ‘Benedicamus domino, mijn zoon.’
Isi verder naar af en de tuin in.
De democratisering van het geloof ondergroef de fundamenten van de christelijke leer. En van je vrienden moet je het niet hebben. Er was geen geld en het volk had geen geld.
Als boodschappenjongen van dienst wist hij dat het klooster overal ellenlange rekeningen had staan en hij teerde gewoon op de goodwill van de buitenlui om aan het allernoodzakelijkste rantsoen te raken. Maakte hij zijn beklag bij de abt, dan zei hij immer: ‘Laten we het daar een volgende keer over hebben.’ Ondertussen hadden ze al een flink stuk van de kloosterbezittingen verpatst, dertig hectaren bos, vijf huizen, een prachtige boomgaard. Het bisdom ging zich over de zaak buigen, en ze boog al jaren zonder enig merkbaar resultaat. ‘I don't believe in miracles’ zei Isi, ‘Toch niet in dat soort.’ Maar het deed pijn dat het allemaal voor een schijntje van eigenaar verwisselde. De
| |
| |
abt had van abdijmanagement duidelijk geen kaas gegeten. Er was geen een broeder die in staat was iets te fabriceren, al was het maar water van één of andere heilige bron. Akkoord, miseria est magni custodia census, maar liever die miseria dan geen fondsen. Wat baat het celibaat zonder sponsors? ‘En als we de wijnkelders eens veilden?’ Isi draaide zich om, hoe moest hij hem uitleggen dat de wijn al jaren versjoemeld was aan de bakker, de slager en de kruidenier. Canere surdo, dat was het; de uil was trouwens weer daar, de tweede al vandaag; er moest gehandeld worden, hic et nunc, facta, non verba. Ook van de collega's moet je het niet hebben. Hij had al ettelijke malen het onderwerp aangesneden tijdens de maaltijden, maar de strijdlust van zijn medebroeders was niet van dien aard om rotsgewijs een kerk op te bouwen. Het had meer weg van een olifantenkerkhof. Maar ook de abt scheen de ernst van de situatie niet altijd in te zien.
Ook die ochtend op het eind van de maand oktober met allerheiligen in het verschiet, was abt onwillig, zoniet zelfs bestraffend. ‘Decet verecundum esse adolescentum.’ Isi grinnikte, op dergelijke zinsneden had hij zich voorbereid. Toen abt hem nogmaals op het contemplatieve aspect van de orde wees, riposteerde hij dan ook. ‘Laborare est orare.’ ‘Orare, deinde laborare, Isi.’ Isi merkte dat zijn roepnaam zelfs tot bij de abt was doorgedrongen. De abt schoof de bijbel terzijde, hij lag al een week op dezelfde pagina, en staarde hem aan. Hij had walvisogen, vond Isi, hoewel hij nog nooit een walvis van dichtbij had gezien en niet eens wist of een walvis wel ogen had. Treurige ogen. Maar Isi liet zich niet vermurwen: ‘Deum agnoscis ex operibus eius.’ ‘Inderdaad, Isi, sed Deus nobis haec otia fecit.’ En daar doelde abt letterlijk op zijn oude clubzetel waarin hij uiltjes ving. ‘Mijn leeftijd, Isi, de jaren, ze wegen, gun mij wat otium dignitati.’
Isi liet zich weer bijna pramen door deze oratio pro domo, maar in een reflex herinnerde hij zich dat de verhalen over abt toch weer niet zo stichtend waren wat zijn staat van dienst
| |
| |
betrof, hij had het met die otium altijd al nogal letterlijk genomen. Niemand kon zich eigenlijk herinneren of abt ooit iets verwezenlijkt had, hij was er gewoon, dat was waar, hij was er altijd, in de meest existentiële zin van het woord, ecrassé sur lui-même. Isi moest toegeven dat hij daar goed in was. Maar nihil agendo homines male agere discunt. ‘Jubilate Deo, mijn zoon, en wil je me nu excuseren.’ Isi wuifde zichzelf weg. Abt dommelde weg en was wellicht al in dromenland toen Isi de deur zachtjes achter zich dichttrok.
Buiten in de tuin bij het scheefgezakte gietijzeren christus-beeld bedacht Isi dat de kerkvernieuwing nog niet voor morgen zou zijn. Zijn fellowbrothers waren van een dergelijke ontroerende onschuld dat zij hem met grote ogen aankeken als hun werd gesproken over boekhouding. Traag kwamen hun monden weer op gang, kauwden het weinige vlees. Ze hadden allemaal hun gelofte van armoede afgelegd en wat hun betrof was daarmee de kous af. ‘De kous is inderdaad af’, had Isi gemompeld, althans volgens het bilan na zijn boekhoudkundige opsporingen. Abt had onder het motto ‘quas dederit, solas semper habebis opes’ nogal verkwistend met geld omgesprongen, meestal voor doeleinden, nobel van aard, maar die het geloof niet echt ten goede kwamen. Armen, waar je niks aan hebt, nooit iets van terugkrijgt en nimmer terugziet. Isi vond dat hij dat pauper in are maar met een flinke korrel moest nemen. De kapel leeg, de kas krap, dit was een augiusstal van formaat. Hier waren de zeven plagen van Egypte klein bier tegen. De confrontatie tussen de abt en de naakte cijfers, rood onderlijnd, was pijnlijk en abt zette zeer grote walvisogen op. ‘Quas dederit...’ Isi wimpelde weg, abt begreep, walvisogen. Isi nam een afwachtende houding aan. ‘Laat alsjeblief mijn broer erbuiten.’ Abt doelde op de overschrijving vanuit het zonnige vaticaan. Goed, maar ondertussen bleef het regensomber, terwijl Isi door de kapel slofte en de plumeau tussen duim en wijsvinger liet rollen. Een nieuwe regenbui dimde de streep licht en zelfs de christus met de gezuiverde oksels bleef het antwoord schuldig.
| |
| |
Het was wachten op een deus ex machina en snel graag.
Aan de tocht onder zijn pij wist Isi dat iemand binnen gekomen was. En aan het zachte tikken van de Italiaanse schoenen kon die iemand niemand minder zijn dan zijn neef, die op jaarlijks bezoek kwam. Neef, de glamour boy van de familie, corrupte antiquair wiens bezoeken nooit louter vriendschappelijk waren, er was altijd wel een mercantiel aspect aan. Hij tikte met zijn wandelstok tegen de kapelstenen. ‘Back in the country, old chum.’ Lux in tenebris, de zon brak weer door en plots baadde de kapel in een zee van goudgeel opdwarrelend stof.
Neef wees met zijn wandelstok naar het zestiende eeuwse christushoofd, waarvan Isi wist dat het waardevol was en dat het eigenlijk in een kluis hoorde. ‘Hoeveel?’ Zijn stem klonk schor van de gitanes en de armagnac. Isi glimlachte bescheiden, tegen deze heiden. Hij had dichter moeten worden. Niet dat christus-hoofden per definitie onverhandelbaar zijn, maar het zomaar onder het dak van gods tempel komen wegkapen, was toch wel grand cru. Neef schreef met zijn rechterwijsvinger een getal in het altaarstof. Blasfemie, mijn god, zoveel? Isi opende de mond om verontwaardigd het bod af te slaan, maar er kwam geen geluid. ‘Silentium videtur confesso,’ fluisterde neef.
Zijn stem klonk des duivels maar de christus scheen hem goedkeurend aan te staren. Alsof zijn kruisdood nog niet voldoende was geweest, stond er nu ook al een prijs op zijn hoofd. ‘Wel?’ Lange stilte ritselen van het rotanstokje. ‘Ik denk erover na.’ Ritselende stilte. ‘Bon, ik zie je volgende week, same place, same time.’ Neef imiteerde graag Bogart en verdween even geruisloos als hij gekomen was. Isi nam het hoofd van de sokkel, betastte het, draaide het rond. Mirakel of vaandelvlucht? Hij wachtte op de tot driemaal toe kraaiende haan, maar bedacht toen dat die vorige week de stoofpot was in verdwenen. Exit haan, no more kraaïing.
Hij diende abt in te lichten en tegen alle interne reglementering stoorde hij de uil. De fles chateau Petrus Pomerol van 1970
| |
| |
vermocht trouwens wonderen te doen. Neef wist hoe hij abten aanpakken moest. Bij het horen van de geplande beeldenstorm doken de walvissen op uit de diepste oceanen, maar veel meer dan een ‘mala sunt vicina bonis’ kon hij ook niet verzinnen. ‘Ad pias causas’ voegde Isi er voorzichtig aan toe. Twijfel, misschien toch maar beter vigilare et orare, maar hij geloofde er zelf niet meer in. ‘Laat dan maar een gipsen afdruk maken of zoiets’ sprak hij afwezig en liet de fles Pomerol welgevallig door zijn handen glijden, want hij was duidelijk niet van plan ze met Isi te delen. De fles bleef rusten in zijn schoot, hij sloot de ogen en dook weer onder in zijn club. Isi dwaalde door de tuin, verwilderd, achtervolgd door razende schuimbekkende christussen; iedereen zou merken dat het een gipsen namaak was. Een ander beeldje was evenmin mogelijk. Maar de tijd drong en het geld was broodnodig.
's Nachts werd hij wakker, bladerde in schrift, als hij de nieuwe augustinus wilde worden, mocht hij zich niet inlaten met ersatzchristushoofden en diefstallen van Bethlehem. De nacht bracht hoegenaamd geen raad, maar een ochtendlijk tafereel daarentegen bood een onverhoopte oplossing in het verschiet, hoe waanzinnig ze op dat eerste moment ook leek. Broeder Gerardus kliefde in het gloren van de ochtendzon hout voor de kachel en terwijl hij even een slok koffie nemen was, bleef op het kapblok een grillig houtblok staan, waarin Isi met enige verbeelding een hoofd ontwaarde. Zeer zeker had hij in zijn onbezonnen jongelingenjaren artistieke aspiraties gekoesterd, maar zijn carrière als plastisch kunstenaar was destijds in de kiem gesmoord, toen hij een sculptuur van zijn toenmalige geliefde had gemaakt.
Het bracht haar via fazen van verlegenheid en ergernis naar een driftige woedebui. Het Weibliche was daarmee niet ewig en vaarwel, vade retro, plastische kunsten en vriendin; nu, na zovele jaren, in totaal andere omstandigheid, was het bittere noodzaak, maar nil volentibus arduum. Na het ontvreemden van een antiek christushoofd is het jatten van een ordinair houtblok slechts een peulschil. De wroeging was gering, ook al
| |
| |
merkte hij dat de novice een trap in het kruis kreeg van Gerardus onder het roepen van verwensingen zoals ‘dat wilt de mensheid verbeteren en kan nog geen blok hout vasthouden’.
Na wat eerste onhandige pogingen ontstond iets wat op een hoofd geleek, vrij primitief, maar hij had de smaak te pakken en kerfde door, en met elk exemplaar zag hij verbetering. Oefening baart.
En het achtste leek hem fatsoenlijk genoeg om het origineel te vervangen. Het was iets hoekiger misschien, maar naar zijn smaak mocht dat. Isi had het niet zo op rond. Het hiaat was opgevuld, het leed geleden. Het origineel kon verkocht. Neef kwam, zag en betaalde. Isi plaatste zijn chef d'oeuvre op de sokkel en niemand had de verdwijning of de vervanging opgemerkt. Dat kwam deels door de kloosterlijke desinteresse voor de schone kunsten en deels door de vochtige kilte die hen uit de kapel hield.
Maar de oude microbe had Isi wel degelijk te pakken en weldra prijkten andere pathetische christushoofden naast wild-ogende apostelen en smartelijke pietas. De novice zwoer bij alle goden dat hij niets van het verdwenen hout afwist. En Isi stofte ze allen af.
Tocht onder de pij. Neef met gesloten enveloppe. Hij gaf Isi een goedmoedige tik op de schouders, keek rond, drentelde naar voren. Bleef staan bij zijn namaak Christus. Isi verwachtte cynische commentaar, zette zich schrap. Maar niets van dit alles. ‘Waar heb je die gevonden, leperd?’ ‘Gevonden?’ Isi volgde hem terwijl neef zijn ommegang maakte. ‘Dit lijkt mij wel de greatest church robbery.’ Isi kon hem figuurlijk niet volgen. ‘Of ga je me vertellen dat je ze zelf hebt gemaakt?’ Hij draaide zich bruusk om. Isi zei niets, nam neef bij de mouw en sleepte hem naar de voorheen sacristie, annex atelier. Neef staart zich de ogen uit zijn kop, zelden zo enthousiast gezien. De zeven voorstudies, Eik. Laat daar de buurtjongens maar eens een dag mee ravotten en ze zijn geld waard. Hoeveel? Mag je zo meenemen neef.
| |
| |
Dat meen je niet. Toch wel. Met vier beelden onder armen strompelt neef buiten en ziet Gerardus een volstrekt mislukt exemplaar, dat Isi stiekem weer bij de voorraad had gestopt, met de bijl bewerken. Hij roept nog. Te laat, de bijl daalt neer met een doffe dreun. Een schizofrene Christus dan maar. De symboliek is voor de kopers.
|
|