Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bzzlletin. Jaargang 32 (2003-2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 32
Afbeelding van Bzzlletin. Jaargang 32Toon afbeelding van titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 32

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (18.79 MB)

Scans (99.42 MB)

ebook (15.56 MB)

XML (2.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bzzlletin. Jaargang 32

(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

Bzzlletin
Proza

In verhalen verloren
Over De hand, de kaars en de mot van Rob van der Linden

De flaptekst van het debuut van Rob van der Linden (1957), De hand, de kaars & de mot vermeldt dat Pieter van de Kleij, de hoofdpersoon van de roman, zich heeft teruggetrokken in de Israëlische woestijn om zijn herinneringen aan zijn dagboek toe te vertrouwen en dit daarna voorgoed te begraven. Met de roman heeft de lezer dat dagboek als het ware in handen en daarin leest hij wat Pieter eigenlijk wil: ‘Ik zoek naar de ondergrondse stromen die mijn handelen bepalen. Ik wil genadeloos zijn.’ Wanneer we dat voor waar aannemen had hij wellicht kunnen volstaan met een beschrijving van zijn moeder (de kaars) en zijn vader (de hand). Dat zou een bescheiden debuut opgeleverd hebben, maar de zoektocht naar zijn verleden voert de verteller naar verre vertakkingen van zijn stamboom: de holle charme van de Benders (moederskant) en droge realiteit van de sappelende Van der Kleijs (vaderskant). Deze ‘genealogische’ benadering levert ‘een pak van Sjaalman’ op waarin hij de lezer kriskras door de tijd sleurt. We bevinden ons beurtelings - in een op het eerste gezicht willekeurige volgorde - in de late middeleeuwen, de achttiende en twintigste eeuw, waarin WO II een belangrijke rol speelt. De schrijver verliest zich, zo stelt hij ergens terecht vast, in het ene na het andere verhaal. Het is veelzeggend dat sommige hoofdstukken als extra opschrift ‘een verhaal in een verhaal’ dragen. Het wekt haast verbazing wanneer hij met betrekking tot een verhaal mededeelt dat daar maar één versie van rondgaat in het gezin. Deze lust tot vertellen is niet zonder gevolgen.

Wanneer de lezer moet aannemen dat Pieter er op uit is om zichzelf ‘genadeloos’ te duiden, botst dat met het vervagen van de grenzen tussen ‘de werkelijkheid’ en de sprookjesachtige elementen uit de roman, hetgeen door de flaptekst als ‘een geraffineerd spel’ gekwalificeerd wordt. Zij zijn hilarisch: de in de familie voorkomende zeemeerminnen, de in holle bomen wonende voorvaderen en de ooms die voortdurend tegen de tijdgrens invliegen en zo niet verouderen, maar ze komen het door Pieter nagestreefde realiteitsgehalte en daardoor de ‘genadeloosheid’ niet ten goede. Wanneer één van de personages een Mariageschiedenis bekritiseert vanwege de anachronistische elementen in het verhaal lijkt dat bijna een ironische verwijzing naar deze roman zelf.

 

Het dagboek is historisch zo breed opgezet dat verschillende episoden voorzien zijn van een lijst met dramatisch personae. Gezien het aantal personages is dat geen overbodige luxe. Dat heeft alles te maken met de verbluffende hoeveelheid stof die Van der Linden verbruikt. En passant herschrijft hij via een ingenieuze verhaallijn de geschiedenis van het Christendom, aan de jodenvervolging wordt een aangrijpende passage gewijd en die wordt verbonden met de recente geschiedenis van Israël, er ontstaat een bizarre driehoeksverhouding tussen Pieters ouders en de valse profeet Manus (de mot, van wie de levensgeschiedenis verteld wordt), de Franse inval in de lage landen speelt een rol, hele generaties worden met enkele pennenstreken neergezet. Kortom: het verteltempo is hoog en het vermoeden dringt zich op dat Pieter van de Kleij eerder een afstammeling van gebeurtenissen dan van mensen is.

[pagina 99]
[p. 99]

De structuur is inmiddels minder willekeurig dan die eerst lijkt. De schrijver bouwt het verhaal als een puzzel op: hier een stuk, daar een deel, om dan weer eens even aan een andere hoek te rommelen, maar inmiddels laat hij eenmaal opgezette verhaallijnen keurig samenvloeien en ook eerder genoemde details spelen bladzijden later (opnieuw) hun rol. Eén van de vertelgrappen bestaat er uit dat Pieter ‘het dagboek’ op zeker moment achterlaat, waardoor het in handen komt van zijn de wereld rondvliegende ooms, die op basis van de gegevens uit het dagboek besluiten Pieters vader weg te halen. Daarna krijgt Pieter het terug en kan hij het afmaken.

 

Dat doet hij overigens ook stilistisch met smaak. Hij heeft een humoristisch taalgevoel en bespeelt met zichtbaar gemak verschillende registers. Een opsomming over de karakterzwakte van stadhouder Willem V mondt uit in een grappige climax, een opsomming van gruwelen in de concentratiekampen heeft een daarbij passende afgemetenheid. Hij kan zinnen geestig op elkaar laten botsen: ‘Zijn profetie zag hij nooit in vervulling gaan. Wel had hij nog het koffiezetapparaat ingeschakeld. De koffie was bruin toen ze hem vonden.’ Er zijn nogal wat alinea's die met een cabareteske oneliner afsluiten, die tevens dienst doet als onverbiddelijke afronding (‘Hij dronk zijn brandewijn uit en verdween uit dit verhaal’) of als vooruitwijzing, waarmee de deur weer opengezet wordt nóg een verhaal: ‘Het leven was eenvoudig en dat moest vooral zo blijven, Zo niet voor Manus.’

 

Aan het slot ontmoet Pieter Dani, met wie Pieters geschiedenis ook al verbonden is en wiens levensverhaal eerder deel uitmaakte van het dagboek. Van hem krijgt hij op de laatste bladzijde het advies eens in kabouters te gaan geloven, omdat die het onverwachte voor je mee brengen. Dani stelt opnieuw de diagnose: terwijl Pieter op zoek was naar wie hij was, is hij zichzelf verloren in verhalen. Pieter, zegt Dani terecht, is geen hovenier of schoenmaker (alhoewel hij blijkens zijn eigen introductie daar wel van afstamde), maar een fantast. Hij is inderdaad als verteller bepaald geen schoenmaker die zich bij zijn leest houdt, integendeel: hij gelóóft in fantasie en dus in kabouters! Dat komt dan niet meer als een verrassing: iemand die met veel verve zijn familiekroniek en een deel van de wereldgeschiedenis verbindt met het bestaan van zeemeerminnen en westwaarts vliegende en daardoor niet verouderende ooms, die Blue Band een kwarteeuw te vroeg op de markt brengt en die zich aldus door de stroom van verhalen op sleeptouw laat nemen, ondergraaft de ‘werkelijkheid’ van zijn verhaal en is minder een ‘genadeloze’ waarheidszoeker dan een onderhoudend verteller. Dat die twee op paradoxale wijze met elkaar op gespannen voet staan, maakt De hand, de kaars & de mot zeer zeker duidelijk. Maar misschien heeft Pieter zichzelf alsnog gevonden en ís hij de verhalen waaruit hij blijkbaar bestaat en die hij vertelt.

 

RON ELSHOUT

Rob van der Linden, De hand, de kaars & de mot. Amsterdam: Meulenhoff.
[pagina 100]
[p. 100]

Reviaanse ironie om de chaos te bezweren
Over De warmte van het zelfbedrog van Mark Boog

In zijn debuutroman De vuistslag (2001) beschrijft Mark Boog een uitgesproken statische situatie. De held belandt na te op straat te zijn neergeslagen in het ziekenhuis. Vanuit zijn bed, in stationaire toestand, bouwt hij de wereld opnieuw op. Voortdurend redenerend met zichzelf, dan wel met de spaarzame bezoekers aan zijn bed of het verplegend personeel en doktoren. Hij bestookt hen onophoudelijk met theorieën en invallen over de toestand van de wereld waaraan hij noodgedwongen geen deel heeft. Het is een boek zonder handelingsverloop, de beweeglijkheid zit hem louter in het lenige, manische denken van de ikfiguur. Van interactie met zijn omgeving is evenmin nauwelijks sprake; het denken is louter eenrichtingsverkeer - een oorspronkelijk, bezeten, denken overigens. In feite is De vuistslag een lange alleenspraak. Dat Boog de lezer ondanks de ruimtelijke beperkingen en het ontbreken van actie voor zich weet te winnen, is geen geringe prestatie.

Toch moet hij zich, afgaand op zijn tweede roman De warmte van het zelfbedrog, als schrijver in zijn mogelijkheden of vrijheid beperkt hebben geweten. Want hierin voert Boog een ikfiguur op die zich meteen in de eerste regel in beweging zet: ‘Ik verliet het huis in verwarde toestand.’ Niet alleen verlaat hij zijn huis, maar ook de kustplaats waar hij woont. Hij neemt de trein en stapt uit vlakbij een dorp waar de gebeurtenissen zich hoofdzakelijk zullen afspelen. Meer dan alleen van beweging is zelfs sprake van een zoektocht. De ikfiguur is op zoek naar ‘de Andere Vrouw’, zoals hij haar noemt, een vrouw die hij meent te herkennen in de eigenaresse van het dorpsrestaurant waar hij een paar keer ontbijt.

Vol met verplaatsingen, decorwisselingen en ontmoetingen met onbekenden lijkt De warmte van het zelfbedrog een tegenhanger te zijn van De vuistslag. Maar dat is een oppervlakkig, bedriegelijk verschil; de overeenkomsten zijn groter. Ook in De warmte van het zelpedrog voert Boog een filosofisch ingestelde, zonderlinge ikfiguur op; iemand die voortdurend met zichzelf in gesprek is en die ook wanneer hij met anderen praat vooral zijn eigen gedachtenkronkels volgt, zonder zich veel van zijn geprekspartners aan te trekken, over wie hij zich bovendien meestal laatdunkend uitlaat - achterlijke, wantrouwige en gelovige dorpelingen immers. Zijn opstelling draagt er niet aan bij dat hij warm in hun midden wordt opgenomen, zoals hij half en half zou willen. Hij is van plan zich te vestigen in het dorp, een huis te kopen om daar met de restauranthoudster te gaan wonen - een plan dat nergens op uitloopt.

De beide personages van Boog zijn lichtelijk geëxalteerd, hun denken is op hol geslagen. Ze bevinden zich in een overgangstoestand, opgelicht uit hun verleden en met een onduidelijke toekomst nemen ze een onduiduidelijke tussenpositie in, zoals de ikfiguur uit De warmte van het zelfbedrog opmerkt: ‘Ik bestond niet. Ik, de muur tussen binnen- en buitenwereld, was van glas, op z'n best.’ Hij is een tussenfiguur, de grenzen tussen hemzelf en zijn omgeving zijn vervaagd. Wellicht daarom drukt hij zich op reviaanse wijze uit in verheven, plechtstatige taal, in een vergeefse poging de chaos te bezweren - vaak met eenzelfde ironische distantie. ‘Welaan,’ mompelde ik toen ik buitenstond. ‘Recht zo die gaat. Naar de overkant. Laat er niets tussen komen.’ Van reviaanse allure is ook de volgende passage:

‘Maar kop op,’ zei ik hardop tegen mezelf. ‘Ik doe het mezelf aan, en vast niet voor niets. Er moet een reden zijn. Ik zal het zelf wel het beste weten. Mijn wegen en gedachten mogen ondoorgrondelijk zijn, ze dienen een doel. Anders waren ze doelloos.’

Met evenveel verve hanteert Boog allerhande staande uitdrukkingen en clichés als ‘wat doet het ertoe’, ‘kop op dus’, ‘het kan niet op’, ‘baadt het niet, dan schaadt het niet’. Het zijn bezweringsformules die zijn verwarring moeten afdekken, de leegte verhullen. Tegelijkertijd vormt zijn vaak vernuftige verbale akrobatiek een beschermlaag, een warme deken die de wereld op

[pagina 101]
[p. 101]

afstand houdt. Zijn wens zich in het dorp te vestigen is al even paradoxaal, en lijkt eveneens op een vorm van zelfbedrog. Te doen alsof - er zit misschien niks anders op. Wellicht is dat de reden dat de ikfiguur voortdurend knipoogt, om zowel verwarring te stichten als te charmeren.

 

JORIS VAN GRONINGEN

Mark Boog, De warmte van het zelfbedrog. Amsterdam: Cossee 2002

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De hand, de kaars en de mot

  • over De warmte van het zelfbedrog


auteurs

  • Ron Elshout

  • Joris van Groningen