Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1997 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1997
Afbeelding van Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1997Toon afbeelding van titelpagina van Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1997

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.41 MB)

Scans (91.64 MB)

ebook (4.79 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cahiers Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1997

(1997)– [tijdschrift] Cahiers Nederlandse Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
Regelnummers proza verbergen
[pagina 15]
[p. 15]

Die salighe ende schoone hystorie vanden strijde des lants van Spaengiën
Een Middelnederlandse vertaling van de Kroniek van Pseudo-Turpijn

[pagina 17]
[p. 17]
HIER NA VOLCHT DIE SALIGHE ENDE SCHOONE HYSTORIE VANDEN STRIJDE DES LANTS VAN SPAENGIëN, DWELC DIE GROTE KEYSER ENDE CONINC KAERLE BI BEVELE VAN SINT-JACOB, DEN HEYLIGEN APOSTEL, TOTTEN KERSTEN GHELOVE MET VELE ARBEYTS BEKEERT HEEFT, ENDE IS UTEN LATIJNE IN DUYTSCHE INT CORTE GETROCKEN UUT DEN TRACTATE DIE DE EERWERDIGHE BISSCOP TURPIJN VAN RIEMEN DAER AF GHEMAECT HEEFT, DIE SELVE DAER MEDE WAS.

Kapittel I
Prologhe

2Na die hemelvaert Ons-Liefs-Heren Jhesu Cristi, als die apostelen tot verscheydenen 3landen reysden om die te bringhene totten heyligen ghelove, soe trac die gloriose heylighe 4apostel Sint-Jacob die Meerder in Galissiën, al daer hi eerst predicte. Daer na keerde hiaant. 5weder tot Jherusalem ende werdt vanden coninc Herodes ghedoot, dierste vandenGa naar voetnoot5 6apostelen. Wyens lichaem sijne discipulen namen ende vuerdent over die zee tot in 7Galissiën ende sy achtervolchden dat werc van predicaciën, dwelck Sint-Jacob, haerGa naar voetnoot7 8meester, begonnen hadde. Maer namaels keerden die Galissianen vanden heylighen 9ghelove mits haren sonden ende bleven in dolingen totter tijt vanden mogenden keysereGa naar voetnoot9 10ende coninc Kaerlen den Groten.

Kapittel II
Hoe coninc Kaerle track in Spaengyën ende in Galissiën

2Als keysere ende coninc Kaerle met groten arbeyde was ghecomen uut den HeylighenGa naar voetnoot2aant. 3Lande ende vele landen bracht hadde totten heylighen gheloove ende vele landen ende 4conincrijcken ghewonnen hadde bij der hulpen Gods, soe meynde hi voerdaen te rusteneaant. 5ende niet meer te orloghen, mer ter doot waert hem te ghereyden. Ende so lach hi totGa naar voetnoot5Ga naar voetnoot5/6aant. 6Aken in sijnder devociën, want hi tlant daer omtrent meest beminde om dat sijnre 7voorvaderen rechte erve was, te wetene vanden Rijne totter Schelt, dwelc hyet NederOostrijcke 8oft Oost-Vrancrijcke ende wert namaels gheheeten Lothrijcke, waer in dat 9Brabant begrepen is, streckende vander Masen totter Schelt.

10Ende corts hier na so sach hi inden hemel eenen wech van sterren, beghinnende vander 11Vriesscher Zee ende treckende tusschen Almanyën ende Galliën, dat is Vrancrijcke, totaant. 12Aquytaniën ende Spaengiën, recht voort tot Galissiën. Ende dit sach hi dicwijl, hem seer 13verwonderende wat dat beteykenen mocht. Ten laetsten openbaerde hem Sint-Jacob, dieGa naar voetnoot13 14Meerder apostel, by nachte als een schoon oudt man, segghende: ‘Wat maecstu, soneGa naar voetnoot14 15mijn?’ Karel antwoerde: ‘Heere, wie sydij?’ Sint-Jacob seyde: ‘lc ben Jacob, Gods

[pagina 18]
[p. 18]

16apostel, Sebedeus sone, brueder van Johannes Ewangeliste, dien Herodes metten sweerde 17doodde, wiens lichaem in Galissiën rustende is, onbekent onder die ongheloevige.

18Daerom so kondighe ic dy dat gheiijc God, die almoghende goedertieren Heer, dy denGa naar voetnoot18 19aldermachtichsten ghemaect heeft boven alle aertsche coninghen, alsoe heeft hi dy 20vercoren onder alle menschen om alle kerstene menschen te bereydene den wech tot 21mynen grave, om te verlossene mijn lant uut den handen der Moabiten, op dat hy dyaant. 22gheve die croone [H1V] des eewighen loons. Dien wech vanden sterren die du ghesien 23hebste, betekent datstu met grooten here trecken sulste in Galissiën om te bevechten dieGa naar voetnoot23 24heydenen ende om mijn graf te visiteren. Ende daer na sal alle dat volc van allenGa naar voetnoot24 25kerstenen landen daer pelgrimagie doen ende van Gode vercrighen verlatenisse van harenGa naar voetnoot25 26sonden, totten eynde der werelt toe. Daer om so reyst dan alsoe gheringhe alstu yerstGa naar voetnoot26Ga naar voetnoot26/27 27mogheste, want ic sal altijt in dijn hulpe sijn. Ende voor dinen arbeyt sal ick dy van GodeGa naar voetnoot27 28vercrighen die hemelsce croone ende totten utersten daghe der werelden sal dijnen naem inGa naar voetnoot28 29eeren ghepresen worden.’ Ende in deser manieren openbaerde hem Sint-jacob drywerven 30coninc Kaerlen. Mits den welcken hi vergaderde dat meeste heer dat hij ye hadde endeGa naar voetnoot30 31also reysde hi in Spaengiën. Die eerste stadt die hi beleyde was gheheeten Panpiloniën,Ga naar voetnoot31aant. 32daer hij drye maenden voor lach ende hi en konstese niet ghewinnen om harer grooter 33stercheyt wille. Doe riep hi aen Gode ende Sinte-Jacob aldus: ‘O Heere Jhesu Criste, om 34wiens gheloeve ick hier in dit landt ghecomen ben om te bevechten dat ongheloovighe 40volck, gheeft my dese stad tot eeren dijns gloriosen naems. O heylighe apostel jacob, eest 41waer dattu di mij geopenbaert hebtste, soe gheeft my dese stadt te crighen ende dat 42onghelovich volc, welck dat toch uwen heiligen naem niet en bekennen.’ Als Karel dusGa naar voetnoot42 43sijn gebeth met grooter ynnicheyt ghedaen hadde, so ghesciedder by der graciën Gods 44ende hulpen des heilighen apostels Sint-Jacobs, dat die mueren vander stadt ter nederaant. 45inden gront vanden vesten vielen. Ende die Sarasynen die gedoopt wouden sijn, die lietGa naar voetnoot45 46coninc Kaerle leven, ende die niet ghedoept en wilden sijn, die worden keytijvelijckenGa naar voetnoot46 47ghedoot. Als die Sarasynen over alle tlant daer omtrent vernamen ende dit wonderlijcGa naar voetnoot47 48werc boven verclaert aensaghen, so eerden sy coninc Kaerlen mit groter weerdicheyt waerGa naar voetnoot48 49hy quam ende gaven hem tribuyt ende leverden hem over in sijn handen alle die steden,Ga naar voetnoot49 50soe dat hem in corter tijt alle tlandt onderdanich wert. Ende die Sarasynen verwonderden 51hem seere als sy saghen dit kersten volck so schone ende costelijken wel ghecleet, waer 52om dat syse eerlijcken ende vreedsamelijc ontfinghen in alle plaetsen.Ga naar voetnoot52

53Daer nae visiteerde coninc Kaerle Sint-jacobs graf in Galissiën met groter weerdicheyt 54ende devocyën. Ende so wat Sarasynen dat hi vant in alle landen waer hi quam die kersten 55wouden werden ende haer onghelove oft mamettriën laten, die dede hi doopen vandenGa naar voetnoot55 56eerwerdighen aertschbisscop Tulpijne van Riemen. Ende die ghene die onghelovich bliven 57wouden, die worden ghedoot oft bleven ghevangen.

58Daer na so trac die wijse coninc Karele door alle tlandt van Spaengyën vander eender 59zee totter andere, daer inne dat vele goede conincrijken ende landen begrepen sijn, te 60wetene dat conincrijc van Portegale, Aragon, Naverre, Bisscayen, Galissyën, een deel van 61Moorenlant, Proveynciën ende Cateloingyën, van welcken landen die vermaerde stedenaant. 62alle ghenoemt staen in den voor[H2R]seyden boeck van Turpijn eertsbisscop. Sommyge 63van welcken steden coninc Karel creech sonder strijden ende die sommighe creech hy met 64groten strijde ende arbeyde, uutgenomen die stad van Lucernen, die hi gheenssijnsaant. 65ghecrigen en conste. Ten lesten soe belach hijse iv maenden lanck; hy dede sijn ghebet 66tot Gods ende Sinte-jacop, ende die mueren vander stad vielen al ter neder ende die stad

[pagina 19]
[p. 19]

67versanck, want dair midden in quam een groot watere. Men leest dat coninc Karel ivaant. 68steden heeft vermalendijt, die verdorven ende onbewoont sijn bleven, te wetene Lucernen,Ga naar voetnoot68aant. 69Ventosa, Capparra ende Adama.aant.

70So bleef coninc Karel in dien lande woonende III jaren. Ende vanden goude dat hem die 71coningen ende princen in Spaengyën woonende, gaven, vermeerderde hi Sinte-JacopsGa naar voetnoot71 72kercke inde stad van Compostelle. Ende daer stelde hi eenen eertsbisscop ende canonicken 73na Sint-lsidorus des bisscops regule. Ende hy vercierde die kercke met vele ornamenten.aant. 74Item noch vanden goude ende zelvere dat hi uut Spaengiën bracht, maecte hy vele 75kercken, te weten Onser-Liever-Vrouwen kercke tot Aken ende Sint-jacops kercke te 76Tholousen in Vrancrijc ende Sinte-Jacops kercke in Gasconiën ende Sint-jacops kercke te 77Parijs, tusschen die Seyne ende Mont Martere, ende seer vele abdiën, die hy maecte in 78vele landen.

79Dus so bestelde dese eerweerdighe coninc alle sijn goet dat hi op die heidenenGa naar voetnoot79aant. 80gheconquesteert hadde ter eeren Gods, daer af makende kercken ende cloosteren, die armeGa naar voetnoot80 81menschen lavende ende vertroostende. Hi en bestelde niet sijn rijcdommen tot pomperijenGa naar voetnoot81 82oft hoverdyën deser werelt, gheen ternoyen, steecspelen oft ander ydelheden hantierende.Ga naar voetnoot82 83So sedich was alle sijn huysgesin, soe dat sijn hof wel scheen te wesen een cloostere.Ga naar voetnoot83

84Gheen oneerbaerheden van woerden noch wercken en sachmen daer hanteren. Maer het is 85een out segghen ‘Daer die heere vanden huse duechdelijc is, daer na volghen gherneGa naar voetnoot85 86sijn ondersaten’ etc.Ga naar voetnoot86



illustratie
Afbeelding 1. Houtsnede, Cronyke H2V (verkleind). Een veldslag met links heidenen (met kromzwaarden) en rechtsvoor de Franken, waaronder Karel (met kroon en een banier met de Franse lelie en de Duitse adelaar) en Rolant (met een klimmende (Brabantse) leeuw op zijn schild). Rechtsachter zijn Brabantse voetknechten te herkennen aan de banier met de Brabantse leeuw.


[pagina 20]
[p. 20]

Kapittel III
Hoe die heydensche coninck Aygolant in Spaengiën quam na coninck aant.
Kaerlen met grooter heercracht om hem te bevechten. ende van Ga naar voetnoot2
twee stryden die sy hadden, die welcke dat Kaerle wan

4[H2V] Als coninck Karel weder ghekeert was in Vrancrijc, so quam een heydens coninc uut 5Affriken, geheeten Aygolant, die mit groter macht Spaengiën creech ende hi doodde ende 6verjaechde uten lande ende uten steden die bewaerders ende regeerders die koninc KarelGa naar voetnoot6 7daer gelaten hadde. Dwelc vernemende coninc Karel track met seer groten here weder inGa naar voetnoot7 8Spaengyën. Ende met hem was Milo van Anglere, hertoghe oft leytsman vanden here, teaant. 9wetene Rolants vadere. Ende als coninck Karels heer omtrent die stad van Bayone quam, aant. 10so liet God geschyen een wonderlijc teyken van eenen ridder geheeten Romarycus, die 11sieck wert. Ende als hy der doot nakende was, soe biechte hy ende ontfinck dat heylich 12sacrament. Ende hy beval eenen sijnen neve dat hi sijn peert vercoopen soude ende dat hyGa naar voetnoot12 13den loon daer af den priesters ende den armen in aelmoesenen gheven soude. Maer als hyGa naar voetnoot13 14doot was, so en dede sijn neve dat niet, maer als hy tpeert vercocht hadde c scellinghe,Ga naar voetnoot14 15so verdede hijse om cledere, om spijse ende dranck. Ende als xxx daghe leden waren,Ga naar voetnoot15 16soe openbaerde hem die doode riddere sijn neve inder nacht, segghende dat hem sijn 17sonden vergheven waren van Gode, want hy sijn goet in aelmoesenen [H3R] bevolen 18hadde ghegeven te wordene. Maer, want die aelmoesene also lange vertrocken was teGa naar voetnoot18/19 19ghevene, so hadde hi in groter pinen gheweest tot die tijt toe, mids dien wekken hy seydeGa naar voetnoot19 20tot synen neve die wek hem bedroghen hadde, dat hy des anderen daechs inder helscher 21pijnen comen soude. Ende die ridder soude ten eewighen levene comen. Na desen 22visioene soo ontspranck dese neve al bevende. Ende des morghens vroech vertelde hiGa naar voetnoot22 23tghene dat hy ghehoort hadde. Ende terstont so wart daer ghehoort een ghecrijsch, 24gheroep als van leeuwen, wolven ende anderen feilen dyeren ende daer in binnen werdtGa naar voetnoot24aant. 25die onrechtveerdighe mensche uut midden vanden anderen in sielen ende in lichamen 26vanden duyvelen wech gevoert. Dwelc een wonderlijc ende vervaerlijc exempel is voerGa naar voetnoot26 27den onrechtveerdigen menschen die wekke die testamenten niet en volbringen alsose 28gheordineert werden vanden ghenen diese besetten, maer die wetens verminderen om hairGa naar voetnoot28 29singulaer proffijt etc.Ga naar voetnoot29aant.

30Daer na so trac conincx Karels heer door tlant van Naverre. Ende coninc Kaerle quamaant. 31in Spaengiën met sinen volcke, soeckende den voorseyden coninck Aygolant, dien sy ten 32eynde vonden in een playn landt van beemden op een water gheheeten Ceya, daer namaelsGa naar voetnoot32aant. 33een grote kercke van coninc Kaerlen ghemaect wert. Ende als Karels heer nakende was,Ga naar voetnoot33 34so begheerde Aygolant teghen hem strijt na synen wille, te wetene xx mannen teghen 35xx, oft xx teghen xl, oft c teghen c, oft dusent teghen m, oft twee teghen twee oft 36een tegen een. Ende soe sant coninck Karel hondert strijdende kerstene mannen teghen c 37Sarasyne, ende die Sarasyne werden verslagen. Dair na sant coninck Aygolant hondert vanaant. 38sijnen luyden tegen hondert kerstene, ende die heydene werden verslaghen. Doe sant 39Aygolant weder twee hondert tegen twee hondert, ende ter stont werden die heidene 40verslaghen. Dair na sant Aygolant twee dusent van sijnen volke teghen twee dusent van 41coninck Karels volcke, ende vanden kerstenen wert een deel verslaghen ende dander deel 42wert rugghe ghevende. Des derden daechs soe ontboot Aygolant coninc Kaerlen dat hyGa naar voetnoot42 43vollen strijt des anders daechs met hem begheerde aen te gaene, dwelc koninc Karel hem 44consenteerde. Doe waren daer vele kerstene van coninc Karels volcke die des avonts daerGa naar voetnoot44aant.

[pagina 21]
[p. 21]

45voren haer wapenen bereydt hadden ende haer glavyën hadden sij int eerde ghesteken, teGa naar voetnoot45 46weten by tvoerscreven watere, int groene. Die welcke sy des morghens vroech vondenGa naar voetnoot46 47wassende met scorssen ende met bladeren, te wetene die ghene die inden navolchghendenGa naar voetnoot47 48strijde Gods martelaren werden om theylich gheloove. Uut welcken teykene sij seer 49verblijdt waren, Gode dat toescryvende, ende sy sneden af die selve glavyën byder 50eerden. Ende de wortelen, die int eerde bleven, die wyesschen voirt ende werden boomen, 51diemen daer noch siet ter selver plaetsen, dwelck een schoon mirakele is ende byna 52onghelooflijc. O wonderlijcke wercken Gods, met hoe groten arbeyde heeft coninc Karel 53dit lant van Spaengiën bekeert! etc. Ende dese glaviën [H3V] waren van esschen houte.

54Ende op dese voerseyden dach so geviel den strijt van beyden syden, daer in datGa naar voetnoot54 55verslagen werden xlM kerstene. Die hertoghe Milo, Rolants vader, wert daer martelareGa naar voetnoot55 56metten anderen ende koninck Karels pert wert daer verslaghen. Ende hi stont te voet met 57mm kerstenen, oock te voet staende, in midden vanden heydenschen here. Ende met 58sijnen sweerde, dat groot ende schoon was, versloech hi die heydene, die hy clyefde in 59midden dore. Ende alst avont wert so keerden die Sarasynen ende die kerstenen weder tot 60haren logisen. Des anderen daechs dair na so quamen Kaerlen te hulpen iv mercgrevenGa naar voetnoot60 61uut Italyën met ivM strijdende mannen. Als Aygolant dat vernam, so vertrack hy 62achterweert ende koninc Karel keerde weder met sijnen here in Vrancrijk.aant.



illustratie
Afbeelding 2. Houtsnede, Cronyke H3V (verkleind). Dezelfde als afb. 1.


[pagina 22]
[p. 22]

Kapittel IV
Hoe coninc Aygolant quam tot Agenez in Aquitanyën ende
hoe koninck Karel onbekint track tot Aygolande ende Ga naar voetnoot2
hoe hi Agenes wan ende vanden derden strijde teghen Aygelande aant.
byder stad van sayntesaant.

5[H4R] Aigolant hadde weder vergadert een ontellijck volck, te wetene Sarasynen, Mooren,aant. 6Moabyten, Persen, den coninc van Arabiën, den coninc van Alexandriën, den coninck van 7Bugyën, den coninc van Asiën, den coninc van Barbariën, den 8coninc van Marroch, den coninck van Maiorken, den coninc van Meke, den coninc van Sybilyën, den coninc van 9Cordubia. Ende soe quam Aygolant met machte int lant van Aquitanyën ende inGa naar voetnoot9 10Gascoyngyën totter stad van Agenes, die hi wan. Dair na sant hy tot conync Kaerlen datGa naar voetnoot10 11hy tot hem vredelijck quame met cleynder scaren, ghelovende hem xx peerden, ghelastGa naar voetnoot11 12mit goude, silvere ende anderen scatte, so verre hy hem woude sijn onderdanych. EndeGa naar voetnoot12 13dat seyde hy daerom, op dat hy Kaerlen kinnen mochte om namaels inden strijde hem teGa naar voetnoot13 14moghen verwinnen. Maer coninc Kaerle, dat versynnende, track mit mm stercken mannenGa naar voetnoot14 15tot byder stad van Agenes, op iv mylen na. Ende daer liet hijse heymelijck. Ende alleenGa naar voetnoot15 16met lx mannen reysde hy voert tot eenen berghe byder stadt ende daer liet hyse. Ende hyGa naar voetnoot16 17verwandelde sijn cleedere ende sonder glavie so track hy als een bode met eenen ryddereGa naar voetnoot17 18alleene totter stad van Agenes. Ende eenyge vander stad vraechden hem wat sij sochten.

19Doen seyden sy: ‘Wi sijn boden vanden groten Kaerle, ghesonden tot Aygolande, uwen 20coninck.’ Ende soe werden sy gheleydt voer Aygolant ende sy seyden tot hem: ‘Kaerle 21heeft ons ghesonden tot u, want hi es comen also ghi begheert hebt met lx ridderen ende 22hi wilt hem onder u gheven, so verre ghi hem gheven wilt tghene dat ghy hem gheloeftGa naar voetnoot22 23hebt. Daer om, comt tot hem oec met lx mannen vredelijc ende spreect met hem.’ Doe 24wapende hem Aygolant, segghende: ‘Keert weder tot Kaerlen ende segt hem dat hi myGa naar voetnoot24 25verbeyde.’ Ende Aygolant en wist niet dat Kaerle was die teghen hem sprac. Ende KaerleGa naar voetnoot25 26mercte Aygolanden wel ende sijn macht, ende ooc die stad waerse lichtelijc te winnen 27ware. Ende soe keerde hi weder tot sinen volcke. Ende Aygolant volchde hem haestelijc 28met viiM mannen, wanende Kaerlen te verslane metten synen. Dwelc Karel vernemende, 29nam die vluchte.

30Daer na keerde coninc Kaerle weder in Gallyën ende vergaderde een groot heer ende 31quam tot voor die selve stadt van Agenes, daer Aygolant in was, ende belachse omtrentGa naar voetnoot31 32vi maenden lanc. Ende in die sevenste maent so pijnde hy hem met menigherande 33angyenen tcasteel vander stadt te crighen. Ende Aygolant, dat vernemende, vlootGa naar voetnoot33 34heymelijc bi nachte met synen coningen ende meesten heeren doer heymelike steden,Ga naar voetnoot34aant. 35comende totter Geronden, een grote riviere bi der stad, ende also ontghinc hi. Ende opdenaant. 36dach daer na so trac coninc Kaerle met groter eeren ende seghen in die stadt. Doe vloden 37vele Sarasynen doer die Gyronde ende vele andere, tot tyen duysent toe, blevender 38verslaghen.

39Daer na so pijnde hem coninc Kaerle te volghen Aygolande, die ghevloden was endeGa naar voetnoot39 40lach te Sayntes. Ende Kaerle ontboot hem dat hi hem die stad over gheven soude, dwelcGa naar voetnoot40 41Aygolant niet doen en woude, maer hi quam ute om striden, met sulcker voorwaerden, dat 42die stadt des gheens sijn soude die den an[H4V]deren verwinnen conste. Ende des avonts 43voer den dach des strijts, als conynck Karles volck hem bereydde, inde beemden bider

[pagina 23]
[p. 23]

44stad liggende, so staken si haer glavyën int eerde voir haer logijsen. Des anderen dages 45soe wasser vele die haer glavyën vonden wassende met scorssen ende bladeren, te weteneGa naar voetnoot45 46die ghene die in den aenstaenden strijde martelaers worden souden om den naem Crysti. 47Ende van deser mirakelen hem verblijdende, sneden si haer glaviën af vander eerden ende 48te samen by een vergadert sijnde, sloeghen sy ierst op die Sarasynen, dier sy vele 49versloegen, maer int ynde storven sy selve martelaren. Ende sy waren in getale ivM. OockGa naar voetnoot49 50wert daer verslagen coninc Karels peert. Maer Kaerle, staende te voete int ghedranghe 51vanden heydenen, versloecher vele met vromen moede. Ende die heydene, vermoeyt 52sijnde vanden dooden die sij verslaghen hadden, vloden in de stad van Sayntes. Ende 53Karel volchde hem ende beleyt die al omme, uut ghenomen die teghen die riviere. Ende 54des nachs dair na so began Aygolant te vlyeden doer die riviere. Ende Karel, dat 55vernemende, es haestelijcken gevolcht met synen volcke ende sloech achter in Aygolansaant. 56heer so vreesliken, dat hi twee van sijnen coninghen versloech, te weten den coninck van 57Agabyën ende den wreeden coninc van Bugyën met vele ander heydensche princen ende 58heeren. Soe dat Aygolant daer meer dan ivM van sinen volcke liet ende hi en konde selveaant. 59nauwelijc ontcomen dan met grooten arbeyde: so scarpelijc volchde hem coninc Karel naGa naar voetnoot59 60metten sinen volcke.

Kapittel V
Hoe coninc Kaerle een alten grooten heercracht vergaderde, ende Ga naar voetnoot1
vanden namen sijnre heeren ende capiteynen als Rolant, Olivier,
Ogier etc., die hem alle ghetrouwelijc te dienste quamen. ende hoe
Aygolant teghen Kaerlen sprac etc.

5[H5R] Als Aygolant aldus ghevloden was, so track hi over tot Panpiloniën ende hy ontboot 6Kaerlen dat hy hem daer verbeyden soude om te strijden. Als Karel dat vernam, so trackGa naar voetnoot6 7hy weder in Vrancrijke, bevelende nernstelijck dat alle sijn heer van allen landen tot hemGa naar voetnoot7 8comen soude. Ende hy beval dat alle eyghene knechte die by quader ghewoenten vanGa naar voetnoot8 9quaden heeren verbonden waren, met alle haren geslachte van hem comende, eewelijcGa naar voetnoot9/10 10gevrijdt sijn souden, te wetene die ghene die met hem trecken souden om die 11ongheloovighe te bevechten. Ende alde ghene die hy vant in kerckeren ligghende, die 12verloste hy. Ende die arme begaefde hy, die naecte cleedde hy, die quaetwillighe steldeGa naar voetnoot12 13hy te vreden. Schiltknechten ende die in wapeningen geleert waren, die cleedde hyGa naar voetnoot13 14eerlijck. Ende die ghene daer hy te rechte op vertorent hadde gheweest, die ontfinck hi in 15sijnre vrienscap om die minne Gods. Ende aldus is coninc Karel in Spaengiën ghetogen 16met cxxxivM strijdende mannen teghen coninc Aygolant.

17Ende dit sijn die namen vanden princen ende heeren die mit hem waren, also die heyligeaant. 18man Turpijn dat tuyget, segghende aldus: lc Turpijn, eertsbisscop van Ryemen, die metGa naar voetnoot18aant. 19weerdigen vermaninghen dat kersten volck verwecte tot strijdene ende die absolveerde vanGa naar voetnoot19 20haren sonden, bevacht dicwile die Sarasinen met mijnen eyghenen handen; Rolant, die 21hertoghe vanden here, grave van Mayne ende heere van Blaie, Karels neve, met ivM 22strijdende mannen; Olivier, hertoghe vanden here, een ridder alder geleerst in strijden, 23alder mogenst van arme ende sweerde, grave van Genevere, grave Reynyers sone, metGa naar voetnoot23 24iiiM stridende mannen. Van desen Oliviere sijn seer schoon historiën: hi was die alder

[pagina 24]
[p. 24]



illustratie

Afbeelding 3. Houtsnede, Cronyke H4V (verkleind). Karel de Grote op zijn troon. Aan zijn rechterhand zijn Olivier en Rolant afgebeeld. Oliviers draagt het schild met het ‘maagdenhoofd’ (vermoedelijk een afbeelding van zijn zuster, la belle Aude). Rolant draagt een schild met een klimmende leeuw. Aan Karels linkerhand een ridder met schaakbordmotief op zijn schild (één van de twaalf pairs: Ganelon?) en de figuur van aartsbisschop Turpijn (met mijter); daarachter Saracenen. De inscriptie boven Karels troon is moeilijk leesbaar, vermoedelijk staat er MOEI/(J)OIE, een verdietsing van Montjoie, de strijdkreet van de Franken in de chansons de geste (Lejeune en Stiennon 1971, I, p.387). Gelet op de afmetingen en de voorstelling is deze houtsnede vermoedelijk niet voor de Cronyke vervaardigd, maar wellicht voor het Roelantslied.


25wijste ridder bynnen sijnre tijt, seer victoryoes int strijden. Hij hadde een scoon suster, 26die welc een die schoonste maecht was die bynnen harer tijt leefde. Dese maecht was 27seere bemint vanden grave Rolant, waer om dat hy ende Rolant altijt ii gesellen waren: 28deen was gherne bijden anderen. Maer wantet hyer te lanck soude vallen te vertellen alle 29die feyten vanden vromen Oliviere, so wil ick nu van hem swijghen ende voert scrijven

[pagina 25]
[p. 25]

30vanden edelen coninck Kaerlen ende van sijnen ridderen ende capiteynen, te wetene 31Estultus, grave van Langre, met mmm strijdende mannen; Arastagnus, coninc vanden 32Brytoenen, met viiM strijdende mannen; Engelerius, hertoge van Aquitaniën, met ivM 33stridende mannen; Gayferus, coninc van Bourdeaus, met mmm strijdende mannen; 34Gelerius; Gelinus; Salomon; Boudewijn, Rolants broeder; Gandellodus, coninc van 35Vrieslant, met viiM ridderen; Ervalt van Bellant met mm ridderen; Oellus, grave van 36Nantes, met mm ridderen; Naaman van Beyeren met xM ridders; Ogyer van Denemercken 37met xM ridders; Lambrecht, prince van Berry, met mm ridders; Sampson, hertoghe van 38Bourgondiën, met tyen m ridders; Constantijn, prefect van Rome, met xxM ridders; 39Raynot van Albespyne; Gautier van Turmen; Willem; Garijn met ivM ridderen; Beggo; 40Albericus; Berraert van Nublen; Guynaert; Esturmitus; Dyeric; Yvorius; Berrengier; 41Gaweloen, [H5V] die na werdt een verrader. Ende dat heer van coninck Karels eyghenenGa naar voetnoot41 42lande was lxM strijdende mannen te peerde, maer die voetgangeren waren sonder ghetal.Ga naar voetnoot42

43Dese voerseyde sijn genaemde strijderen, mogende ende sterck boven alle andere indeGa naar voetnoot43 44werelt, Gods edele ridderen, dat kersten geloove inde werelt openbarende. Want mit desen 45strideren heeft Karel, die coninck van Gallen ende keyser vanden Romeinen, ter eeren des 46godlijken naems, Spaengniën gecreghen, ghelijck ons Heere Jhesus Cristus met sijnen 47apostelen ende discypelen die werelt ghecreghen heeft. Doen wert alle dat heer vereenicht 48int lant van Bourdeaus. Ende alle tlant wert metten here bedect, twee dachvaerden verreGa naar voetnoot48/49 49inde lyngde ende inde breydde, ende xn milen verre hoorde men tgeluyt ende gecrijsch 50vanden here. Item Ervalt van Bellant tooch ierst over dat pas van Portifers, ter stontaant. 51volchde hem Estultus mit sijnen here. Daer na quam coninc Arastagnus ende Engelerius te 52samen met haren here. Daer na tooch over coninc Gandellodus met sijnen volcke. Daer na 53Ogyer ende Constantijn met haren volcke. Ende ten alderlesten quam coninc Karel met 54allen sijnen heren ende sy besloeghen alle tlant vander Runen totten berghe die iii mylenaant. 55staet van Panpiloniën. Ende viii dagen lanck marreden sy int overtrecken vander havene.Ga naar voetnoot55aant.

56Doen ontboot coninc Karel Aygolande, die inde stad was, dat hi hem de stad weder over 57gave, die hy weder betymmert ende ghesterct hadde, oft dat hy teghen hem comen soude 58te strijde. Als Aygolant sach dat hy de stad teghen hem nyet ghehouden en conste, soe 59woude hy liever strijden dan inde stad oneerlijc sterven. Ende so begeerde hy van KarelenGa naar voetnoot59 60tijt ende spacy om alle sijn heer uter stad te bryngen om tot strijden hem te bereyden, 61ende dat hy teghen hem spreken mochte mitten monde, want hy begheerde Kaerlen te 62siene. Doe wert bestant ghemaect ende Aygolant quam uter stad mit sijnen here, dwelck 63hy liet byder stad. Ende hy tooch met lx van sijnen meesten voir den coninclijken stoelGa naar voetnoot63 64van Kaerlen, die met sijnen volcke lach een myle vander stad. Ende doe laghen beyde die 65here van coninck Karel ende van coninck Aygolant in een schoon pleyn velt, vi milenGa naar voetnoot65 66lanck ende breet, opden wech van Sint-Jacops. Doe seyde Karel tot Aygolant: ‘Bistuaant. 67Aygolant die mijn lant bedriechelijck hebst afgenomen? Tlant van Spaengyën ende van 68Gascoingniën heb ick ghecreghen metten onverwinlijken arme der mogentheyt Gods, die 69kerstene wet heb ick daer in gestelt ende alle de coninghen des lants hebick mijnen gebodeGa naar voetnoot69 70onderdanych gemaect, dwelc ick noch in meyninghen ben van doene, op dat mi God sijnGa naar voetnoot70aant. 71gracy yonnen wille. Ende ghi sult weten ende bekinnen, op dat my God gespaert, dat icGa naar voetnoot71 72noch al dit lant totter kerstenen wet heb te bekeeren ende my onderdanich te makene ende 73u heydenen daer uut te verdriven, alle die afgoden brekende ende te vernielen. Ende dat 74ick ghedaen hebbe tot deser tijt, dat en heb ick niet ghedaen uut my selven, maer uut 75bevele van Code almachtich, dien ghi niet en kent, hoe groot, hoe wijs, hoe mogende dat 76hi es. [H6R] Ende du hebbest Gods kerstenen ghedoot als ick int lant van Galliën

[pagina 26]
[p. 26]

77ghetoghen was, mijne steden ende borgen hebstu ghedestrueert ende alle dlant hebstu te 78viere ende te sweerde verdorven. Uut den wekken dat ic my nu van u met allen rechte 79seer te beclaghen hebbe.’ Terstont als die coninck Aygolant verstont sijn tale van Arabiën, 80die Karel sprac, so werdt hi seer verwondert ende verblijt. Ende Karele hadde dese 81Sarasijnsche tale gheleert te Toletten, dair hi in sijnder joncheyt ghewoont hadde. Doeaant. 82seyde Aygolant tot Kaerlen: ‘lck bidde di, seght my waerom datstu tlant dwelc dy van 83erflijken rechte niet toe en behoort, noch dat oeck dijn vader, noch dijn oudevadere nietGa naar voetnoot83 84beseten en hebben, ende onsen volcke af ghenomen hebste’ Kaerle seyde: ‘Daeromme 85heb ick dat ghedaen, want Ons-Lieve-Here jhesus Cristus, scepper des hemels ende der 86aerden, ons oft kersten volck boven alle volc uutvercoren heeft ende heeftet ghestelt oft 87gheordineert om te hebben heersscappye over alle dat volc vander werelt. Dijn heydensche 88volc hebbick totter kerstenen wet bekeert also vele als ick vermoghen hebbe.’ Daer tegenGa naar voetnoot88/89 89seyde die heydensche coninc Aygolant, verheffende die wet van Machomet boven derGa naar voetnoot89 90kerstenen wet. Maer die geleerde coninc Kaerle bewees met goeden redenen die kersten 91wet beter te sine dan der heydenen wet, seggende voert hoe dat wy die gheboden van 92God selve ontfanghen hebben, ende die heydenen hebben haer gheboden van Machomet, 93eenen verkeerden, onghevallighen mensche, ontfanghen. Want onse sielen na onse dootGa naar voetnoot93 94comen door theylich kersten gheloove totten eewighen levene, maer der heydenen sielen 95gaen ter hellen. Ende dus soe vermaende die duechdelike coninc Kaerle Aygolande dat hi 96met sinen volcke kersten werden woude ende dat heylighe doopsele ontfanghen. ‘Oft 97comt’, seyde coninc Kaerle, ‘met mi te stride om qualijck te sterven.’ Aygolant seyde:Ga naar voetnoot97 98‘Dat en moet niet gheschien, dat ick tdoopsel ontfanghe. Maer ten iersten ick ende mijnGa naar voetnoot98 99volc sullen striden teghen dy ende dijn volck, op dusdanigher condiciën: eest dat uwe wet 100Gode behaechlijcker is dan die onse, dat ghi dan verwinnen sult, ende die verwonnenGa naar voetnoot100 101sullen worden die moet dat sijn tot eewighen laster, ende die daer verwinnen sullen tot 102eewighen love ende bliscapen. Item noch voert: yst dat mijn volck verwonnen wert, ick 103sal tdoopsel ontfanghen, op dat ick leven mach.’ Ende dit werdt van beyden syden 104geconsenteert.Ga naar voetnoot104

105Terstont werden daer ghecoren xx kersten ridders teghen twintich Sarasynen int velt 106des strijds, die op de voerwaerde begonsten op malckanderen vreeslijc te striden. EndeGa naar voetnoot106 107terstont worden alle die twintich Sarasinen ghedoot. Daer na soe wordender noch 108ghesonden tsestich tseghen tsestich, die oec seer vreeslijc op malckanderen sloeghen. Maer 109die Sarasynen werden alle verslaghen. Dair na hondert tseghen hondert, ende die 110Sarrazynen werden verslaghen, dies hem Aygolant seer verwonderde. Doen werden daer 111weder ghesonden noch eens c tseghen c, ende terstont so vloden die kerstenen ende 112werden [H6V] verslaghen, want sy uut vreesen vander doot vloden. Daer na werdender 113gesonden tweehondert tseghen twee hondert, ende alle die Sarasynen werden verslagen.

114Daer na dusent tseghen dusent, ende alle die heydenen werden verslaghen. Doe werdt daer 115bestant ghemaect ende Aygolant quam teghen Kaerlen spreken, segghende dat der 116kerstenen wet beter was dan die heydensche wet, ende hi beleefde Kaerlen dat hy des 117anderen daechs daer na met synen volcke dat doopsel ontfangen soude. Ende hi beval 118allen synen volcke datse hem bereyden souden totten doopsel, dwelck die sommighe 119consenteerden ende waren blide van dier bootschap. Ende ooc sommighe ander 120herdneckighe ende kinderen des duyvels weygherdent, ende swoeren datse om niemants 121wille hair wet laten souden.Ga naar voetnoot121

[pagina 27]
[p. 27]

Kapittel VI
Hoe coninck Aygolant hem bereydde om ghedoopt te worden,
dwelck hi nochtans niet en volbrachte. ende van den alder meesten
ende laetsten stride die hi tegen den moghenden keyser ende coninc
Kaerlen hadde, daer hi ende alle sijn volc inne verslaghen wardt.
item noch van eenen anderen stride, daer inne dat verslaghen werdt
die prince van navarre ende noch andere



illustratie
Afbeelding 4. Houtsnede, Cronyke H6V (verkleind). Twee voorstellingen, links de aanval op een stad of burcht en aan de rechterkant de inname daarvan. De houtsnede lijkt oorspronkelijk niet voor de vertaling van de Pseudo-Turpijn te zijn vervaardigd.


7[I1R] Des ander daechs omtrent tertie tijt quam coninc Aygolant tot coninc Kaerlen omGa naar voetnoot7aant. 8ghedoopt te werden. Ende als hi sach Kaerlen ter tafelen sitten om te eten ende 9veelrehande tafelen omtrent hem, daer alderhande menschen aen saten met verscheydenenGa naar voetnoot9 10cleederen gecleet, so vraechde hij Kaerlen daer af tbediet. Kaerle antwoerde: ‘Die gheneGa naar voetnoot10 11die du sietste, hebbende bonetten van eender verwen, dat sijn bisscoppen ende priesterenGa naar voetnoot11aant. 12van onser wet, die de wet verclaren ende van sonden ontbinden ende ons benediden. DieGa naar voetnoot12 13du sietste met swarten habite gecleet, dat sijn monicken ende abten, die altijt voor ons 14bidden die godlike mogentheyt. Die du sietste met witten gecleet, die worden geseytGa naar voetnoot14 15canonyke reguliers, die oec bidden voor ons ende singen misse ende die ghetyden bi dageGa naar voetnoot15

[pagina 28]
[p. 28]

16ende bi nachte.’ So sach dair oec Aygelant xiii arme menscen op een syde ter aerden 17neder sitten, ghecleedt met snoden cleederen, sonder tafel ende ammelaken ende soberGa naar voetnoot17 18spise ende dranc. Ende hi vraechde hoedanighe menscen dat waren. Karel antwoirde: ‘Dit 19is Gods volc, die boden ons Heeren Jhesu Cristi, die wy voeden inden name der xiiiaant. 20apostelen.’ Doe seyde Aygolant: ‘Die omtrent di sitten, sijn dyne lieden, wel etende ende 21drinckende ende wel gecleedt ende si sijn salich, maer die du seggest dat dijns Gods sijn 22ende syne boden, waer om lyden die honger ende sijn qualijc gecleet ende worden van dy 23verworpen? Qualijc dient die mensche sinen heere die sijn boden also oneerlijc ontfaet, 24grote schaemte doet hi sinen here die sijn huysgesin also dient! Dijn wet die du seydes 25goet te sine, die thoenstu nu valsch te wesen.’ Ende nemende also orlof van hem, keerdeGa naar voetnoot25 26hi weder tot sinen lieden, ende weder segghende dat doopsel, soe ontboot hi hem strijt desGa naar voetnoot26 27ander daechs navolghende.

28Als coninc Kaerle verstaen hadde dat Aygolant niet kersten werden en woude om die 29arme luden die hi gesien hadde qualijc tracteren, soe dede hij alle die arme die hi in sijnGa naar voetnoot29 30heer vant, wel voorsien ende cleeden, ende dede hem eerliken spise ende dranc gheven.Ga naar voetnoot30

31Des anderen daechs daer na so quam te samen al dat ghewapent volc van beyden syden 32om te striden, met voorwaerden om te besoecken oft te proeven welcke wet dat besteGa naar voetnoot32 33waer, so voor gheseyt is. Ende dat heer van coninc Kaerlen was in ghetale omtrent 34hondert ende xxxiv dusent. Ende dat heer vanden heydenschen coninc Aygolant was 35omtrent hondert dusent ende meer.

36Die kerstenen maecten vier scharen ende die Sarasynen vijf scharen, waer af dat die 37eerste heydensche schare die voor ten stride quam, terstont vanden kerstenen verslaghen 38werdt ende tonderghebracht. Doe ghinck die tweeste schare van den heydenen te stride 39ende wert oec terstont verslaghen. Ende als die heydenen aldus haer volc saghen 40tonderdoen ende van den kerstenen also lichtelijc verslaen, so vergaderden sy al in een, 41ende haer coninck Aygolant was int middel van hem. Als die kerstenen dat saghen, so 42omringhelden sy al gheheelic dat Sarasijnsche heer van allen sijden, te wetene Ervault van 43Bellant met sinen volcke, coninc Arastagnus, coninc Gandellodus, coninc [I1V] Ogier 44ende Constantijn, alle voergenoemt, ende ten lesten coninc Karel met allen sijnen heren.

45Doe soe voer daer in alder yerst die voerseyde Ervalt met sijnen volcke ende hy 46versloechse al ter neder ter rechter sijden ende ter luchter, tot dat hy quam tot Aygolande,Ga naar voetnoot46 47die in midden van hem was, ende mit sijnen sweerde doodde hijen. Ende ter stont 48maecten si groot ghecrijsch ende die kerstene overvielen die Sarasyne van beyden sijden 49ende dooddense alle, soe datter nyemant en ontghinck, uutgenomen de coninc van SibiliënGa naar voetnoot49aant. 50ende Altumaior van Corduba mit cleynder scaren. Also groten bloetstortinghe gheschieddeaant. 51op dien dach, dat die kersten totten halven beene toe int bloet treden. Want koninc Karel 52dan aldus strijdde teghen Aygolande met voerweerden wyens geloove dat beter ware, soe 53bliket dat die kerstene wet allen wetten deser werelt te boven gaet. Doe vergaderde coninc 54Kaerle sijn volc, hem seer verblidende van dier victoriën, ende quaem tot Pontarge, daeraant. 55hi rustede.

56Doe waren dair sommighe kerstenen die bij nachte, sonder coninc Karels weten, uutaant. 57ghiericheden ghinghen totten dooden die dair verslaghen waren, om die te spoliëren.Ga naar voetnoot57

58Dwelc sy deden ende keerden weder om, gheladen met goude ende silvere ende ander 59grote costelijcheden. Ende terstont so overvielse die voorseide Altumaior, die tusschen die 60berghen met sommighen Sarazijnen verborgen lach, ende doodese allegader, te weten 61omtrent duysent kerstenen.Ga naar voetnoot61

62Des anderen daechs wert coninc Karelen ghebootschapt datter bi den berghe Gaysin wasaant. 63een prince van Navarre, gheheeten Furre, die teghen hem strijden woude. Ende coninc

[pagina 29]
[p. 29]

64Kaerle track ten voorseyden berghe, ende die selfde prince schicte hem te striden desGa naar voetnoot64 65anderen daechs. Ende des avonts voor den strijdach so badt coninc Kaerle Gode dat hi 66hem toch kinlijc maken woude die ghene welck dat van synen volcke des anderen daechsGa naar voetnoot66 67in den strijde sterven souden. Ende den dach des strijts comende, als sijn volc ghewapent 68ende bereet was om striden, so sach men op die scouderen vanden sommighen, te wetene 69op haer wapene oft pancieren, root bloet. Als coninc Kaerle dat sach, so sloot hyse in sijnGa naar voetnoot69 70bedehuys oft oratorie, op dat sy inden strijde niet sterven en souden. Siet hier die 71wonderlike wercken Gods! Als den strijt ghedaen was ende die prince Furre met dry 72dusent Sarasynen ghedoot was, so vant coninc Kaerle die selve kerstenen die hi ghesloten 73hadde, alle doot, te weten omtrent c ende l, die welcke, al en storven sy niet biden 74sweerde, nochtan en verloren sy niet dien loon der martelaren. Doe nam Kaerle tcasteel in 75vanden berghe Gaysim ende alle tlant van Navarre.

Kapittel VII
Vanden vreeselijken rese Ferracutus, ghesonden vanden coninc van aant.
Babiloniën, met c ende xx duzent mannen. ende hoe Rolant hem
versloech

4Die bootscap quam den keyser ende coninc Kaerlen, dat een groot gigant oft rese, 5ghenoemt Ferracutus, aencomen was uut Syriën, dien [I2R] ghesonden hadde die coninc 6van Babylonyën, met cxxM mannen om teghen Kaerlen te strijden, die welcke noch 7glavye noch ghescutte en ontsach, hebbende die cracht van xl stercke mannen. Hi wasGa naar voetnoot7 8lanck omtrent xii cubitus (dat sijn ellebogen) ende sijn aensicht omtrent eenen elleboghe, aant. 9sijnen nase lanck een palme, sijn armen ende beenen lanc iv ellebogen ende sijnGa naar voetnoot9aant. 10vingheren lanck iii palmen. Ende coninc Karel reysde derweert. Ter stont als die rese 11Ferracuit dat vernam, so track hy uter stad daer hy in was, geheeten Nagrea, endeaant. 12begheerde te kampen tegen eenighe ridders van Karels volke, een teghen een. So sant hem 13Karel Ogiere van Denemercken. Als die rese hem alleen sach int velt, so ghinck hi 14suetelijc bi hem ende terstont met sijnen rechten arme omhelsde hij Ogieren met allenGa naar voetnoot14 15sijnen wapenen ende droechen voir alle tvolck inde stad, al so saechtelijc, oft een lamGa naar voetnoot15 16gheweest hadde. Daer na sant Karel tot hem Raynout van Albespine om te kampen. Ende 17die rese nammen met sijnen arme terstont ende droechen in zijn gevangenisse. Daer na 18wert gesonden Constantijn, de Roomsche capiteyn, ende Oellus die grave. Ende die rese 19namse beyde: den eenen metten rechten arme, den anderen metten luchten, ende stacse inGa naar voetnoot19 20sijn ghevanghenisse. Dair na werden xx vrome strijders tot hem gesonden, verscheidenGa naar voetnoot20 21die een vanden anderen, ende die stack hi ooc in tgevangenysse. Als Karel dat sach ende 22alle sijn volck hem verwonderde, so en dorste hi niemande meer sinden om hem te 23bevechten.

Kapittel VIII
Hoe Rolant den rese bevacht ende versloech

2[I2V] Als Rolant dit sach, dat niemant den rese Feracuyt bevechten en dorste ende dat niemant 3voor sijn cracht bliven staen en mochte, soe nam hy orlof van coninc Kaerlen ende reedtGa naar voetnoot3 4totten reze met groten moede, als een vroem ridder, ghelijc hi was. Ende bi den rezeGa naar voetnoot4

[pagina 30]
[p. 30]



illustratie

Afbeelding 5. Houtsnede, Cronyke I2R (verkleind). Hoe Rolant den rese bevocht ende versloech. Links doorklieft Rolant het paard van Ferracutus en op de voorgrond doodt Ferracutus met zijn linkervuist het paard van Rolant. Op de achtergrond priemt Rolant zijn dolk omhoog in de navel van Ferracutus, juist op het moment dat de reus hem de genadeslag wil toebrengen. Links kijken de Saracenen vanuit de stad toe, rechts zijn de toeschouwers Franken, met Karel (met de kroon) in het midden.


5comende, so greep hi Rolande terstont met sijn rechter hant ende leyden voor op sijn 6paert, rijdende met hem tsijnre stad waert, gelijc hi metten anderen ghedaen hadde. Dies 7hem Rolandt seer scaemde, ende verhaelde sijn crachten in Code betrouwende, aenveerdeGa naar voetnoot7 8synen viant bider kinnen die met langen hare behangen was. Ende terstont dede hijenaant. 9achter weert over opt tpaert vallen, so datse beyde vanden paerde vielen ter aerden.

10Terstont so spronghen sij rasschelijc op, uut treckende haer swaerden, so waende Rolant 11den reze slaen ende doersloech met eenen slaghe des resen paert. Ende die rese sloech na 12Rolande, maer hi miste. Dies de reze seer toernich was om sijn verlies, ende verhief sijn 13slincke vuyst na Rolande, maer Rolandt ontspranc hem, soe dat hy sijn paert gheraecte,Ga naar voetnoot13 14twelc terstont sterf. Doen vochten sy lange te voete mitten sweerde; ten lesten soe 15gheraecte hem Rolant opten arm daer hi tsweert met hielt, so dattet hem ontviel. Doe 16vochten sy te voete sonder zweerden, met haren vuysten ende met steenen, totter noenenGa naar voetnoot16 17toe. Ende als den avont naecte, soe begheerde Feracuyt bestant tot des ander daegs, ende 18overquamen datse sonder paerde ende sonder glaviën te velde comen souden. Ende soGa naar voetnoot18 19keerde elckerlijc weder tot sinen lieden. Des ander daegs seer vroech so quamen sy te 20voete, alsoot gheseyt was. Ferracuyt nochtan bracht sijn sweert, twelc hem niet en baette,

[pagina 31]
[p. 31]

21want Rolant hadde bi hem eenen ghewronghenen stoc, daer met hi hem al den dachGa naar voetnoot21 22sloech, maer niet en quetste. Hi sloech hem oec met vuysten ende met ronden steenen, aant. 23dyer vele laghen, tot middaghe toe, dicwijl bi consente vanden reze, ende hi en mochtenGa naar voetnoot23 24niet ghequetsen. Doe nam die rese bestant van Rolant, want hi vaec hadde ende hi beganGa naar voetnoot24 25te slapen. Ende Rolant was cloec ende jonc, ende leyde eenen steen onder des resen hoot,Ga naar voetnoot25 26om hem te bat te doen slapen. Ende daer was alsulcken ordinancie onder die kerstene endeGa naar voetnoot26 27die heydene, wanneer sy malckanderen bestant gaven, dat niemant den anderen misdoen 28en mochte. Ende als yemant tbestant brac eert opgeseyt was, datmen terstont doden soude.

29Als Feracuyt, die reze, ghenoech geslapen hadde, so ontspranc hi. Ende Rolant sadt biGa naar voetnoot29 30hem ende hi began hem te vraghen hoe hi so hardt ende so stère was, dat hi sweert noch 31stoc noch steen en ontsach. Doe seyde die rese in Spaensche tale, al lachende, die RolantGa naar voetnoot31 32nochtans verstont: ‘Men en mach my niet quetsen dan by den navel.’ Doe began Ferracuyt 33Rolande te besien ende vraechde hem hoe hy hiet ende van wat gheslachte dat hi was.

34Rolant seyde: ‘Mijnen naem is Rolant ende ic ben vanden geslachte der Fransoyzen.’ Die 35rese seyde: ‘Van wat wette sijn die Fransoysen?’ Rolant antwoerde: ‘Wi sijn bider graciën 36Gods vander kerstenen wet ende den gheboden Cristi sijn wi onderdanich ende om sijn 37ghelove striden wi also vele als wij connen.’ Dit hoorende die rese den naem Cristi, soo 38seyde hi: ‘Wie is Cristus, die Gods sone, in dien du gheloo[I3R]ves?’ Rolant antwoerde: 39‘Hi es die van der maecht Mariën gheboren is, ghecruyst, begraven ende vander doot 40verresen.’ Die reze seide: ‘Wi ghelooven dat die scepper van hemele ende aerden één God 41is ende dat hi noch vader noch sone en heeft ghehadt. Daer om eest God ende niet en is 42hi dryvuldich.’ Rolant antwoerde: ‘Waer segdi dair aen dat één God is, maer seggende datGa naar voetnoot42 43hy niet drivuldich en is, so doeldij.’ Ende sy hadden noch meer subtijle sprake vandenGa naar voetnoot43aant. 44ghelove, so dat Ferracuyt ten eynde seyde: ‘Met deser voerwaerden sal ic teghen diGa naar voetnoot44 45vechten: es dijn ghelove warachtich, dat ic verwonnen bliven, ende ist onwarachtich, dattu 46dan verwonnen blivest. Ende dat den volcke dat verwonnen sal worden tot eewigen lachterGa naar voetnoot46 47sy ende den verwinnenden lof ende eere inder eewicheyt.’ Dwelc Rolant consenteerde.

48Doe ghinghen sy striden ende Rolant aenveerde Ferracuyte. Doe sloech Ferracuyt na 49Rolande met sinen sweerde, maer Rolant spranc ter eenre syden ende ontfinc den slach op 50sinen stock. Daer in binnen overviel die rese Rolande, diens stoc in stucken was, ende hy 51neychden oft buychden onder hem neder ter aerden. Terstont so bekinde Rolant dat hiGa naar voetnoot51 52geenssints ontgaen en mochte ende hi riep te hulpen Jhesum Cristum, der maegt Mariën 53sone, ende metter hulpen Gods hief hi hem selven oppe vander aerden, ende grijpende 54eenen knijf, quetste den rese aen sinen navel. Ende so schiet hi van hem. Doe began dieGa naar voetnoot54 55reze vreeslijeken te roepen: ‘Mahumet! Mahumet! Coemt my te hulpen, want ick sterve!’ 56Ende stapphans quamen die Sarasinen ende droeghenen ter stadt waert. Rolandt was daerGa naar voetnoot56 57en binnen ghesont comen bij die kerstenen, metten Sarasynen die den rese droeghen in dieGa naar voetnoot57aant. 58stadt met groten ghedruyssche. Ende sy namen die stat ende die borch, ende dieGa naar voetnoot58 59ghevanghene kersten werden verlost, waer af datse seer verblijt waren, Gode danekendeaant. 60vander groter victoriën ende gracyën. Ende coninc Kaerle dede alle die Sarasynen dooden 61die niet ghedoopt en wouden werden, ende die ghene die tdoopsel aen nemen wouden, die 62worden ontfangen in graciën ende ghedoopt.

[pagina 32]
[p. 32]

Kapittel IX
Vanden stride die coninc Kaerle wan teghen twee coninghen bi de
stat van Corduba. ende vander wonderlijcker subtijlheyt der Ga naar voetnoot2
heijdenen. ende hoe dat coninck Kaerle daer nae reysde totter
kercken van Sint-Jacobs in Galissiën, die hi verhief ende grotelijc
previlegieerde etc.



illustratie
Afbeelding 6. Houtsnede, Cronyke 13 V (verkleind). Confrontaties tussen de christenen en de Sarace- nen. Op de voorgrond zijn de Saracenen als duivels verkleed en rinkelen met bellen; de christenen vluchten. De tweede confrontatie wordt boven uitgebeeld: de christenen, die nu de hoofden van de paarden met doeken hebben bedekt, zijn aan de winnende hand.


6[I3V] Daer na corts so wert keyser ende coninck Kaerlen gebootscapt dat Ebrahum, die conincaant. 7van Sibiliën, ende Altumaior, die uten strijde gevloden waren te Panpiloniën, hemaant. 8verwachten om te strijden. Ende hem waren te hulpen gecomen vele vechtende mannen 9uut vii steden, te weten Sibilia, Granada, Sentina, Denia, Ubeda, Abula, Baecia. Doeaant. 10schicte hem Karel om tegen hen te strijdene. Ende als hi mit sijnen volcke nakede derGa naar voetnoot10 11stad van Corduba, soe quamen die selve coningen teghen hem ute, met haren volcke 12gewapent, iii milen verre vander stad. Ende die Sarasyne waren omtrent xM ende die 13kersten waren omtrent viM. Doe schycte Karel sijn heer iii in scaren: dierste waren dieGa naar voetnoot13

[pagina 33]
[p. 33]

14vroomste ridderen te peerde, dandere scare waren strijders te voete ende die derde warenGa naar voetnoot14 15oock te peerde. Ende die heydene deden dies gelike. Ende als dierste scare vanden 16kerstenen te peerde nakede by Karels gebode, so quamen die heidenen te voete teghen derGa naar voetnoot16 17kerstenen peerden, hebbende valsche ghemaecte ansichten met horenen, den duvelenGa naar voetnoot17 18ghelijck. Ende sij hadden alle bellen die sij dincten, der wekker stemmen ende geluyt 19als der kerstenen peerde hoorden ende saghen die eyselijke figueren, so warense seerGa naar voetnoot19 20vervaert ende deysden achterweert, so datse die kerstene niet weder houden en consten.Ga naar voetnoot20

21Ende als die scaren der kerstenen sagen [I4R] dierste scare also vlieden, soe werdense alle 22vliedende. Doe waren die Sarasyne seer verblijdt ende van achter volchden si ons, tot dat 23wi quamen aen eenen berch, ii mylen vander stadt. Daer vergadert sijnde die kerstenen, 24so rusten sy, verwachtende die heydenen om stryden, welck doen achterwaert deysden.

25Daer stelden die kerstenen haer tenten ende blevender tot des anderen daechs. Des 26morghens so beval coninc Kaerle alden strideren datse die hoofden van haren paerden 27algadere decken souden mit doecken ende met lakenen, op datse die vervaerlike aensichtenGa naar voetnoot27 28niet sien en souden ende datse haer ooren oec vaste stoppen souden, op datse tgheluytGa naar voetnoot28 29vanden bellen niet en hoorden. Dwelc alsoe ghedaen sijnde, ghingen die kerstenen 30cloeckelijc te stride. Doe waren die heydenen vervaert ende die kerstenen doodender vele.Ga naar voetnoot30

31Maer die heydenen waren in een vergadert ende in midden van hem was eenen waghe, dieaant. 32viii ossen styerden, dair hair banier op was verheven, die root was. Ende si hadden een 33manier dat nyemant van hem vlyeden en mochte, also lange als die banyer recht op stont.Ga naar voetnoot33

34Dwelc als Karel bekinde, wel ghewapent met sinen helleme ende onverwinliken endeGa naar voetnoot34 35vander godliker cracht bescenen, so ghinc hi int heer vanden heydenen ende werpt al ter 36neder dat hem ontmoette, tot dat hy quam aenden voerseyden waghen. Doe sloech hi af 37die banyere. Ende terstont so werden die Sarasynen verstroyt ende begonsten te vlyen.

38Ende met groten roepe ende ghecrijssche van beyden syden so waren daer gedoot viiiM 39Sarasijnen metten voorseyden coninc van Sybiliën. Ende die coninc Altumaior ontvloot 40met mm Sarasynen in die stadt ende sterctese. Maer des anderen daechs gaf hise coninc 41Kaerlen over, met voorwaerden dat hi kersten werden woude ende des soude hi die stadtGa naar voetnoot41 42van Kaerlen houden.

43Daer na deylde coninc Karel tlant van Spaengiën synen strideren die daer woudenaant. 44blijven wonen. Te weten: tlant van Navarre den Britoenen, tlant van Castylliën den 45Fransoysen, Nagrea ende Sarragossen den Griecken, ende tlant van Arragon dien vanaant. 46Poytieu, ende tlant van Alandale bi der zee den Duytschen, ende tlant van Portegale den 47Denen, ende den Brabanteren metten Vlamingen gaf hi tlant van Galissiën. Niemant enaant. 48wasser na die tijt, die coninc Kaerlen dorste bevechten in Spaengiën.

49Doe liet coninc Kaerle sijn meeste volc in Spaengiën ende reysde tot Sint-Jacob. Ende 50alle die hi int lant vandt ghekeert totten onghelove der Sarasinen, die doode hi oft hi 51sandtse in Vrancrijc. Doe stelde hi bisscoppen ende priesteren ende hi maecte eenaant. 52vergaderinge van bisscoppen ende van princen, ende uut minnen van Sint-Jacop ordineerdeGa naar voetnoot52 53hi dat alle bisscoppen ende kersten princen van Spaengyën ende Galissiën, teghenwoerdich 54ende toecomende, gehoorsam sijn souden den aertsbisscop van Sint-Jacob. Ter beden 55van coninc Kaerle wijdde ic, Turpijn, aertsbisscop van Riemen, die kercke van Sint-Jacops 56mit ix bisscoppen inde kalenden junii. Ende coninc Kaerle maecte der selver 57kercken alle Spaengiën ende Galissiën onderdanich, bevelende voert elcken huysman teGa naar voetnoot57 58gheven jaerlijcs iv peningen van sculden ende maecte die selve kercke vrij van alleGa naar voetnoot58/59 59eyghentheyt. Ende noch meer privilegiën etc.aant.

[pagina 34]
[p. 34]

Kapittel X
Vanden verraderscap van Gauloen ende vanden groten strijde die
opden Roncevale gheschyede, daer XCM heidene ende al die meeste aant.
kersten princen verslagen wardenGa naar voetnoot3



illustratie
Afbeelding 7. Houtsnede, Cronyke 14V (verkleind). De slag bij Roncevaux, echter zonder herkenbare elementen. De houtsnede is vermoedelijk niet voor deze context gemaakt.


4[I4V] Nadat die alder vermaerste keyser ende koninc Karel alle tlant van Spaengiën ter eeren 5Gods ende sijns apostels Sint-Jacops gecreghen hadde, weder keerende tot sijnen lande, so 6quam hy tot Panpiloniën met sijnen volcke. Ende doe waren tot Sarragossen woonende 7twee coninghen heyden, te wetene Marcirius ende Belegandis, sijn broeder, aldaeraant. 8gesonden vanden ammiral van Babiloniën, die welcke Kaerlen onderdanich waren endeGa naar voetnoot8aant. 9dienden hem, maer het was in geveysder minnen. Den wekken coninck Karel dedeGa naar voetnoot9 10bevelen met Gauloene, sinen raetsman, datse tdoopsel aen namen oft dat si hem tribuytGa naar voetnoot10 11sonden. Doen sondense hem xx paerden, geladen met goude, silver ende ander juweelen, 12ende cd paerden, geladen mit sueten wine om die striders te laven ende vele scoon 13heydensce vrouwen. Ende Gauloen gaven si xx paerden met scatte geladen, op dat hi die 14kerstenen in hair handen leveren soude, twelc Gauloen beleefde te doen. Die verraetscapGa naar voetnoot14 15gesloten sijnde, keerde Gauloen tot coninc Kaerlen ende gaf hem die scatten die hem

[pagina 35]
[p. 35]

16gesonden waren, seggende dat Marcirius kersten werden wilde ende dat hi hem bereydde 17om in Vrancrijc tdoopsel tontfangen, ende datse tlant van Spaengiën van Kaerlen houden 18souden. Die vroemste striders droncken vanden wijn, mer [I5R] gheen heydens vrouwenGa naar voetnoot18 19en wouden sy, maer sommige vanden minsten strideren namen van dien vrouwen. KaerleGa naar voetnoot19 20dan, ghelovende Cuweloens woerden, reysde voert nae Vrancrijcke over tpas van 21Portifers. Ende mits Cuweloens ingheven so beval Kaerle sinen alder liefsten neveGa naar voetnoot21 22Rolande, grave van Mans ende van Blaye, dat hi metten meesten heren ende capiteynenGa naar voetnoot22 23ende met xx dusent die vroemste kerstenen die hoede opden Roncevale houden soude,Ga naar voetnoot23 24ende alle tlant te bewaren vanden onghelovigen. Dwelc Rolant volbrachte, niet wetendeGa naar voetnoot24 25van Guweloens verraetscape. Maer, want inden voor gaenden nacht sommighe vanden 26kerstenen droncken vanden wine voorseyt ende oncuyscheyt gedaen hadden metten 27heydenschen vrouwen ende oec met kerstenen vrouwen die si met hem hadden, so 28verdienden sy van Gode geslagen te worden. Als dan coninc Kaerle over tpas was endeaant. 29Rolant die passagie wachtede, so quam Marcirius des morgens also hem GaweloenGa naar voetnoot29 30bevolen hadde, bevacht die kersten ridders aen allen syden, meer dan met tneghentich 31duysent Sarasijnen; grote bloetstortinge geschiedder. Die kerstenen weerden hem seer 32vromelijcken. Rolant en dede niet dan ridderen vellen ende dootslaen. Olivier, sijn lieveaant. 33gheselle, die alder geleertste in strijden, die vroemste ende stercste van arme, was bebloet 34vanden scouderen totten handen int Sarazijnsche bloet. Ogier en dede oec niet min endeGa naar voetnoot34 35alle dander vrome kersten en waren niet ledich: elc vacht soe lange als hem God dlevenGa naar voetnoot35 36gonde. Maer die meeste menichte der Sarasynen wart hem te swaer, hoe wel datterGa naar voetnoot36 37nochtans niet vele en ontquam. Ende van den kersten ridders in Rolants gheselscap enaant. 38blevender als gheene te live. Doe desen anxtelijken strijt dus was gheschiet tot groter 39scaden van kerstenrijcke, so trocken die heydenen achter waert.

40Hier mochtmen vraghen waer omme dat God die ghene liet sterven die gheen 41oncuyscheyt ghedaen en hadden als die andere die welck oncuyscheyt ghedaen hadden.

42Soe is dan te wetene, dat God niet en woude datse tot haren landen weder keeren souden, 43op datse in gheen sware sonden en vielen; ende so woude God haren arbeyt loonen metter 45cronen des eewichslevens. Ende die oncuyscheyt ghedaen hadden, liet hi doden, want bi 46den swaerde woude hi haer sonden uut playnen etc.Ga naar voetnoot46aant.

Kapittel XI
Noch van eenen stride die Rolandt hadde, alleen met c kerstenen, die
hi by een vergaderde metten ghelude van synen horen, tegen die felle
Sarassyne, dair hi den coninc Marcirius versloech, ende van sinen
brueder beligant. hoe Rolant sterf ende der clachten die coninc
Kaerle over die verslaghen kerstenen dede, bisonder over den grave
Rolant etc.

7[I5V] Als den strijt aldus ghedaen was, soe vant Rolant, alleen sijnde, int bosch eenen Sarasijn, 8uut den stride vermoeyt sijnde ende in bosch schulende, dien hi vinc ende banten vaste 9aen eenen boom. Doe clam Rolant op eenen berch, bespyedende die heidenen, ende hi 10sach datse vele waren ende hij keerde achterwaert na den wech van den Roncevale, daerGa naar voetnoot10 11die ghene reysden die doer den pas lijden wouden. Doe blies hi met synen horen vanGa naar voetnoot11 12yvoire, uut wekken gheluide tot hem quamen omtrent c kerstenen, metten wekken hiGa naar voetnoot12

[pagina 36]
[p. 36]

13doer dat bosch quam totten Sarasijn dien hy gebonden hadde, den welcken hy ontbant 14ende hielt sijn sweert boven sijn hoot, segghende: ‘Eest dattu met my comste ende miGa naar voetnoot14 15wijst den coninc Marcelijs oft Marcirius, so sal ic dy levende laten, oft anders sal ic di 16dooden.’ Terstont soe ghinc die Sarasijn met Rolande, ende hi wees hem den coninc 17Marcirius onder dat heydensche volc, met eenen bayen paerde ende met eenen rondenGa naar voetnoot17 18scilde. Doe wert Rolant wel ghemoedt, ende hernemende sijn crachten, soe sloech hiGa naar voetnoot18 19terstont onder die Sarasyne, ende siende eenen man boven alle anderen groot ende stout, 20den heydenen moet ghevende, dien hi doer sloech mit eenen slaghe vanden hoofde tot 21doer den sadel ende sijn paert in midden dore, so dat deen helft des lichaems vanden 22heydenschen man viel ter rechter syden ende dander ter luchter. Dwelc als 23die heydenen saghen, so lieten sy terstont haren coninc met luttel liden int velt ende syGa naar voetnoot23 24namen die vlucht. Terstont tradt Rolant int heer vanden Sarasynen byder Gods cracht, die 25hi meest alle versloech ter rechter ende ter luchter syden ende hy versloech den coninc

illustratie

[Afbeelding 8. Houtsnede, Cronyke 15V (verkleind). De slag bij Roncevaux. Aan de rechterkant strijden naast elkaar Rolant (met de Brabantse leeuw), daarboven Turpijn (met mijter) en rechts Oli- vier (met het ‘maagdenhoofd’ op zijn schild). Deze houtsnede is, gezien de afmeting en de aanwezigheid van Turpijn, niet voor de vertaling van de Pseudo-Turpijn vervaardigheid, maar vermoedelijk voor een druk van het Roelantslied.]


[pagina 37]
[p. 37]

26Marcirius, die vloot, ende oec synen sone. Olivier was seere ghewont vanden Mooren, aant. 27dwelc hier alte langhe soude vallen te scriven. Alle Rolants gesellen waren bina, op iv oftGa naar voetnoot27 28v, verslaghen. Ende Rolant was seer ghequetst van binnen overmids groten arbeyde.[l6R]Ga naar voetnoot28

29Als Beligandis oft Baligant vernam dat Marcirius, sijn broeder, doot was bleven, soe trac 30hi met sinen volcke achter. Maer sijn volc, sommige Mooren, over mits groten nide dieaant. 31sy hadden op Olyvier, om dat hi Galafers haren here verslaghen hadde, so cruysten syaant. 32hem int aerde met iv stecken. Ende coninck Kaerle met sinen here en wist hier af niet.Ga naar voetnoot32aant.

33Die vrome grave Rolant, aldus seer vermoeyt sijnde vanden strijde, droevich vander 34doot der kerstenen, quam alleen doir dat bosch ghereden tot bi dat pas van Portifers ende 35onder eenen boom bi eenen marberen steen, die aldaer op gerecht stont in eenen beemptGa naar voetnoot35 36opden Roncevale, sadt hi van sinen paerde. Ende hi hadde aen hem noch sijn sweert,Ga naar voetnoot36 37dwelc vergult ende seer schoon was van wercken, wel snidende ende claer blinckende, 38met eenen yvoirenen hechte ende den appel van berillen steene, dwelc hy uter scheydenGa naar voetnoot38 39trac ende metter hant dat houdende ende aensiende, sprac hi met droever herten aldus:'O 40alderschoonste ende aldersuetste zweert, bequaem van lenghden ende breydden, inGa naar voetnoot40 41stercheden alder stercst, mit eenen gulden cruce blinckende, metten groten naem Gods 42‘alpha et o’ gheteykent, metter godlyker cracht verciert! Wie sal voertaen dijn stercheytGa naar voetnoot42 43ghebruycken? Wie sal di houden ende hebben? Wie di besitten sal, die sal altijt sijn 44onverwonnen, onvervaert, mitter godliker cracht omvanghen. By di sal worden datGa naar voetnoot44 45onghelovich volck vernyelt, die kerstene wet verhaven ende den lof Gods ende eerlikeGa naar voetnoot45 46fame vercreghen. O seer salich sweert, die di ghemaect heeft en heeft voor noch na dijns 47ghelijck ghemaect. O lazen! Ist dat dij cryghet eenich onwetende oft bloode ridder oftGa naar voetnoot47 48Sarrasijn oft ongheloovich, so ben ic seer bedroeft.’ Dit aldus gheseit hebbende ende 49beduchtende dat sijn sweert onder der Sarasynen handen comen soude, so sloech hi daer 50mede dry slagen opten marber steen om dat te breken, maer aenmerct dat godlijc teeken: 51in twee deelen scoerde den steen van boven tot beneden ende sijn sweert bleefGa naar voetnoot51 52onghequetst.

53Daer na bestont Rolant met sijnen horen te donderen ende te blasen met groten ghelude,Ga naar voetnoot53 54op dat eenighe kerstenen die uut vreesen der Sarasinen ghevloden waren, tot hem comen 55souden in sijn uterste, ende sijn sweert ende paerde nemen ende die felle SarasynenGa naar voetnoot55 56vervolghen, want hi wel wiste dat Beligandis noch daer omtrent was. Maer lazen, niemantGa naar voetnoot56 57en quam bi hem, dies hi seer droevich was. Waeromme dat die ghetrouwe ridder Gods, 58grave Rolant, synen horen met al sulcker cracht blies, dat hi hem selven doerquetste endeGa naar voetnoot58aant. 59sijn herssenen schoerde ende die aderen ende zenuwen borsten van synen halse ende oecGa naar voetnoot59 60den horen. Waer af dat tgheluyt quam totten oren van coninc Kaerlen byder ynghelen 61hulpe, die sijn tenten geslaghen hadde na Cascoengiën toe met sinen volcke in een dal, 62viii mijlen verre vander plaetsen daer Rolant was. Terstont Karel dit hoerende, woude 63terstont tot hem reysen om hem te hulpene. Maer lazen, Gauloen, wel wetende dat Rolant 64in lidene was, seyde tot Kaerlen, den keyser: ‘Heer coninc, en wilt niet achterwaertGa naar voetnoot64/65 65keeren.’ Maer van Bayvier die hertoge riet Karelen weder te keeren. Guweloen seide:aant. 66‘Rolant en behoeft uwer hulpen niet, mer hi [16V] jaghet nu eenich wilt dier int wout.’ O 67wat bedriechliker raet, by der verraetscap van Judas te ghelijeken!

[pagina 38]
[p. 38]

68Als dan Rolandt neder lach op dat gras, so was hi seer dorstich, water begherende om 69hem te laven. Ende soe quam daer die voorseyde Boudewijn, dien hi bad om luttel watersaant. 70te hebben. Ende so sochte Boudewijn water hier ende ghinder, dwelc hi niet ghecryghen 71en konste, dies hi seer droevich was, ende anxt hebbende voor die Sarasynen ende 72bemerckende oec dat Rolant der doot nakede, so screet hi op Rolants paert ende reedt metGa naar voetnoot72 73groter droefheyt na coninc Karels heer.

74Als dan Boudewijn dus van Rolande ghescheyden was, soe quam daer die voerseydeaant. 75Diederijc van Britzewout, die deerlijc bestont over Rolande te weenen, vermanende hemGa naar voetnoot75 76met vasten gelove sijn siele te bewaren. Rolant hadde hem op dien dach ghebiecht endeGa naar voetnoot76 77dat heylich sacrament ontfangen eer hi te stride ghinc, also die gewoente was onder die 78kerstenen eer sy te stride ghingen, datse hem biechteden ende tlichaem ons Heeren 79ontfingen vanden bisscoppen ende priesteren die dair waren. Rolant, Gods martelaer, doe 80opheffende sijn oghen ten hemele waert, seyde aldus: ‘Heere jhesu Griste, om wiensaant. 81ghelove ick mijn lant ghelaten hebbe ende ben hier gecomen in dit ongelovich lant om 82dyne kerstenheyt te verheffen. Vele striden der ongheloovigher heb ic bi dijnre hulpen 83verwonnen, hongher, dorst ende ontallike seericheden heb ic geleden, mijn siele bevelicGa naar voetnoot83 84dy in deser uren. Also du, Heere, voor my hebbes gewerdicht vander maecht Mariën teGa naar voetnoot84 85worden geboren, lyden, sterven ende verrisen, also gheweerdighe mijn siele te verlossen 86van der eewigher doot. Wat ic teghen di gesondicht hebbe, verghevet my, ende mijn siele 87wilt voeren inder eewigher rusten. Dier gheseyt hebbes liever te hebben dieven desaant. 88sondaers dan sijn doot. Ic ghelove metter herten ende ic belide metten monde dattuaant. 89daerom mijn siele willest uut leyden, op datse mach ghebruyken die eewighe glorie’ etc.Ga naar voetnoot89

90Ende houdende Rolant sijn hant op sine borst, also Diederijc namaels vertelde, so sprac hyaant. 91met groten versuchten dese woerden: ‘Heere Jhesu Criste, des levenden Gods sone ende 92der maegt Mariën, met allen mynen binnensten belyde ic ende ghelove dattu, mijnaant. 93verlosser, leefste ende inden utersten daghe sal ic verrysen vander aerden ende in mijnen 94vleessche sal ic di sien, mijnen behouder.’ Ende dese voorseide woerden sprac hi iiiGa naar voetnoot94 95werven. Desghelijcs leyde hi sijn hant op sijn oghen, segghende: ‘Dien sal ic sien endeGa naar voetnoot95aant. 96dese oghen sullen hem aensien.’ Ende weder op doende sijn ooghen sach hy opwaerts ten 97hemel ende sijn borst teekende hi metten teeken des heylighen cruces, segghende: ‘Alle 98aertsche dinghen sijn my snoode, want bij der gaven Cristi so sie ic nu dat noyt ooghe enGa naar voetnoot98aant. 99sach, noch oor en hoorde, nocht noyt en quam in des menschen herte, wat God bereyt 100heeft den ghenen dien minnen.’ Daer na, uut reckende sijn handen tot Gode, so bat hi 101voor die ghene die inden strijt doot gebleven waren: ‘Heere, die inaderen dijnreGa naar voetnoot101/102 102ontfermherticheyt moeten beruert werden over die ghelovige menscen die heden inden 103strijt ghestorven sijn, want nu liggen sy om dinen wille vanden Sa[K1 R]rasynen 104verslaghen. Maer, Heer, doet af goedertierlijc haer vlecken ende geweerdicht haer sielenGa naar voetnoot104 105te verlossen. Sendt, Heere, dine heylige enghelen, die haer sielen verlossen vanden 106regionen der duysterheden, die gheleydende totten hemelschen rijcke, op datse metten 107heilighen martelaren regneren moeten ende met dij sonder eynde verbliden, die levest endeGa naar voetnoot107 108regneerste met Gode den Vader ende den Heylighen Gheest in eewicheyt. Amen.’ Ende 109terstont so verschyet die heylige siele uut den lichaem des heilighen martelaers RolantsGa naar voetnoot109 110ende wert vanden ynghelen in den hemele ghevuert, daer sy regneert ende verblijd sonder 107eynde. Ende in dier uren so schiet Tydricus van daer.

[pagina 39]
[p. 39]

Kapittel XII
Hier na volcht een duechdelijck lof in rime: ‘vanden crave Rolant
etc.’

3[regelnummer]
Wel droeflijc is te beweenen die dootaant.
4[regelnummer]
Van Rolant, den vromen grave eerbaer,
5[regelnummer]
Die nu leeft in vruechden groot
6[regelnummer]
Met Code vercyert al onder die hemelsche schaer.Ga naar voetnoot6
 
 
7[regelnummer]
Van edelen zeden was hi so claer,Ga naar voetnoot7
8[regelnummer]
Dat hem niemant en scheen ghelijc te sijn.
9[regelnummer]
Gods tempel hi oeffende devoot, dats waer.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Den wonden slants was hi medecijn.
 
 
11[regelnummer]
En hope des lants was hi, certeyn,Ga naar voetnoot11
12[regelnummer]
Beschermer van weduwen en van weesen,
13[regelnummer]
Den armen, den gasten een milde fonteynGa naar voetnoot13
14[regelnummer]
Van uter graciën Gods gheresen.
 
 
15[regelnummer]
Sijn tijtelijc goet en schat ghepresen,
16[regelnummer]
Gaf hi den kercken, den armen vrij,Ga naar voetnoot16Ga naar voetnoot22
17[regelnummer]
Dat sendende ten lande daer hi wou wesen,
18[regelnummer]
Daer hi na volchde ende nu eewich sy.
 
 
19[regelnummer]
Een hert vol wijsheyden hadde hy,
20[regelnummer]
Daer uut elck drincken mochte vroech en spade
21[regelnummer]
Als uut een vloeyende rivyere, waer by
22[regelnummer]
In allen wijs so was hi van rade.
 
 
23[regelnummer]
Goddienstich van herten, groot van ghenade,
24[regelnummer]
In woerden als een vader minlijc,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Een vat der edelheyt in allen gradeGa naar voetnoot25
26[regelnummer]
Bi wien gheëert is alle ridderscap ghesinlijc.Ga naar voetnoot26
27[regelnummer]
Van allen ridderscape waren sy tgreyn,Ga naar voetnoot27
28[regelnummer]
Hi en Oliver, Gods wet altijt vermeerende.
29[regelnummer]
Dies sy met vruechden in shemels pleynGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
By Gode eewelijc sijn triumpherende.
31[regelnummer]
Amen.

32[K1V] Als dan die siele van Rolant, den salighen martelare, ghescheyden was ende ick, Turpijn, 33in Karels dale ter voorseider plaetsen misse dede voor die doode, ende die coninc dair biaant. 34staende, te weten die xvi kalende van julio, so werdic van my selven op ghetoghen endeGa naar voetnoot34aant. 35ic hoorde die choren der ynghelen singhende, niet wetende wattet was. Ende als die 36yngelen hoger op voeren, so quam van achter een scare van leeliken duvelen, een proye 37met hem voerende, ende leden my verby. Ende ic seyde: ‘Wat draechdi?’ Sy seyden: ‘WiGa naar voetnoot37 38draghen Marcirius ter hellen waert, maer uwen trompetblaser met vele anderen vuert die

[pagina 40]
[p. 40]

39ynghel Machiel ten hemel waert.’ Als ic die misse ghedaen hadde, so seide ic den coninc: 40‘Heer coninc, weet warachtich dat die engel Sinte-Mychiel Rolants siele met veel kerstenaant. 41sielen vuert ten hemele waert, maer niet en weet ic wat dooden hi ghestorven is ende dieGa naar voetnoot41 42duvelen vueren Marcirius’ siele met vele onghelovighe sielen ter hellen waert.’ Als ic dit 43seyde, so quam Boudewijn gereden op Rolants paert, die ons vertelde al datter gheschiet 44was ende hoe hi Rolande ghelaten hadde, liggende in sijn uterste. Terstont so was doerGa naar voetnoot44 45alle theer groot gheroep ende alle tvolc trac daerwertts. Ende Kaerle vant ierstwerf sinen 46neve Rolant, deerlijck doot liggende, sijn armen cruyswijs hebbende. Doe viel Kaerle opaant. 47hem ende bestont met droever stemmen ende ontsprekeliken suchten te screyen, sijnGa naar voetnoot47 48handen slaende, seggende met luder stemmen: ‘O rechten arm mijns lichaems, eere van 49Vrancrijc, swaert der rechtveerdicheyt, glavie onbuyghelijc, pancyer onbrekelijc, hellemGa naar voetnoot49aant. 50der salicheyt, bi Judas Machabeus te ghelijken ende bi den stercken Sampson, Saul endeaant. 51Jonathas in fortunen ghelijc! O ridder aldercloecst, in striden aldergheleertst, van sterckenGa naar voetnoot51 52die alder stercste, beschermer der kerstenen, muer der clercken, stock der weesen ende 53spijse der weduwen, versadinge der armen ende rijcken, verlichtinghe der kercken! OGa naar voetnoot53 54tonghe, gheen onwaerheyt wetende! O edel grave, der Fransoysen leydtsman, der 55kerstenre kampioen! O ridderlijc greyn, van edelen coninclijcken bloede gesproten! 56Elaes! Waerom heb ic di in dit lant gebracht? Hoe sie ick di nu ghestorven? Ach, waerom 57en stervic niet met dy? Waeromme laetstu my hier in droefheden? Helaes! Wat sal ic 58doen? Chi leeft metten yngelen, verhueget metten choren der martelaren, verblijt met 59allen heylighen. Nochtans staet mij altijt over di te weenen also David weende over Saul,Ga naar voetnoot59 60Jonathas ende Absalon. O Rolant, du wordes van desen leven ghenomen inder ouderenGa naar voetnoot60aant. 61van xxxviii jaren ende ontfanghest dat hemelsche lant, ons latende in dese droeve 62werelt. Dattu nu dus ons afgenomen wordes, des sucht die werelt ende die hemel wordt in 63eeren verblijt.’ Met sodanighe ende ander woerden so beweende coninc Karel sinen neve 64Rolant also lange als hi leefde. Ende stapphans, ter selver plecken daer Rolants dodeGa naar voetnoot64 65lichaem lach, sloech Kaerle sijn tenten. Ende Rolant wert gebalzemt met mirren ende 66aloë, ende schone exequiën dedemen over hem met schonen lichte ende vyere int boschGa naar voetnoot66 67ontstekende.

Kapittel XIII
Hoe coninc Kaerle vertrac dair den strijt geschiedde ende hoe die
zonne bleef staende als Karel die Sarasinen vervolchde etc.

3[K2R] Des ander daechs wel vroech soe trac dat heer ter plecken dair dien strijt gheschiet was 4ende daer die kersten striders doot laghen in den Roncevale. Daer vant elc synen vrient, 5die sommighe doot, die sommighe levende maer dootelijc ghewont. Sy vonden daer denaant. 6goeden ridder Olivier, grave van Cenevere, doot liggende opter aerden, cruyswijs uut 7gherect, met iv gewrongenen coerden ghebonden aen iv staken int aerde gheslagen ende 8met scarpen messen ghevilt vanden halse totten nagelen van sinen handen ende voeten 9ende doorsteken met gescutte, glaviën ende swerden ende met swaren stocken geslaghen.Ga naar voetnoot9

10Doe was daer groot ghebaer ende ghecrijsch van droefheden, want elc was daer droeve 11om sinen vrient.

12Doe swoer die keiser ende coninc Kaerle bi Gode almachtich dat hi na die heidenenGa naar voetnoot12/13 13sonder ophouden loopen soude, tot dat hise vonde. Ende stapphans, als hij die alleen met 14sinen ridderscape begonst te suecken ende te vervolghen, so stont die zonne al stille endeaant. 15dien dach wert verlengt iii daghen lanc, ende hi vant die heydenen bi een water geheeten

[pagina 41]
[p. 41]

16Ebra, bi die stad van Sarragossen, ligghen ende etende. Ende hi versloecher dusentaant. 17ende dander verdroncken hem selven, springhende in die ryviere. Die Sarasynen alleaant. 18gedoot oft verdroncken sijnde, so keerde Kaerle weder opden Roncevale. Ende als dieaant. 19dooden ende die crancken ende ghewonde ter plecken ghebracht waren daer Rolant lach, 20soe woude Kaerle ondersuecken oft waer was dat Cauloen dat kersten volc verraden 21hadde, also veel lieden seyden. So waren dair ii ridders die, om die waerheyt 22tondervinden, bi Karels consente eenen kamp vochten, te weten Pynabellus voor Gauloene 23ende Tidricus voor hem selven. Welcke Tydricus versloech Pynabellum. Ende die 24verraetscap van Gauloen aldus ontdect sijnde, so geboot coninc Kaerle datmen aen ivGa naar voetnoot24 25stercke paerden binden soude, daer iv mans op sitten souden ende hem in stucken 26schoren, dwelc also gheschiedde.

27Voert so werden die lichamen vanden kerstenen die verslaghen waren, ghesatft van haren 28vrienden mit myrren ende balzemen, die sommighe met soute. Der sommigher lichamen 29werden open ghedaen ende hair inghewant wert uut ghedaen, die sommige slotense in 30houten kisten, die sommige voerdense op hair paerden, die sommige op haer scouderen 31ende anderssynts; die sommighe begroevense aldaer ende die sommige die droeghen haer 32vrienden in Vrancrijcke ende in anderen steden. In die tijt waren twee sonderlinghe 33kerchoven in Galliën oft Vrancrijcke, te wetene tot Arle ende tot Bourdeaus, die God biGa naar voetnoot33 34vii heylige bisscoppen ghewijdt hadde, te wetene Sinte-Maximinus van Ays, Sinte-Trophynusaant. 35van Arle, Sinte-Pauwels van Narbone, Sinte-Saturninus van Tholose, Sinte-Frontinus 36van Perigort, Sinte-Marciael van Lymogiën ende Sinte-Eutropius van Sayntes, 37ter wekker plaetzen dat meeste deel van desen doden begraven wert.

38Maer tlichaem van Rolant dede coninc Kaerle voeren bedect seer costelijc totter stad vanGa naar voetnoot38aant. 39Blaye ende begroef hem eerlijc in Sinte-Romanus kercke, die hi wijlen eer ghesticht endeGa naar voetnoot39 40canoniken regulieren daer in ghestelt hadde. Ende hi henc Rolants [K2V] sweert bovenaant. 41sijn hooft ende sinen horen van yvoire tot sinen voeten, ter eeren Cristi ende sijns 42eerbaren ridderscaps. Mer namaels werdt den horen tonrechte geset in Sinte-Severijns 43kercke. Item te Belijn werden begraven Olivier, grave van Genevere, Gandelbodus, aant. 44coninc van Vrieslant, Ogier, coninc van Denemercken, Arastagnus, coninc van Britaniën, 45Garinus, hertoghe in Lothrijcke, ende vele ander. 46Item te Bourdeaus op Sinte-Severijns kerckof warden begraven Gayfier, coninc van 47Bourdeaus, Engelerus, hertoghe vander stadt van Aquitaniën die nu vergaen is, aant. 48Lambrecht, prince van Berry, Galerius, Gelinus, Raynaut van Albespine, Gautyer, 49Ginellus ende Beggo, met v duzent ander; Oellus, grave van Nantes es in sijn stad met 50veel ander Brytoenen.

51Na dese begravinghe vanden voor ghenoemden princen ende ghetrouwen strideren, so gaf 52coninc Kaerle voir harer sielen salicheyt xii duisent oneen selvers ende xii dusent 53talenten gouds, ende vele clederen ende spisen den armen in aelmoessenen. Ende ter 54liefden van Rolande synen alderliefsten neve so gaf hi der kereken van Sinte-Romanus van 55Blaye tot eewigen daghe alle tlant dat daer omtrent der selver stadt leyt vi milen verre 56ende al die stad van Blaye met harer toe behoorten ende die zee daer onder gheleghen.Ga naar voetnoot56

57Ende des beval hi den canoniken der selver kereken datse gheenen mensche der werelt 58voert aen eenighen dienst daer vore en daden, maer alleen datse voor die salicheyt sijns 59neven Rolants ende der princen ende heeren voorseyt ende harer ghesellen jaerlijes, opden 60dach harer passiën ende doot, cleeden souden xxx arme menscen ende hem allen cleeder 61ende spise gheven ende datse niet alleen voir die voorseyde heeren ende kerstenen en 62baden, maer ooc voor alle die ghene die in Spaengiën om die minne Gods gestorven 63waren oft noch sterven souden teghen die ongelovige, oec alle jare xxx missen, xxx 64souters ende xxx vigiliën metten gheheelen dienste vanden dooden neerstelijc doenGa naar voetnoot64 65souden tot eewighen daghen, dwelc die voorseyde canoniken met vaster voorwaerden

[pagina 42]
[p. 42]

66gheloefden also te doen.Ga naar voetnoot66

67Daer na reysde ic, Turpijn, mit sommighe van onsen luden doer Gascoengiën ende 68Tholosen ende wy quamen tot Arle. Ende daer vonden wy theer vanden Bourgoingnoenen, 69die van ons ghesceyden waren ende waren comen verby Morianen ende Thoulouse met 70haren dooden ende ghewonden, die sy met karren ende anderssyns ghevuert brachten om 71die te begraven tot Arle opt kerckof. Aldaer bi onsen handen begraven worden Estultus, aant. 72die grave van Langres, Salomon, Sampson, hertoge van Bourgoendiën, Ervault van 73Bellant, Albericus, Esturmitus, Haco, Tedricus, Yvorius, Berrardus van Nublis ende 74Berengarius ende Naaman, hertoge van Beyeren, met xM anderen. Ende die prefect 75Constantijn wardt ghevuert te Roome, aldaer hy met vele ander Romeynen ende Poelscheaant. 76begraven wert. Voir wekker zielen coninc Karel oec den armen gaf xiiM oneen zelvers 77ende xiiM talenten gouts. Doe reisden wi tsamen te Vyenne, daer bleef ic, Tulpijn, aant. 78siec, mits den wonden ende slagen die ic in Spaengiën ontfinc ende die coninc, ghecranct,Ga naar voetnoot78 79trac met sinen volcke te Parijs.[K3R]

80Doe vergaderde keyser ende coninc Kaerle inder kereken van Sinte-Denijs by Parijs eenaant. 81concily van bysscoppen ende princen, danekende Sinte-Denijs, den heilighen martelaer, aant. 82apostel van Vrancrijke, die hem die cracht ghegeven hadde biden wille Gods te 83verwinnene dat heydensche volck. Ende daerom gaf koninc Karel al Vrancrijke sijnreGa naar voetnoot83 84kercken, also Sinte-Paulus, die apostel, ende Sinte-Clement, die paus, Sinte-Denijse 85Vrancrijck gegeven hadden tot sijnen apostelscape. Ende hi beval dat alle coninghen van 86Vrancrijc ende bisscoppen, teghenwoirdich ende toecomende, den pastoir der selver 87kercken gehoirsam sijn souden in Cristo ende dat die coningen sonder sijnen raet nyetGa naar voetnoot87 88gecroont en souden werden, nocht gheen bisscoppen gheoirdineert, nocht te RomeGa naar voetnoot88 89ontfangen, noch verwesen. Ende na vele ghiften gheboot hi noch dat elck huysman van alGa naar voetnoot89 90Vrancrijke der selver kereken van Sinte-Denijs om die te betimmeren, geven soude 91jaerlijeks iv penninghen.

92Doe aenriep die coninck Sinte-Denijse, staende by zijn heylighe lichaem, dat hij Gode 93bidden woude voer die salicheyt der gheenre die gheeme die selve penninghen gheven 94souden ende insghelijes voor die kerstene die haer goet om Gods wille ghelaten hadden 95ende in Spaengiën inden stride vanden Sarrasynen verslaghen waren. Des nachts daer na, 96als die coninc sliep, so openbaerde hem Sinte-Dyonijs, seggende: ‘Den ghenen die bi 97dinen vermanen ende exemplen dijnre eerbaerheyt in den strijde der Sarrasynen gestorvenGa naar voetnoot97 98sijn ende sterven selen, heb ic van Gode verworven ghenade harer sonden, ende den 99ghenen die penninghen gheven sullen om dese kereke te tymmeren, heb ick van Code 100vercreghen medicyne den wonden harer sielen.’ Als die coninc dit gheopenbaert hadde, soGa naar voetnoot100 101gaf dat volc seer mildelijc dese salige penninghen ende die luden werden gheheeten 102‘Sinte-Denijs’ Francken’, want bi ghebode dies conincs waren sy franc, dat is vrij vanGa naar voetnoot102/103 103allen eyghendomme. Daer uut quam die ghewoente dat dat lant dwelc van ouds Galliën 104heet, nu ghenoemt wert Francia, dat es vrij van eyghendomme etc.aant.

Kapittel XIV
Hoe coninc Kaerle tot Aken trac aldair hi sterf ende hoe dat den
aertschbisscop Turpijn verthoont wert. ende vanden teekenen die
voor sijn doot gheschiedden

4Daer na reysde keyser ende coninc Kaerle ende quam tot Aken in Lothrijke ende dair dede 5hi maken heete bayen ende coude ghetimperde bayen. Ende die kereke van onser sueterGa naar voetnoot5

[pagina 43]
[p. 43]

6vrouwen, die hi daer ghemaect hadde, die eerde hij seer tamelijc met goude, met zelvereGa naar voetnoot6 7ende met alderhande kerckelijcke ornamenten ende hy deedtse schilderen metter historiën 8vanden Ouwen ende Nyewen Testamente. Ende desghelijcx in sijn pallays, dwelc hi bider 9selver kercken ghemaect hadde, warden ghescildert die striden die hi in Spaengiën 10gewonnen hadde ende die vii vrye consten.aant.

11Daer na in corter tijt werdt my die doot van coninc Kaerlen aldus verthoont. Als ic, 12Turpijn, te Vyenne inder kercken voir den outaer bedende was, soo was ic op ghetoghen 13inden gheest, singhende den psalm Deus in adiutorium ende so bekende ic voor myGa naar voetnoot13aant. 14lidende een ontallike schare van swerten ridderen, reysende [K3V] te Lothrijke weert.Ga naar voetnoot14

15Alsse alle voer bi leden, so saghe ick eenen die was als een Moriaen, die andere volgendeaant. 16met stappen ganghe, dien ic seyde: ‘Waer gady?’ Hy seyde: ‘Wy reysen te Aken weert totGa naar voetnoot16 17Karels doot, opdat wi sijn siele ter hellen vueren.’ Doe seyde ic: ‘lek beswere dy biden 18levenden God, dattu weder tot mij keerste als dinen wech gedaen is.’ Doe merden sy eenGa naar voetnoot18 19weynich ende cume had ic den psalm voleynt, als sy weder quamen. Ende ic seyde denGa naar voetnoot19 20lesten, dien ic te voren toe gesproken hadde: ‘Wat hebdy gedaen?’ Hy seyde: ‘Die 21Galyssiaen sonder hooft, die heeft so vele ende so groote steene ende ontellike houte van 22sijnen kercken inde wage geleyt, dat sijn goede wereken meer wegen dan sijn quade.Ga naar voetnoot22

23Daeromme heeft hy ons sijn siele ghenomen.’ Ende so verschiet die viant van daer. SoGa naar voetnoot23 24verstonde ic dat Karel inde selve ure verscheyden was ende dat hy ten eewighen leveneGa naar voetnoot24 25gevuert was bider hulpen Sinte-Jacops des heiligen apostels, dien hy vele kercken 26getimmert hadde. Want op dien dach dat wi te Vyenne van malickanderen scheydden, so 27verwervede ick van hem alsoe verre alst sijn mocht, dat hi mi eenen bode sijnre dootGa naar voetnoot27 28senden soude, op dat hi voir mi storve. Desgelijcks verwervede hy van my dat ick hemGa naar voetnoot28 29mijn doot kondigen soude. Ende daerom als hy sieck wert, soe ghedachte hy deser 30geloften, bevelende eenen sijnen ridder, als hi sijn doot bekinde, dat hy my stapphansGa naar voetnoot30 31condigen soude. So gevielt dat ic xv dage na sijn doot verstont vanden selven bode, datGa naar voetnoot31 32hi altijt siec geweest hadde vander tijt dat hi uut Spaengiën schiet, tot dat hi sterf, ende 33dat hij opden dach vanden voorseiden dooden die in Spaengiën verslaghen waren, te weten 34die xvi kalende julii, voor hair salicheit ghegheven hadde xiiM oneen silvers ende xiiMaant. 35talenten gouts ende souters, missen ende vigiliën hadde doen singhen ende ghewoenlikeGa naar voetnoot35 36cleeder ende spise den armen jaerlijcs ghegeven hadde. Ende dat hi op dien selven dach 37ende ure als ic dit visioen sach, te wetene die v kalende februarii int jaer ons Heerenaant. 38vii, c, xiv, uut die werelt versceyden was ende dat hy begraven was tot Aken, in die 39ronde kereke onser vrouwen, der maegt Mariën, die hi ghetemmert hadde.

40Voert heb ic vernomen dat wonderlike teykenen voor sijn doot ui jaer geschiet sijn. Te 41weten dat die zonne ende die mane vu dagen lanc voor sijn doot swertte plecken hadden.

42Ende sinen naem, te weten Karolus princeps, die inden muer van der voorseider kercken 43ghescreven stont, al wart uut ghedaen van selven. Ende dat portael, dat tusscen die kerekeGa naar voetnoot43 44ende sijn conindijc huys stont, te gronde neder gevallen was opden dach ons Heeren 45hemelvaert. Ende die houten brugge te Mens, die hi binnen vii jaren over den Rijn haddeaant. 46doen tymmeren, wert verbarnt van selven.

47Nu dan, so ghelooven wij dat dese salighe coninc mede deelachtich is inder cronen der 48voorseyder martelaren, metten welcken hi so groten arbeyden gheleden heeft.Ga naar voetnoot48 Ga naar voetnoot49aant.

HIER EYNDET DIE HYSTORIE VAN KEYSER ENDE CONINC KAERLEN, ALS VANDEN SPAENSCHEN STRIDEN, INT CORTE GHESET UUT DEN LATIJNE, ALSOE DIE AERTSBISSCHOP TURPIJN VAN RIEMEN DIE BESCHREVEN HEEFT.
[pagina 44]
[p. 44]

Tekstkritiek

De tekst wordt in de incunabel voorafgegaan door een kapittelopschrift dat de plaats van de tekst in het tweede deel van de kroniek aangeeft: ¶ Dat XVIII capittel.

Kapittel II

75 Sint-Jacops kercke druk: Sint-Jacops kerkte. 81 vertroostende druk: veetroostende. 83 sedich druk: ledich. Geëmendeerd naar het zeventiende hoofdstuk van de Cronyke: Sijn huysghesin dat hem volchde was so sedich ende so eerbaar dat sijn hof scheen een clooster te syne (Cronyke, F6V). 84 sachmen druk: sachmen men.

Kapittel III

11 heylich druk: heylicht. 16 sijn druk: sij (einde regel). 45 hadden druk: haden.

Kapittel IV

7 den coninc van Babariën druk: den van Barbarien. 18 sij sochten druk: sijscochten. 57 wreeden druk: wreeeden.

Kapittel V

20 Sarasinen druk: Sarasi- (einde van de regel). 33 strijdende druk: strijende. 67 Spaengyën druk: Saengyen. 72 heb te bekeeren druk: te bekeeren. 86 ons oft kersten volck druk: oft kersten volck (Latijn: gentem nostram, scilicet christianam (Pseudo-Turpijn, p.130, xiv). 94 der druk: daer.

Kapittel VI

8 Ende als hi sach Kaerlen ter tafelen sitten druk: Ende Kaerlen ter tafelen sitten; emandatie naar het Latijn: Mox ut vidit Karolum ad mensam (Pseudo-Turpijn, p136, ii-iii). 13 sietste druk: segges (Latijn: vides). 14 sietste druk: segghest (Latijn: vides). 28 hadde dat druk: hadde dat dat. 47 midden druk: miden.

Kapittel VIII

53 Gods druk: gobs. 56 waert druk: maert.

Kapittel IX

30 cloeckelijc druk: ctoeckelijc. 38 gedoot druk: gedodt. 55 kercke druk: krecke.

Kapittel X

30 tneghentich druk: tneghentith.

Kapittel XI

62 Karel druk: Karelt. 77 ontfangen druk: onfangen.

Kapittel XII

30 eewelijc druk: eweelijc. 33 XVI kalende druk: XII kalende (emendatie o.g.v. het Latijn en Kapittel XIV, 34) 52 stercste druk: sterctste. 53 armen druk: amer.

Kapittel XIII

27 Voert druk: Voerc. 100 medicyne druk: medcyne.

Kapittel XIV

10 hadde druk: badde

[pagina 45]
[p. 45]

Commentaar

Kapittel I

4. apostel Sint-Jacob die Meerder. Jacobus de Meerdere (of: de Oudere), de eerste van de twaalf apostelen, predikte volgens zijn legende het geloof in Galicië. Nadat hij gedood was door Herodes (Hand.12, 2), zou zijn gebeente naar Santiago de Compostela in Noord-Spanje zijn overgebracht.

Kapittel II

2-3. was ghecomen uut den Heylighen Lande: korte toevoeging van de compositoer waarmee hij verwijst naar het vorige hoofdstuk in de Cronyke, waarin o.a. verhaald wordt hoe Karel de Grote het Heilige Land zuiverde van de ongelovigen, waarvoor hij van de keizer van Constantinopel met kostbare relikwieën werd beloond. De reis van Karel de Grote naar Palestina is een bijna vast onderdeel in diens middeleeuwse levensbeschrijvingen; de tocht is echter nooit door Karel ondernomen.

4-5. soe meynde [...] te ghereyden: in de Pseudo-Turpijn is de voorstelling van zaken zo, dat Karel de Grote zijn Spaanse veldtochten aan het einde van zijn regeringsperiode zou hebben ondernomen; Karels sterven (in 814) wordt in het slot van de Pseudo-Turpijn (c.XXXII) beschreven. Dit is vermoedelijk de reden waarom de stof van de Pseudo-Turpijn in middeleeuwse kronieken vaak aan het einde van Karels levensbeschrijving wordt ingevoegd. In de historische werkelijkheid vond de slag bij Roncevaux plaats in 778, toen Karel tien jaar regeerde en nog niet tot keizer was gekroond.

5-9. Ende so [...] totter Schelt: toevoeging in de vertaling ten opzichte van de Latijnse tekst; hierdoor wordt niet alleen de plaats waar Karel het visioen kreeg nader gespecificeerd (Aken), maar ziet de compositoer tevens kans Brabant bij het verhaal te betrekken, om dat sijnre voorvaderen rechte erve was (6-7): Karel de Grote wordt in de Cronyke behalve koning van Frankrijk ook ‘de zesde hertog van Brabant en Lotharingen’ genoemd; zoals zoveel middeleeuwse vorstenhuizen mochten de Brabantse hertogen bogen op hun Karolingische afkomst (Stein 1995). Volgens de Cronyke maakte Brabant samen met Lotharingen onderdeel uit van het stamland van de Karolingische dynastie; daarbij was Brabant en Lotharingen het lievelingsoord van Karel binnen zijn rijk. In de epiloog van Karels levenbeschrijving (Noch van coninc Karels love ende goede wercken) benadrukt de compositoer dat nogmaals (Cronyke, K4R; zie Inleiding, noot 16).

11. Vriesscher Zee: de Noordzee.

21. Moabiten: de Moabieten in de Pseudo-Turpijn moeten zeer waarschijnlijk geïdentificeerd worden met de mohammedaanse Almoraviden; een verwisseling met de oudtestamentische Moabieten (vgl. Gen.19, 37).

31. Panpiloniën: Pamplona.

44-45. dat die [...] vesten vielen: de wijze waarop Pamplona door Karel wordt ingenomen, herinnert onmiskenbaar aan de val van Jericho (Joz.6, 20). Het ‘Jericho-wonder’ wordt nog twee keer herhaald in de Pseudo-Turpijn (c.III (Lusema) en c.XXXIII (Noples)); de vertaling in de Cronyke vermeldt alleen Pamplona en Lusema.

61-62. van welcken [...] Turpijn eertsbisscop: met deze brevitas-formule verantwoordt de vertaler de weglating van een omvangrijke opsomming van de veroverde Spaanse steden (Pseudo-Turpijn, c.III).

64. Lucemen: Lusema en Valverde, een mythische stad in de buurt van Palencia (Bédier 1921, p.153) en Smyser 1937, p.19).

67. Men leest: algemene verwijzing van de vertaler naar de brontekst; in het Latijn wordt de mededeling als volgt ingeleid: Hae sunt urbes... (Pseudo-Turpijn, p.110, x).

[pagina 46]
[p. 46]

68. die verdorven ende onbewoont sijn bleven: vergelijk de verwoesting van Sodom en Gommorra in het Oude Testament (Gen.19, 23-24).

69. Ventosa: Castro de Ventosa; Capparra: Ventas de Caparra; Adama (Lat.: Adania): Alhama de Aragon.

73. na Sint-Isidorus des bisscops regule: naar de regel van Isidorus van Sevilla. Er is echter geen regula Isidori voor kanunniken bekend. Herbers vermoedt ‘da<problem>B</problem> der Autor dieser Passagen die Gewohnheiten der Compostelaner Kanoniker als fremd empfand und dies wie viele andere kirchliche Eigenarten in Spanien dem hi. Isidor zuschrieb’ (Herbers 1984, p.162).

79-86. Dus so [...] sijn ondersaten’ etc.: toevoeging van de compositoer die op deze manier het goede voorbeeld van Karel voor vorsten benadrukt. Ook elders in de Cronyke is de compositoer te betrappen op becommentariërende toevoegingen die de deugdzaamheid van de besproken persoon uitlichten; in een enkel geval wordt zo'n opmerking, net als hier, voorzien van een ondersteunend spreekwoord (bijvoorbeeld bij de heilige maagd Amelberga, Cronyke, e6V).

Kapittel III

1. Aygolant: Agolant is een Saraceense aanvoerder en tegenstander van Karel in het Chanson d'Aspremont, dat handelt over de veroveringen van Karel de Grote in Italië.

8-9. Milo van Anglere [...] Rolants vadere: Milo van Angleris wordt elders in de Pseudo-Turpijn nadrukkelijk gepresenteerd als de vader van Rolant (genitor Rolandis, Pseudo-Turpijn, p.110, xviii); op deze plaats is de vertaler verantwoordelijk voor de toevoeging te wetene Rolants vadere. In het Chanson de Roland heeft Milo (daar Milon, één van de twaalf pairs) geen familierelatie met Rolant; Rolant is in het Chanson de Roland de neef van Karel en de stiefzoon van Ganelon.

9. Bayone: Bayonne.

24. anderen feilen dyeren: de vertaling volgt hier de lezing in red. A1 in de ed. Meredith-Jones 1936 (Parijs, B.N., MS.17656): aliarumque ferarum (Pseudo-Turpijn, p.110); de overige Latijnse redacties hebben hier et vitulorum (‘kalveren’, Pseudo-Turpijn, p.106, xx).

29. etc.: hiermee geeft de vertaler aan dat hij het slot van het exempel heeft ingekort. De vertaler heeft drie zinnen uit het Latijn onvertaald gelaten, waarin wordt verteld hoe men vier dagen naar het lichaam van de ongelukkige zocht om het vier dagmarsen verderop te vinden (Pseudo-Turpijn, p.106, xxii - p.108, iv).

30. Naverre: Navarra.

32. Ceya: de rivier Cea (bij Sahagún in Noord-Spanje).

37-38. Dair na [...] werden verslaghen: een toevoeging in de Cronyke. Gezien de (onnodige?) herhaling waarschijnlijk een corrupte passage.

44-53. Doe waren [...] esschen houte: het wonder van de groeiende lansen refereert aan de bloeiende staf van Aaron (Num.17, 5 en 17, 8), met welk teken God zijn uitverkoren man aanduidde. Het wonder wordt in de Pseudo-Turpijn herhaald in c.X (Kapittel IV); ook het vervolg is daar identiek aan de gebeurtenissen die op het eerste wonder met de lansen volgen: strijd tegen Agolant, Karels paard sneuvelt, Agolant verliest en vlucht (54-62, vgl. IV, 47-60). De uitroep O wonderlijcke [...] etc. (52-53) is in de vertaling toegevoegd.

62. De moralisatie in de Pseudo-Turpijn, p.112, ii-xix wordt door de vertaler weggelaten. In deze moralisatie wordt de strijd van Karels mannen tegen de heidenen vergeleken met de strijd van christenen tegen het kwaad.

Kapittel IV

1. Agenez: Agen.

4. Sayntes: Saintes.

5-8. Sarasynen, Mooren [...] van Cordubia: in de vertaling zijn de namen van de kortingen weggelaten. De genoemde kortingen zijn alle terug te voeren op historische figuren: ze waren de twaalfde-eeuwse tegenstanders van Alphonso I (Klein 1986, p.145). Bugyën: Bougie (bij

[pagina 47]
[p. 47]

Tunis); Barbariën: Berberland; Marroch: Marokko; Maiorken: Mallorca; Meke: Mekka; Sybilyën: Sevilla (zie IX, 6-7); Cordubia: Córdoba (zie VI, 50).

34. heymelike steden: in het Latijn per latrinas exiiens fraudulenter fugiit (Pseudo-Turpijn, p.116, xiv). Zeer waarschijnlijk worden hier latrines bedoeld die aan de buitenmuur over de rivier hingen, waardoor Agolant op eenvoudige maar smadelijke wijze kon ontsnappen (Smyser 1937, p.25). De vertaler lijkt hier de tekst niet goed te hebben begrepen, gezien de onduidelijke vertaling (‘verborgen plaatsen’); of geeft hij bewust een ‘eufemistische’ vertaling?

35. Geronden: de Garonne.

55-56; 58-60. achter in [...] dat hi; ende hi [...] sinen volckei kleine toevoegingen in de vertaling waardoor Karels overwinning groter wordt voorgesteld.

Kapittel V

17-18. also die [...] Ic Turpijn: één van de plaatsen in de Pseudo-Turpijn waar de (pseudo)-auteur in de eerste persoon aan het woord is. De vertaler heeft de overgang naar de eerste persoon versoepeld door eigenhandig de formule also [...] aldus in te voegen.

18-51. Vrijwel alle namen van Karels ridderen ende capiteynen zijn bekend uit de wereld van de Oudfranse epiek. Ik noem de - voor de Pseudo-Turpijn - belangrijkste. Rolant (20): Rolant wordt in de Pseudo-Turpijn in afwijking van het Chanson de Roland als graaf van Le Mans en heer van Blaye aangeduid. Dat de Pseudo-Turpijn Rolant heer van Blaye noemt, is waarschijnlijk om te verklaren waarom Rolant - althans volgens de traditie - in Blaye begraven is (XIII, 38-42). Olivier (22): in het Chanson de Roland is Olivier de wijze ridder die aan de zijde strijdt van de dappere Rolant. De belangrijke rol van Olivier in het Chanson de Roland is in de Pseudo-Turpijn bijna geheel verdwenen, alleen zijn martelaarsdood wordt beschreven in c.XXVI (XIII, 5-9). In de Middelnederlandse vertaling is middels interpolaties gepoogd Olivier zijn plaats in de Roncevaux-episode weer terug te geven. Al op de eerste plaats waar Olivier in de Pseudo-Turpijn genoemd wordt, voegt de vertaling een opmerkelijke uitweiding toe (24-30: Van desen ende capiteynen). Dat Olivier zeer bevriend was met Rolant en dat deze vriendschap werd bezegeld door de liefde van Rolant voor de zuster van Olivier (Aude), zijn geen gegevens uit de Pseudo-Turpijn, maar deze feiten zijn wel bekend uit de Karelromans, vooral het Roelantslied en Gheraert van Viane (Girart de Vienne). In Gheraert van Viane, waar Gheraert in een vete is verwikkeld met Karel, maken Rolant en Olivier tijdens de belegering van Viane kennis met elkaar en vat Rolant liefde op voor Aude. Een tweegevecht tussen Olivier en Rolant eindigt onbeslist: een engel gebiedt hun de wapens te gebruiken tegen de heidenen in Spanje. Boudewijn (34): de halfbroer van Rolant, in het Chanson de Roland de zoon van Ganelon; zie XI, 69-73. Ervalt (35): Emaut de Beaulande in het Chanson de Roland. De spelling van de naam is in de Cronyke consequent Ervalt. Ogyer (36): Ogier is in de epiek één van de vooraanstaande ridders van Karel. In het Chanson de Roland leidt hij de voorhoede van Karels leger en speelt hij een rol in de Baligant-episode. Dyeric (40): verschijnt als Tierri in het Chanson de Roland. Gaweloen, die na werdt een verrader (41): (qui postea traditor extitit) is gelijkluidend aan Luk.6, 16, waar Judas, de verrader van Jezus, wordt genoemd (Vulgaat: ‘Iudam Iscariotem, qui fuit proditor’). In deze Middelnederlandse vertaling worden afwisselend twee spellingen van Ganelons naam gebruikt: Gauloen (vanuit de Pseudo-Turpijn) en Guweloen (vanuit de Karelepiek). Opvallend is dat de variantspelling Guwelloen voorkomt in toevoegingen ten opzicht van de Latijnse tekst. De spelling Gaweloen (een tussenvorm?) komt nog één keer in de vertaling voor (X, 29).

50. dat pas van Portifers: de portus Ciserei, de bergpas bij de Col du Cize in de Pyreneeën.

55. havene: een op deze plaats een foutieve vertaling van het Latijnse portus; bedoeld is de zojuist genoemde bergpas. De vertaler was hierover niet gestruikeld als in het Latijn hier, net als elders in de tekst, voluit portus Ciserei had gestaan.

[pagina 48]
[p. 48]

54. Runen: de rivier Rune of Runa (niet geïdentificeerd); de rivier bij Pamplona heet Arga. De Mandach meent dat de naam Runa afkomstig is van de Baskische naam voor Pamplona, Iruna (Klein 1986, p.149).

66. opden wech van Sint-Jacops: de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela. In II, 19-26 vroeg Jacobus aan Karel de weg naar zijn graf gereed te maken voor de pelgrims.

70-76. dwelc ick [...] hi es: een merkwaardige toevoeging van de vertaler, die anders zo zuinig met de ruimte omspringt. Blijkbaar vindt hij het van belang om Karel als een christelijk heerser af te schilderen.

81. Toletten: Toledo. In c. XX van de langere versie van de Pseudo-Turpijn (‘De persona et fortitudine Karoli’) wordt verteld dat Karel zijn opleiding te Toledo ontving van zijn gastheer Galaffrus.

Kapittel VI

7-30. De vertaler laat de morele les achterwege die in de Pseudo-Turpijn op het gebeuren volgt (Pseudo-Turpijn, p.138, xv-xxix). In de moralisatie wordt elke christen opgeroepen ‘werken van de doop’ te tonen.

11. bonetten: een foutieve vertaling van het Latijnse birris (= monnikspijen); de vertaler heeft mogelijk birretis (= mutsen) gelezen.

19-20. xiii apostelen: de dertien armen worden gevoed in naam van de dertien apostelen. De meeste redacties van de Latijnse tekst spreken weliswaar over twaalf apostelen, maar de dertien armen komen in alle redacties voor (Pseudo-Turpijn, p.136-139). Een mogelijke verklaring hiervoor geeft Fischer, die meent dat de auteur van de Pseudo-Turpijn op deze manier Karel de Grote wil vergelijken met Gregorius de Grote. Volgens de legende voedde Gregorius dagelijks 12 pelgrims; op een dag voegde zich een engel bij de twaalf armen (Fischer 1932, p.82, geciteerd door Klein 1986, p.151).

49. de coninc van Sibiliën: zie (de comment. bij) IX, 6-7.

50. Altumaior van Corduba: eerder genoemd in IV, 8, den coninc van Cordubia. Altumaior gaat terug op de historische figuur Al-Mansur, die rond 1000 Santiago de Compostela plunderde.

54. Pontarge: de brug over de rivier Arga ten zuiden van Pamplona, nu Puente la Reina.

56-61. Ook hier ontbreekt in de Middelnederlandse tekst de moralisatie uit de Pseudo-Turpijn, waarin de bekeerde christen wordt gewaarschuwd om niet, zoals de genoemde strijders terugkeerden naar het slagveld, terug te keren naar het kwaad en zo het eeuwige leven te verliezen. Deze opmerking wordt omgebogen naar een waarschuwing gericht tot kloosterlingen die wereldse zaken najagen (Pseudo-Turpijn, p.144, viii-xvii).

62. den berghe Gaysin: Montjardin; dit versterkt fort op een berg wordt in diverse chansons de geste genoemd (Bédier 1921, p.127-129).

Kapittel VII

1. Ferracutus: de reus Femagu komt in enkele chansons de geste voor. Afgezien van de overeenkomst met de oudtestamentische reus Goliath (I Sam.17), vertoont Ferracutus ook gelijkenis met Fierabras; in de Fierabras gaat deze reus een tweegevecht aan met de gewonde Olivier, de enige die een duel met hem aandurft.

8. cubitus: (onderarm) een el (vgl. het Mnl. elleboghe): 70 cm.

9. palme. de lengte van een (hand)palm komt overeen met 10 cm.

11. Nagrea: Nájera in Noord-Spanje.

Kapittel VIII

8. bider kinnen die met langen hare behangen was: een rationaliserende vertaling. In het Latijn staat slechts dat Rolant de reus bij de kin grijpt: arripuit eum per mentum (Pseudo-Turpijn, p.150, ii).

[pagina 49]
[p. 49]

22. oec met vuysten: de vertaling volgt hier de lezing (pugnis et magnis rotundisque) als in hs. Bibliothèque Nationale, MS.17656 (red. A 1 in de editie van Meredith-Jones, ook uitgegeven door Smyser 1937). In andere redacties ontbreekt op deze plaats de vermelding van de vuisten.

43-44. Ende sy hadden noch meer subtijle sprake vanden ghelove: samenvatting in één zin van Pseudo-Turpijn, p.154, viii-xvii, waar Rolant de leer over de drieeenheid verder toelicht. In de langere versie van de Pseudo-Turpijn neemt het theologische debat tussen de twee vechters een nog grotere plaats in.

57-58. De vertaler heeft abusievelijk de bepaling met groten ghedruyssche betrokken op de Saracenen die de gewonde reus de stad binnenbrengen; het zijn echter de christenen die de stad met groot geweld innemen. De volledige zin luidt in het Latijn: Et Christiani una cum Sarracenis qui Ferracutum deferebant, in oppidum quod erat super urbem, ingenti impetu ingrediuntur (Pseudo-Turpijn, p.162, ix-xi).

59-62. waer af [...] ende ghedoopt: toevoeging van de vertaler die wellicht de episode op gepaste wijze wilde afsluiten: met vermelding van de dank aan God en van de mogelijkheid voor de heidenen zich te bekeren.

Kapittel IX

6-7. Ebrahum, die coninc van Sibiliën: Ibrahim van Sevilla; een historische Ibrahim regeerde vanaf 1116 te Sevilla (Smyser 1937, p.34).

7. die uten strijde gevloden waren te Panpiloniën: zie VI, 49-50.

9. vii steden: Sevilla, Granada, Játiva, Dénia, úbeda, Abla en Baeza. De namen van de steden zijn eerder genoemd in de opsomming van de veroverde Spaanse steden (Pseudo-Turpijn, c.III).

31-37. Maer die [...] die banyere: deze episode lijkt een referentie naar de historische slag bij Carcano in 1160 (Frederik Barbarossa vs. Milaan, vgl. Smyser 1937, p.35-36).

43. Daer na deylde coninc Karel tlant van Spaengiën: De Mandach legt een verband tussen de landverdeling onder Alphons VI in 1085-1087 (De Mandach 1961, p.40-41).

45-46. dien van Poytieu: het volk van Poitiers; tlant van Alandale bi der zee: Andalusië.

47. ende den Brabanteren metten Vlamingen gafhi tlant van Galissiën: de vertaler wijkt hier opzettelijk af van zijn brontekst. In de Pseudo-Turpijn wordt Portugal aan de Denen en Vlamingen geschonken, terwijl de Franken Galicië niet eens wilden hebben: et terram Portugallorum Dacis et Flandris dedit. Terram GaletiAE Franci inhabitare noluerunt, quoniam aspera illis videbatur (Pseudo-Turpijn, p.168, x-xii). Door de afwijkende vertaling worden de Brabanders door de vertaler betrokken bij de glorieuze daden van Karel de Grote (zie ook Van Dijk 1979, p.498-499).

51-59. De privileges waarmee Karel Compostela begiftigt, vinden een parallel in de privileges die hij later aan St.-Denis zal geven (XIII, 80-91). Zie over deze parallellie Meredith-Jones 1936, p.323-333 en De Mandach 1961, p.83-86.

59. ende noch meer privilegiën etc.: met deze woorden kort de vertaler de tekst aanzienlijk in. In de Pseudo-Turpijn worden de privileges van Compostela uitgebreid toegelicht (Pseudo-Turpijn, p.170, xi - p.174, vi).

Kapittel X

Vanaf hier verhaalt de tekst het verraad van Ganelon en de slag bij Roncevaux, de stof van het Chanson de Roland. Bij verwijzingen naar het Chanson de Roland vermeld ik slechts de versnummers; de editie die ik heb gebruikt, is van Segre 1989.

2. opden Roncevale: in de vertaling wordt Roncevaux foutief als een berg voorgesteld, dit in afwijking van de traditie van zowel het Chanson de Roland als van de Pseudo-Turpijn. Vanwege deze verkeerde interpretatie wordt Roncevaux in de Cronyke altijd vergezeld van een lidwoord (deze fout is in het volksboek Droefliken strijt overgenomen; zie Van Dijk 1981, 1, p.114 en p.281, n.161).

[pagina 50]
[p. 50]

7. Marcirius ende Belegandis, sijn brueder: Marcirius is in het Chanson de Roland (prominent) aanwezig als korting Marsilie; in deze Mnl. vertaling van de Pseudo-Turpijn wordt hij een keer met beide varianten aangeduid: Marcelijs oft Marcirius (XI, 15). Belegandis (Beligandis oft Baligant; XI, 29) is Baligant in het Chanson de Roland, maar deze is daar geen broer van Marsilie, maar de emir van Cairo. Doordat Marcirius en Beligandis ook met hun namen uit de traditie van het Roelantslied worden aangeduid, wordt in deze Mnl. vertaling een verband gelegd met de epische traditie.

8. Babiloniën: Cairo.

28. Als dan [...] tpas was: Dum Karolus portus cum viginti milibus Christianorum et Ganalono et Turpino transiret (Pseudo-Turpijn, p.180, xxii-xxiv). Om aannemelijk te maken dat Turpijn de auteur van de kroniek is, moest Turpijn, anders dan in het Chanson de Roland, de slag bij Roncevaux overleven. Dat de Mnl. vertaling hier de namen van Turpijn (en Ganelon) weglaat, heeft mogelijk te maken met de opzet om het verhaal zoveel mogelijk met de epische traditie te laten sporen (vgl. de comment. bij X, 7; zie ook de opmerking hieronder bij X, 37-38).

32-36. Rolant en [...] dieven gonde: toevoeging ten opzichte van de Latijnse tekst. Deze informatie is duidelijk ontleend aan de traditie van het Chanson de Roland. In het Chanson de Roland strijdt met name Olivier aan de zijde van Rolant; Ogier, die in het Chanson de Roland niet bij Rolant is maar zich in de voorhoede bevindt, heeft er een rol in de strijd tegen Baligant (nà de slag bij Roncevaux). In de Pseudo-Turpijn spelen beide ridders een veel kleinere rol; wel sneuvelt Ogier volgens de Pseudo-Turpijn bij Roncevaux (vgl. XIII, 44). De typering van de voortreffelijke ridder Olivier is gelijkluidend aan V, 22-25.

37-38. Ende van [...] gheene te live: de Pseudo-Turpijn vermeldt op deze plaats het volgende: Ibi interficiuntur omnes pugnatores praeter Rotolandum, et Balduinum, et Turpinum, et Tedricum, et Ganalonum. Balduinus et Tedricus dispersi per nemora tune latuere et postea evaserunt. (Pseudo-Turpijn, p.182, x-xiii). De mededeling dat Ganelon en Turpijn nog leven, is bevreemdend. Zojuist is in de Pseudo-Turpijn immers gezegd dat Karel met Turpijn en Ganelon door de bergpas is weggetrokken (zie comment. bij X, 28); de mededeling dat Ganelon en Turpijn (nog) niet zijn gesneuveld, hangt daarom in de lucht. De vertaler heeft misschien om deze reden de gehele mededeling onvertaald gelaten, hetgeen overigens verderop in de tekst wel een onduidelijkheid zal opleveren (zie comment. bij XI, 69 en 74-75).

46. uut playnen etc.: etc. geeft hier aan dat de laatste zinnen van c.XXI van de Pseudo-Turpijn (p.184, i-vi) in het Mnl. onvertaald worden gelaten. In de desbetreffende zinnen wordt, net als in een eerdere moralisatie (zie comment. bij VI, 56-61), een lijn getrokken naar het leven van geestelijken. Zij vechten tegen het kwade (lees: drank en vrouwen) en indien zij aan het kwaad toegeven, wacht hun hetzelfde lot als de zondige ridders, namelijk de eeuwige dood.

Kapittel XI

26-28. ende oec synen [...] overmids groten arbeyde: een interpolatie, grotendeels afkomstig uit de traditie van het Chanson de Roland, die de moeite waard is om stukje voor stukje te bespreken. ende oec synen sone (26): in de Pseudo-Turpijn wordt nergens melding gemaakt van een zoon van Marcirius. In het Chanson de Roland wel, namelijk Jurfaleu. In het Chanson de Roland doodt Rolant Jurfaleu (v.1904) en hakt Marsilies rechterhand af (v.1903); Marsilie sterft pas aan het einde van het verhaal, als hij hoort van Karels wraak en overwinning (v.3646). Olivier was [...] te scriven (26-27): al eerder is gezegd dat Olivier in de Pseudo-Turpijn nauwelijks genoemd wordt, terwijl hij in het Chanson de Roland samen met Rolant de christenen aanvoert en bemoedigt; zijn dood wordt beschreven in v.1940-2023. De vertaling brengt Olivier weer terug in het verhaal over de slag bij Roncevaux, onder andere door deze toevoeging. Alle Rolants gesellen waren bina, op iv oft v, verslaghen (27-28): het is onduidelijk wat hier precies wordt bedoeld: er zijn nog vier of vijf ridders in leven (of moeten we Rolant zelf niet meerekenen en zijn het er vijf of zes?). Blijkens het vervolg van

[pagina 51]
[p. 51]

de Mnl. tekst zijn op dit moment in ieder geval Rolant, Olivier, Boudewijn en Diederik nog in leven; zou Ogier als vijfde bedoeld zijn (zie X, 34)?

30-31. Moer sijn volc, sommige Mooren, over mits groten nide die sy hadden op Olyvier, om dat hi Galafers haren here verslaghen hadde: toevoeging vanuit de traditie van het Chanson de Roland. Nadat Marsilie is gevlucht, is Galifer (Algalife) de aanvoerder van de heidenen. Hij verwondt Olivier maar deze klooft daarop zijn hoofd (Chanson de Roland, v.1913-1964; Van Dijk 1979, p.499).

31-32. so cruysten sy hem int aerde met w stecken: toevoeging vanuit XIII, 5-9.

30-32. Op de plaats van de interpolatie in 30-32 wordt in de Latijnse tekst vermeld dat Diederik en Boudewijn, zoals gezegd (vgl. comment. bij X, 37-38), zich met anderen in het woud verborgen hielden (Pseudo-Turpijn, p.186, xxv - p.188, iii). Zie comment. bij XI, 69 en 74-75.

58-59. ende sijn herssenen schoerde: wordt niet vermeld in het Latijn, wel in het Chanson de Roland (v.1761-1764 en v.1785-1786).

65. Moer van Bayvier die hertoge riet Karelen weder te keeren: nogmaals een toevoeging die afkomstig is uit de traditie van het Chanson de Roland (v.1790-1795).

69-73. Ende soe [...] Karels heer: Boudewijn neemt hier de taak over van Turpijn in het Chanson de Roland. Daar sterft Turpijn terwijl hij water zoekt voor Rolant. Boudewijn overleeft de slag en vlucht weg om Karel te waarschuwen.

69 en 74-75. die voorseyde Boudewijn; die voorseyde Diederijc van Britzewout: de namen van Boudewijn en Diederik zijn zojuist in de vertaling weggelaten (X, 37-38 en XI, 30-32). In de Middelnederlandse tekst komen beide ridders dus vrijwel uit het niets opdagen, terwijl tevens de notie voorseyde eigenhandig aan de namen van Boudewijn en Diederik is toegevoegd. Het is zeer merkwaardig dat de vertaler eerst bewust hun namen twee keer zou hebben geëlimineerd, om vervolgens zowel Boudewijn als Diederik op te laten treden, nog wel als ‘zojuist genoemd’. Want dat het voorseyde terug zou slaan op de opsomming van Karels ridders (Kapittel V), waar beide ridders genoemd worden, is niet aannemelijk omdat dan over een grote afstand in de tekst heen verwezen wordt en bovendien naar een opsomming waarin beide namen tussen vele andere verscholen zijn.

Een mogelijke verklaring voor deze discongruentie veronderstelt een eerdere versie van de vertaling. In de oorspronkelijke vertaling zouden dan de vermeldingen van Boudewijn en Diederik als overlevenden trouw uit de Pseudo-Turpijn zijn vertaald. In een tweede versie zijn deze mededelingen echter geschrapt omdat op die plaatsen ruimte moest worden gemaakt voor interpolaties over Olivier en Ogier (X, 32-36 en XI, 30-32). Verder doorspeculerend zou het misschien zelfs zo kunnen zijn dat de persoon achter een tweede versie verantwoordelijk is geweest voor het geheel van de interpolaties in de vertaling die afkomstig zijn uit de epische traditie. De oorspronkelijke vertaling zou dan gespeend zijn van al die kleine elementjes uit de epische traditie, die vooral in de kapittels over de slag bij Roncevaux te vinden zijn. Voor deze hypothese is geen hard bewijs aan te voeren, maar de onduidelijkheid rond Boudewijn en Diederik kan op deze wijze wel verklaard worden. Toch is het verleidelijk om nog een stapje verder te gaan. Als we aannemen dat er sprake is geweest van twee verschillende versies van de vertaling, waarbij de tweede versie zich onderscheidt van de eerste door de epische interpolaties, is de gang van zaken mogelijk als volgt geweest. De compositoer van de Cronyke, zeer waarschijnlijk een geestelijke en mogelijk uit de Windesheimse kring, heeft de tekst van de Cronyke inclusief de vertaling van de Pseudo-Turpijn aangeleverd bij de Antwerpse drukker Roland vanden Dorpe. Vanden Dorpe, die een druk van het Roelantslied heeft verzorgd en de beeltenis van Rolant als drukkersmerk voert, had een bijzondere affiniteit met het Roelantslied. Onder zijn toezicht zijn ook houtsneden, oorspronkelijk bestemd voor het Roelantslied, gebruikt als illustraties bij de vertaling van de Pseudo-Turpijn in de Cronyke (Van Dijk 1981, I, m.n. hfst.II). Het is dan Vanden Dorpe, de tweede man van de Cronyke, die mogelijk verantwoordelijk is geweest voor het toevoegen van de ‘Roelantslied-interpolaties’. Dat die interpolaties niet altijd tot eenduidigheid in de tekst hebben bijgedragen, is nu opgemerkt. Ik geef grif toe

[pagina 52]
[p. 52]

dat dit speculaties zijn, voor een niet onbelangrijk deel gebaseerd op intuïtie. Bij lezing van de gehele Cronyke is mij nergens opgevallen dat de compositoer betrapt kan worden op bijzondere kennis van de Karelepiek. In het eerste hoofdstuk over Karel de Grote wordt weliswaar Ogier van Denemarken ter sprake gebracht, maar het betreffende tekstgedeelte is volledig ontleend aan de Fasciculus temporum van Wemer Rolevinck en bevat verder geen toespeling op de Ogier uit de Karelromans (Cronyke, G3V: ‘Item in conincs Karels tijde so regneerde die edele ende kerstelike prince Ogyer van Denemercken’, die Oosterse landen bekeerde en in Indië een keizerrijk stichtte, het land van priester Jan). Kortom, ik vind (of voel dat) de ‘Roelantslied-interpolaties’ niet zozeer passen bij de compositoer; ze beantwoorden daarentegen wel aan de interesse van Roland vanden Dorpe, die intensief bij de Cronyke betrokken is geweest en die misschien, net zoals zijn leerling Jan van Doesborch (vgl. Franssen 1990), bepalend is geweest voor de inhoud van de teksten die hij uitgaf.

Overigens is eveneens in de vertaling van Britzewout aan Diederiks naam toegevoegd: misschien afkomstig uit het Roelantslied? In het volksboek Droefliken strijt is Diederik de schildknaap van Rolant en wordt hij ook met deze naam genoemd (P 612-613: Diederic van Britsewout, Van Dijk 1981, II, p.430).

80-108. Het laatste gebed van Rolant, dat in de langere versie van de Pseudo-Turpijn uitgebreider wordt verwoord, is zeker niet gespeend van bijbelcitaten. Over mogelijke bronnen van dit gebed zie Smyser 1937, p.42.

87. Dier gheseyt hebbes...: de vertaling lijkt hier te ontsporen doordat het eerste deel van de zin wordt weggelaten. De volledige zin luidt: Tu es enim cui non pereunt corpora nostra sed mutantur in melius, qui dixisti te malle vitam peccatoris quam mortem (Pseudo-Turpijn, p.196, vi-viii).

87-88. Dier gheseyt hebbes [...] dan sijn doot: Ezech. 18, 23 en 33, 11.

90. also Diederijc namaels vertelde: door Diederik aanwezig te laten zijn bij Rolants sterven (hij keert daarna terug naar Karel (111)) wordt de pretentie van betrouwbaarheid van de Pseudo-Turpijn gehandhaafd, omdat Diederik zo als zegsman voor Turpijn kan fungeren.

92-94. [...] dattu, mijn verlosser, leefste [...] mijnen behouder: Job 19, 25-27.

95-96. Dien sal ic sien ende dese oghen sullen hem sien: Job 19, 27.

98-100. so sie ic nu [...] dien minnen: I Kor. 2, 9.

Kapittel XII

3-31. Het lofdicht op Rolant bestaat in het Latijn uit 20 elegische verzen, die ontleend zijn aan grafschriften van Venantius Fortunatus van Poitiers (± 535-605) (Meredith-Jones 1936, p.319 en Smyser 1937, p.42-43). In de Middelnederlandse vertaling zijn de namen van Rolant (4) en Olivier (28) toegevoegd, waardoor het gedicht minder anoniem is dan het origineel. Van Dijk vermoedt dat de vertaling van de hand van een rederijker is (Van Dijk 1981, I, p.67); is de vertaler van de Pseudo-Turpijn hiervoor zelf verantwoordelijk of is - door Roland vanden Dorpe? - voor deze verzen een kundige (rederijker) ingeschakeld?

33. Kareis dale: Valcarlos, ten noorden van Roncevaux.

34. die xvi kalende van julio: 15 augustus.

40. die engel Sinte-Mychiel: de aartsengel Michaël. Hij heeft - volgens de traditie - in het bijzonder de taak om de zielen van gestorven gelovigen tegens duivels te beschermen en naar de hemel te voeren.

46-63. Het klaaglied van Karel over Rolant lijkt geïnspireerd te zijn door de klaagzangen van korting David over Saul, Jonathan en Absalom (II Sam. 1, 11-12; 19-27; II Sam.18, 33; vgl. r.59-60).

49-50. swaert der rechtveerdicheyt [...] hellem der salicheyt: vgl. de geestelijke wapenrusting zoals Paulus die voorschrijft (Ef. 6, 13-17; I Thess. 5, 8).

[pagina 53]
[p. 53]

50. bi Judas Machabeus [...] Sampson: Judas de Makkabeeër vormt samen met Jozua en David het Joodse trio van de Negen Besten. Judas de Makkabeeër was leider van het succesvolle Joodse verzet tegen de Syrische overheersing; hij is de held van het boek Makkabeeën. Sampson: de oudtestamentische richter die bovenal opviel door zijn geweldige kracht.

50-51. Saul ende Jonathas in fortunen ghelijc: Lat.: Sauli et lonathae mortis fortuna consimilis (Pseudo-Turpijn, p.204, viii-ix). Sauls zoon Jonathan sneuvelt in de strijd tegen de Filistijnen (I Sam. 31, 2); Saul stort zich tijdens dezelfde veldslag in zijn eigen zwaard om niet gedood te worden door zijn vijanden. Dat Rolants dood vergelijkbaar is met de dood van Saul en Jonathan zal niet zozeer te maken hebben met de wijze waarop deze helden hun einde vinden, maar veeleer met het feit dat ze door toedoen van heidenen sterven en als helden fel betreurd worden door een groot korting.

60. Absalon: Absalom is een zoon van David; hij deed een poging zijn vader van de troon te stoten; in een veldslag wordt hij gedood (II Sam. 18; Davids weeklacht over Absalom in II Sam. 18, 33).

60-63. O Rolant, [...] eeren verblijt: in het Latijn is dit gedeelte in verzen (Pseudo-Turpijn, p.206, i-vi), eveneens een cento (een gedicht, samengesteld uit losse verzen uit andere gedichten) uit het werk van Venantius Fortunatus (Meredith-Jones 1936, p.319-320 en Smyser 1937, p.43).

Kapittel XIII

5-9. Sy vonden [...] stocken geslaghen: zie XI, 30-32. Het is opmerkelijk dat de Pseudo-Turpijn op deze plaats relatief veel aandacht aan de martelaarsdood van Olivier besteedt; in de Latijnse tekst is Olivier veel minder belangrijk dan in het Chanson de Roland (in de Cronyke is de rol van Olivier meer geaccentueerd).

14-15. so stont [...] daghen lanc: dit kosmische wonder is ontleend aan de beschrijving van de verovering van het land Kanaan door Jozua (Joz. 10, 12-14; vs. 14: ‘Nooit, noch vroeger noch later, is er een dag geweest, waarop Jahwe zo naar de stem van een mens heeft geluisterd’).

16. Ebra: de Ebro.

17; 18. ende dander verdroncken hem selven; oft verdroncken: toevoegingen ten opzichte van de Latijnse tekst. Ook dit verhaalelement is ontleend aan de traditie van het Chanson de Roland of het Roelantslied. De verzen 423-426 van fragment L van het Roelantslied luiden: (...) ‘Want sij verdruncken altemet./ Alse Karele sach die waren/ Dat sij allen verslaghen waren/ Oft verdruncken in die riwieren’ (Van Dijk 1981, II, p.404).

34-36. vii heylige biscopppen: St.-Maximus van Aix-en-Provence, St.-Trophimus van Arles, St-Paulus van Narbonne, St.-Seminus van Toulouse, St.-Frontus van Périgueux, St-Martialis van Limoges en St.-Eutropus van Saintes (De Mandach 1961, p.87-88).

38-43. Moer tlichaem [...] Sinte-Severijns kercke: dat Rolant begraven werd te Blaye en dat zijn hoorn in de kerk van St.-Séverin te Bordeaux werd geplaatst, is in overeenstemming met het Chanson de Roland. Zie Bédier 1921, resp. p.345-354 en p.341-345.

40. ( ) canoniken regulieren: kanunniken die volgens de regel van Augustinus leefden (Nolet/Boeren 1951, p.180-181 en p.386-387).

43. Belijn: Belin in Zuid-Frankrijk. Voor de namen van de begraven helden, zie Kapittel V.

47. vander stadt [...] vergaen is: een interpolatie in de vertaling, ontleend aan een passage in de opsomming van Karels heren in de Pseudo-Turpijn (p.122, xviii - p.124, iii). Daar wordt van de (mythische) stad Aquitanië gezegd dat ze door keizer Augustus werd gesticht en tot hoofdstad van de provincie Aquitanië werd gemaakt. Omdat al haar inwoners omkwamen in de slag bij Roncevaux, is de stad vervallen tot een ruïne. Hoewel de vertaler deze informatie niet in V (32) heeft opgenomen, heeft hij blijkens deze interpolatie de geschiedenis van de stad Aquitanië wel gekend.

71-76. Zie ook voor de namen van deze gevallen strijders Kapittel V.

75. Poelsche: de Pseudo-Turpijn geeft hier Apulis: de mensen uit Apulië (Püglia).

[pagina 54]
[p. 54]

77. Vyenne: Vienne in Zuid-Frankrijk.

80-91. De privileges die Karel aan St.-Denis zijn, zoals gezegd, vrijwel identiek aan de privileges aan Compostela (IX, 51-59); uitgebreid hierover is Meredith-Jones 1936, p.323-333.

81. Sinte-Denijs, den heilighen martelaer. St.-Denis predikte het geloof in Gallië en werd de eerste bisschop van Parijs; hij vond zijn martelaarsdood op Montmartre.

104. etc.: afkortingsteken voor weglating van Pseudo-Turpijn, p.220, iv-vi: Quapropter Prancus liber dicitur, quia super omnes alias gentes et decus et dominatio illi debetur.

Kapittel XIV

10. die vu vrye consten: het middeleeuwse (oorspronkelijk Romeinse) onderwijsprogramma bestond uit zeven vakken, de zeven vrije kunsten, onderverdeeld in het trivium (grammatica, rhetorica en dialectica) en het quadrivium (arithmetica, geometrica, astronomia en musica). In de Pseudo-Turpijn volgt hierop een exposé over de zeven vrij kunsten (c.XXXI); in deze Middelnederlandse vertaling wordt het hoofdstuk geheel weggelaten.

13. den psalm Deus in adiutorium: psalm 69 (70).

15. eenen die was als Moriaen: quendam illorum Ethiopi consimilem (Pseudo-Turpijn, p.228, x).

34. die xvi kalende julii: 15 augustus (zie XII, 34)

37. die v kalende februarii: 28 januari.

45. Mens: Mainz.

49-51. Hier eyndet die hystorie: explicit-formule van de vertaler. Pseudo-Turpijn, c.XXXIII (‘De miraculo Rotholandi comitis quod apud urbem Granapolim Deus per eum facere dignatus est’) is niet in de vertaling opgenomen, evenmin als de drie appendices in de Latijnse tekst. Het hoofdstuk in de Cronyke dat de Pseudo-Turpijn-vertahng bevat, voegt na het slot van de vertaling nog een paragraaf toe: Noch van coninc Karels love ende goede wercken etc. (K3V-K4V), over de begrafenis van Karel en een lofbetuiging aan Karel, waarin gewezen wordt op het belang van Karel de Grote voor het hertogdom Brabant en op de voorbeeldfunctie van deze deugdelijke heerser voor alle kortingen (zie ook comment. bij II, 5-9 en de Inleiding, noot 16). De beschrijving van Karels begrafenis is ontleend aan Boendales Brabantsche Veesten (Willems 1839, Boek n, c.XLVII, vss.4398-4435), terwijl de rest van Noch van coninc Karels love van de hand van de compositoer zelf afkomstig lijkt te zijn.

[pagina 55]
[p. 55]

Bijlage

In onderstaande tabel worden de overeenkomstige hoofdstukken van de Middelnederlandse vertaling van de Pseudo-Turpijn en de Latijnse tekst aangegeven. In de tabel wordt uitgegaan van de Middelnederlandse tekst (op regelniveau); van de Latijnse tekst wordt alleen de kapittelnummering vermeld, tenzij in de vertaling een hoofdstuk van de Pseudo-Turpijn over meer dan een kapittel is verdeeld (dan is de verwijzing naar de Latijnse tekst ook op regelniveau). Toevoegingen van enige omvang in de Middelnederlandse vertaling zijn opgenomen, maar de tabel is niet bedoeld om de vertaal- en bewerkingstechniek van de vertaler te illustreren.

In eerste instantie wordt verwezen naar de standaardeditie van Meredith-Jones (de korte versie, op de even-genummerde pagina's); de kapittelnummering bij Meredith-Jones is gelijk aan die in de editie van Klein 1986. Ook is daarnaast de editie van Smyser 1937 opgenomen, omdat deze een volledige editie van handschrift Bibliothèque Nationale, Fonds Latin, MS. 17656 geeft, de redactie die dicht bij de vertaling lijkt te staan; de kapittelnummering bij Smyser wijkt af van Meredith-Jones 1936.

Cronyke Pseudo-Turpijn ed. Meredith-Jones 1936 ed. Smyser 1937
I, 2-10 I (p.88, i-ix) II, 2-9
II, 2-31 I (p.88, ix - p.92, viii) II, 10-20; III
31-59 II IV
59-69 III V
- IV VI, 1-21
70-78 V VI, 21-34
79-86 - -
III, 4-9 VI VII, 2-7
9-30 VII VII, 7-38
30-62 VIII (p.108, vii-p.112, ii) VIII
- VIII (p.112, II - p.112, xix) IX
IV, 5-38 IX X
39-60 X XI
V, 5-24; 30-62 XI XII, XIII, XIV
24-30 - -
62-70; 76-121 XII XV
70-76 - -
VI, 7-30 XIII XVI
31-55 XIV XVII, XVIII
56-61 XV XIX
62-75 XVI XX, 2-17
VII, 4-23 XVII (p.146, xiv - p.148, xviii) XX, 17-37
VIII, 2-59 XVII (p.148, xviii - p.162, xiii) XX, 37-54; XXI
59-62 - -
IX, 6-48 XVIII XXXII, XXIII

[pagina 56]
[p. 56]

49-59 XIX XXIV
X, 4-46 XXI XXV, 2-53
XI, 7-52 XXII XXV, 54-78; XXVI, 2-31
53-111 XXIII XXVI, 31-88; XXVII, 2-5
XII, 3-31 XXIV XXVII, 6-25
32-67 XXV XXVII, 26-69
XIII, 3-26 XXVI XXVIII
27-32 XXVII XXIX
32-37 XXVIII XXX
38-77 XXIX XXXI, XXXII, XXXIII
77-104 XXX (p.216, xvii - p.220, vi) XXXIV, 2-6
XIV, 4-10 XXX (p.220, vi-xiv) XXXIV, 6-13
- XXXI XXXIV, 13-53
11-48 XXXII XXXV

Register van eigennamen

In dit register zijn alle persoonsnamen en geografische namen opgenomen die in de tekst voorkomen. De spelling van de tekstuitgave is in de lijst gehandhaafd; de verwijzingen worden in de meeste gevallen gevolgd door een korte toelichting tussen ronde haken.

Absalon: XII, 60 (zoon van David).
Abula: IX, 9 (Abla).
Adama: II, 64 (Alhama de Aragon).
Affriken: III, 5 (Afrika).
Agenes: IV, 1, 2, 10, 15, 18, 31 (Agen).
Aken: II, 6, 70; XIV, 1, 4, 16, 38 (Aken).
Alandale: IX, 46 (Andalusië).
Albericus: V, 40; XIII, 73 (aanvoerder in Karels leger).
Albespyne: V, 39; VII, 16; XIII, 48 (Aubespin, Reinout van).
Alexandriën (korting van): IV, 6.
Almanyën: II, 11 (Duitsland).
Altumaior: VI, 50, 59; IX, 7, 39 (koning van Córdoba).
Anglere: III, 8 (Angleris, Milo van).
Aquytaniën: II, 12; IV, 1, 9; V, 32; XIII, 47 (Aquitanië).
Arabiën: V, 79.
Arabiën/Agabyën (koning van): IV, 6, 57.
Aragon: II, 55; IX, 45 (Aragón).
Arastagnus: V, 31, 51; VI, 43; XIII, 44 (koning van de Britten).
Arle: XIII, 33, 35, 68, 71 (Arles).
Asiën (koning van): IV, 7.
Aygolant: III, 1, 5, 31, 34, 37, 39, 40, 42, 61; IV, 1, 2, 3, 5, 9, 19, 20, 24, 25, 26, 27, 31, 33, 39, 41, 54, 55, 58; V, 4, 5, 16, 56, 58, 62, 65, 66, 67, 79, 82, 89, 95, 97, 110, 115; VI, 1, 7, 16, 20, 28, 34, 41, 46, 52 (Saraceense koning).
Ays: XIII, 34 (Aix-en-Provence).
Babiloniën (koning van): VII, 2, 6; X, 8 (Cairo).
Baecia: IX, 9 (Baeza).
Barbariën (koning van): IV, 7 (Berberland).
[pagina 57]
[p. 57]
Bayone: III, 9 (Bayonne).
Bayvier: XI, 65 (Naäman van, aanvoerder in Karels leger).
Beggo: V, 39; XIII, 49 (aanvoerder in Karels leger).
Belegandis (Baligant): X, 7; XI, 4, 29, 56 (Saraceense koning).
Belijn: XIII, 43 (Belin).
Bellant: V35, 50; VI, 43; XIII, 73 (Beaulande, Amout van).
Berraert: V, 40; XIII, 73 (Berrard van Nublen; aanvoerder in Karels leger
Berrengier: V, 40; XIII, 74 (aanvoerder in Karels leger).
Berry: V, 37; XIII, 48 (Berry, Lambrecht van).
Beyeren: V, 36; XIII, 74 (Naäman van Beieren; zie ook Bayvier).
Bisscayen: II, 55 (Biscaya).
Blaie: V, 21; X, 22; XIII, 39, 55, 56 (Blaye).
Boudewijn: V, 34; XI, 69, 70, 74; XII, 43 (broer van Rolant, aanvoerder in Karels leger).
Bourdeaus: V, 33, 48; XIII, 33, 46, 47 (Bordeaux).
Bourgoingnoenen: XIII, 68 (Bourgondiërs).
Bourgondiën: V, 38; XIII, 72.
Brabant: II, 9 (hertogdom Brabant).
Brabanteren: IX, 47.
Britaniën: XIII, 44.
Britzewout: XI, 75 (Diederik van).
Brytoenen: V, 32; XIII, 50 (Britten).
Bugyën (koning van): IV, 6-7, 57 (Bougie
Capparra: II, 64 (Ventas de Caparra).
Castylliën: IX, 44 (Kastilië).
Cateloingyën: II, 56 (Catalonië).
Ceya: III, 32 (de rivier Cea).
Clement, St.-: XIII, 84 (paus en heilige).
Compostelle: II, 67 (Santiago de Compostela).
Constantijn: V, 38, 53; VI, 44; VII, 18; XIII, 75 (prefect van Rome).
Cordubia (koning van): IV, 8-9; VI, 50; IX, 2, 11 (Córdoba).
Criste: zie (Jhesu) Criste.
David: XII, 59 (koning van Israël).
Denemercken: V, 36; VII, 13; XIII, 44 (Denemarken, Ogier van).
Denen: IX, 47.
Denia: IX, 9 (Dénia).
Denijs, St.-: XIII, 80, 81, 84, 90, 92, 96, 102 (heilige).
Diederijc (Tydricus): V, 40, XI, 75, 90, 111; XIII, 23, 73 (aanvoerder in Karels leger).
Duytschen: IX, 46.
Ebra: XIII, 16 (de rivier Ebro).
Ebrahum: IX, 6 (koning van Sevilla).
Engelerius: V, 32, 51; XIII, 47 (hertog van Aquitanië, aanvoerder in Karels leger).
Ervalt: V, 35, 50; VI, 42, 45; XIII, 72 (Arnout van Beaulande, aanvoerder in Karels leger).
Estultus: V, 31, 51; XIII, 72 (aanvoerder in Karels leger).
Esturmitus: V, 40; XIII, 73 (aanvoerder in Karels leger).
Eutropius, St.-: XIII, 36 (heilige).
Ferracutus: VII, 1, 5, 11; VIII, 2, 17, 20, 29, 32, 44, 48 (Saraceense reus).
Fransoyzen: VIII, 34, 35; IX, 45; XII, 54; XIII, 102.
Frontinus, St.-: XIII, 35-36 (heilige).
Furre: VI, 63, 71 (Furre, prins van Navarra).
Galafer: XI, 31 (Saraceense aanvoerder).
Galissianen: I, 8.
Galissiën: I, 4, 7; II, 1, 12, 17, 23, 48, 55; IX, 4, 47, 53, 57 (Galicië).
Galliën: II, 11; IV, 30; V, 45, 76; XIII, 33 (Frankrijk).
Galyssiaen: XIV, 21.
[pagina 58]
[p. 58]
Gandellodus: V, 34, 52; VI, 43; XIII, 43 (koning van Vrieslant, aanvoerder in Karels leger).
Garijn: V, 39; XIII, 45 (aanvoerder in Karels leger).
Gasconiën: II, 71; IV, 10; V, 68; XI, 61; XIII, 67 (Gascogne).
Gauloen (Guweloen): V, 41; X, 1, 10, 13, 14, 15, 20, 21, 25, 29; XI, 63, 65; XIII, 20, 22, 24 (Frankische verrader).
Gautier: V, 39; XIII, 48 (Gautier van Termes, aanvoerder in Karels leger
Gayferus: V33; XIII, 46 (koning van Bordeaux, aanvoerder in Karels leger
Gaysin: VI, 62, 75 (Montjardin).
Gelerius: V34; XIII, 48 (aanvoerder in Karels leger).
Gelinus: V, 34; XIII, 48 (aanvoerder in Karels leger).
Genevere: V, 23; XIII, 6, 43 (Genève, Olivier van).
Geronde: IV, 35, 37 (de rivier Garonne).
Ginellus: XIII, 49 (aanvoerder in Karels leger).
Granada: IX, 9.
Griecken: IX, 45.
Guweloen: zie Gauloen.
Guynaert: V, 40 (aanvoerder in Karels leger).
Haco: XIII, 73 (aanvoerder in Karels leger).
Herodes: I, 5; II, 16 (koning van Palestina).
Heylighen Lande: II, 2-3; (Palestina).
Isidorus, Sint-: II, 68 (bisschop en heilige).
Italyën: III, 61 (Italië).
Jacob, St.-: opschrift, 3; I, 4, 7; II, 13, 15, 29, 33, 35, 39, 48, 61, 66, 70; V, 66; IX, 4, 49, 52, 54, 55-56; X, 5; XIV, 25 (apostel en heilige).
Jeruzalem: I, 5.
(Jhesu) Griste: I, 2; II, 33; IV, 46; V, 46, 85; VI, 19; VIII, 3637, 38, 52; XI, 80, 91, 98; XIII, 41, 87 Jezus).
Johannes Ewangeliste: II, 16 (apostel en evangelist).
Jonathas: XII, 51, 60 (zoon van Saul, vriend van David).
Judas: XI, 67 (verrader van Jezus).
Judas Machabeus: XII, 50 (Judas de Makkabeeër).
Karel: passim (Karel de Grote).
Kareis dale: XII, 33 (Valcarlos).
Lambrecht: V, 37; XIII, 48 (Lambrecht van Berry, aanvoerder in Karels leger
Langre: V, 31; XIII, 72 (Langres, Estultus van).
Lothrijcke: II, 8; XIII, 45; XIV, 4, 14 (Lotharingen).
Lucemen: II, 59, 63 (Lucema en Valverde).
Lymogiën: XIII36 (Limoges).
Machomet: V, 89, 92 (Mohammed).
Mahumet: VIII, 55 (God van de Saracenen).
Maiorken (koning van): IV, 8 (Mallorca).
Marciael, St.-: XIII, 36 (heilige).
Marcirius (Marcelijs): X, 7, 16, 29; XI, 3, 15, 17, 26, 29; XII, 38, 42 (Saraceense koning).
Mariën: VIII, 3932; XI, 84, 92; XIV, 39 (moeder van Jezus).
Marroch (koning van): IV, 7 (Marokko).
Mase: II, 9 (rivier de Maas).
Maximinus, St.-: XIII, 34 (heilige).
Mayne: V, 21; X, 22; (Le Mans).
Meke, koning van: IV, 8 (Mekka).
Mens: XIV, 45 (Mainz).
Milo: III, 8, 55 (hertog van Angleris, vader van Rolant, aanvoerder in Karels leger).
Moabiten: II, 21; IV, 6 (Almoraviden).
[pagina 59]
[p. 59]
Mont Martere: II, 72 (Montmartre).
Mooren: IV, 5; XI, 26, 30; XIV, 15.
Moorenlant: II, 56.
Morlanen: XIII, 69 (Morlaas).
Mychiel: XII, 39, 40 (aartsengel).
Naaman: V, 36; XIII, 74 (Naaman van Beieren, aanvoerder in Karesl leger).
Nagrea: VII, 11; IX, 45 (Najera).
Nantes: V, 36; XIII, 49 (Nantes).
Narbone: XIII, 35 (Narbonne).
Naverre: II, 55; III, 30; VI, 6, 63, 75; IX, 44 (Navarra).
Neder-Oostrijcke: II, 7-8 (stamland van de Karolingen).
Nublen: V, 40; XIII, 73 (Berrard van Nublen).
Oellus: V, 35; VII, 18; XIII, 49 (graaf van Nantes, aanvoerder in Karels leger).
Ogier: V, 3, 36, 53; VI, 43; VII, 13, 14; X, 34; XIII, 44 (Ogier van Denemarken, aanvoerder in Karels leger).
Olivier: V, 2, 22, 24, 29; X, 32; XI, 26, 31; XI, 28; XIII, 6, 43 (graaf van Genève, vriend van Rolant, aanvoerder in Karels leger).
Oost-Vrancrijcke: II, 8 (stamland van de Karolingen).
Panpiloniën: II, 31; V, 5, 55; IX, 7; X, 6 (Pamplona).
Parijs: II, 72; XIII, 79, 80.
Paulus, St.-: XIII, 84 (apostel en heilige
Pauwels, St.-: XIII, 35 (heilige).
Perigort: XIII, 36 (Périgueux).
Persen: IV, 6 (Perzen).
Poelsche: XIII, 75 (uit Apulië).
Pontarge: VI, 54 (brug over de Arga).
Portegale: II, 55; IX, 46 (Portugal).
Portifers, pas van: V, 50; X, 20-21; XI, 34 (bergpas bij de Col du Cize).
Poytieu: IX, 46 (Poitiers).
Proveynciën: II, 56 (Provence).
Pynabellus: XIII, 22, 23 (ridder in Karels leger).
Raynout: V, 39; VII, 16; XIII, 48 (Reinout van Aubespin, aanvoerder in Karels leger).
Reynyer: V, 23 (vader van Olivier, aanvoerder in Karels leger).
Riemen: opschrift, 6; V, 18; IX, 55; XIV, 51 (Reims, Turpijn van).
Rijne: II, 7 (rivier de Rijn).
Rolant: III, 9, 55; V, 2, 20, 27; VII, 2; VIII, 7, 10, 12, 13, 15, 21, 24, 25, 29, 31, 33, 34, 35, 38, 42, 47, 48, 49, 50, 51, 56; X, 22, 24, 29, 32, 37; XI, 1, 4, 6, 7, 9, 16, 18, 24, 37, 28, 33, 53, 58, 62, 63, 66, 68, 72, 74, 75, 76, 79, 90, 109; XII, 1, 4, 32, 40, 43, 44, 46, 60, 64, 65; XIII, 19, 38, 40, 54, 59 (neef van Karel, aanvoerder in Karels leger).
Romanus, St.-: XIII, 39, 54 (heilige).
Romarycus: III, 10 (ridder in Karels leger).
Rome: V, 38; XIII, 75, 88 (Rome).
Romeinen: V, 45; XIII, 75.
Roncevale: X, 2, 23; XI, 10, 36; XIII, 4, 18 (Roncevaux).
Runen: V, 54 (rivier de Rune of Runa).
Salomon: V, 34; XIII, 72 (aanvoerder in Karels leger).
Sampson: V, 37; XIII, 72 (hertog van Bourgondië, aanvoerder in Karels leger).
Sampson: XII, 50 (richter in Israël).
Sarasynen: II, 40, 42, 45, 49; III, 37, 59; IV, 5, 37, 48; V, 20, 105, 107, 109, 110, 113; VI, 36, 48, 60, 72; VIII, 56, 57, 60; IX, 12, 22, 37, 39, 40, 50; X, 31, 36; XI, 3, 7, 13, 16, 19, 24, 48, 49, 54, 55, 71, 103; XIII, 2, 17, 95, 97 (Saracenen).
Sarragossen: IX, 45; X, 6; XIII, 16 (Zaragoza).
Satuminus, St.-: XIII, 35 (heilige).
Saul: XII, 50, 59 (koning van Israël).
Sayntes: IV, 4, 40, 32; XIII, 36 (Saintes).
[pagina 60]
[p. 60]
Schelt: II, 7, 9 (rivier de Schelde).
Sebedeus: II, 16 (Zebedeüs).
Sentina: IX, 9 (Játiva).
Severijn, St.-: XIII, 42, 46 (heilige).
Seyne: II, 72 (rivier de Seine).
Spaengiën: opschrift, 2; II, 1, 12, 31, 53, 66, 69; III, 1, 5, 8, 31, 53; V, 15, 46, 67; IX, 43, 48, 49, 53, 57; X, 4, 17; XIII, 62, 78, 95; XIV, 9, 32, 33 (Spanje).
Sybilyën: IV, 8; VI, 49; IX, 7, 9, 39 (Sevilla).
Syriën: VII, 5 (Syrië).
Tholousen: II, 71; XIII, 35, 68, 69 (Toulouse).
Toletten: V, 81 (Toledo).
Trophynus, St.-: XIII, 34-35 (heilige).
Turmen: V, 39 (Termes, Gautier van).
Turpijn: opschrift, 6; II, 51, 57; V, 18; IX, 55; XII, 32; XIII, 67, 77; XIV, 2, 12, 51 (aartsbisschop van Reims).
Tydricus: zie Diederijc.
Ubeda: IX, 9 (úbeda).
Ventosa: II, 64 (Castra de Ventosa).
Vlamingen: IX, 47.
Vrancrijcke: II, 11, 71; III, 4, 62; V, 7; IX, 51; X, 17, 20; XII, 49; XIII, 32, 33, 82, 83, 85, 86, 90, 104.
Vrieslant: V, 35; XIII, 44 (Gandellodus, koning van).
Vriesscher Zee: II, 11 (de Noordzee).
Vyenne: XIII, 77; XIV, 12, 26 (Vienne).
Willem: V, 39 (aanvoerder in Karels leger).
Yvorius: V, 40; XIII, 73 (aanvoerder in Karels leger).
voetnoot5
int corte getrocken uut: samengevat naar.
voetnoot7
achtervolchden: zetten voort.
voetnoot9
mits: vanwege; dolingen: dwalingen; mogenden: machtige.
voetnoot2
arbeyde: inspanning.
voetnoot5
ter doot waert hem te ghereyden: zich op de dood voor te bereiden.
voetnoot5/6
lach hi [...] in sijnre devocien.: leidde hij een vroom leven.
voetnoot13
openbaerde hem: verscheen.
voetnoot14
Wat maecstu: Wat doe je?
voetnoot18
kondighe: maak bekend.
voetnoot23
here: leger.
voetnoot24
visiteren: bezoeken.
voetnoot25
verlatenisse: vergeving.
voetnoot26
totten eynde der werelt: tot het einde der tijden (de dag des oordeels).
voetnoot26/27
alsoe gheringhe alstu yerst mogheste: zo snel als je kan.
voetnoot27
dy: voor jou.
voetnoot28
utersten: laatste.
voetnoot30
Mits den welcken: Om die reden; meeste: grootste; ye: ooit.
voetnoot31
beleyde: belegerde.
voetnoot42
bekennen: belijden.
voetnoot45
vesten: vesting.
voetnoot46
keytijvelijcken: op ellendige wijze.
voetnoot47
over alle tlant: in het hele land.
voetnoot48
boven verclaert: hierboven uiteengezet.
voetnoot49
tribuyt: belasting.
voetnoot52
eerlijcken: met respect.
voetnoot55
mamettriën: afgodendienst.
voetnoot68
vermalendijt: vervloekt.
voetnoot71
vermeerderde: vergrootte.
voetnoot79
bestelde: beheerde.
voetnoot80
gheconquesteert: veroverd.
voetnoot81
pomperijen: praalzucht.
voetnoot82
gheen [...] hantierende: zich niet bezighoudende met.
voetnoot83
sedich: ingetogen.
voetnoot85
segghen: spreekwoord.
voetnoot86
ondersaten: onderdanen.
voetnoot2
heercracht: legermacht.
voetnoot6
bewaerders: bewakers, bezetters.
voetnoot7
here: leger.
voetnoot12
eenen sijnen neve: een van zijn verwanten.
voetnoot13
loon: opbrengst.
voetnoot14
C scellinghen: voor honderd schellingen.
voetnoot15
verdede: verkwistte; leden: verstreken.
voetnoot18/19
want die [...] te ghevene: omdat het geven van de aalmoezen zolang werd uitgesteld.
voetnoot19
mids dien welcken: daarom.
voetnoot22
ontspranck: ontwaakte.
voetnoot24
feilen dyeren: wilde dieren.
voetnoot26
vervaerlijc: schrikwekkend.
voetnoot28
besetten: opstellen; wetens: opzettelijk.
voetnoot29
singulaer proffijt: eigen voordeel.
voetnoot32
playn: vlak; beemden: weiden.
voetnoot33
van: door; nakende was: naderde.
voetnoot42
wert rugghe ghevende: vluchtte.
voetnoot44
consenteerde: toestemde.
voetnoot45
glavyën: lansen.
voetnoot46
int groene: in de weide.
voetnoot47
wassende: uitgroeiende.
voetnoot54
geviel: geschiedde.
voetnoot55
wert [...] martelare: stierf de marteldood.
voetnoot60
logisen: slaap- of verblijfplaatsen; mercgreven: markgraven.
voetnoot2
onbekint: zonder dat hij herkend werd.
voetnoot9
machte: overmacht.
voetnoot10
sant hy tot: berichtte hij.
voetnoot11
ghelovende: belovende.
voetnoot12
so verre: indien.
voetnoot13
kinnen: herkennen.
voetnoot14
versynnende: begrijpende.
voetnoot15
heymelijck: verborgen.
voetnoot16
verwandelde: verwisselde.
voetnoot17
glavie: lans.
voetnoot22
hem onder u gheven: zich aan u onderwerpen.
voetnoot24
wapende hem: wapende zich.
voetnoot25
dat: dat het.
voetnoot31
belachse: belegerde haar.
voetnoot33
angyenen: belegeringswerktuigen.
voetnoot34
meesten: voornaamste, belangrijkste.
voetnoot39
pijnde hem: deed moeite om.
voetnoot40
ontboot: gebood.
voetnoot45
wassende: uitgroeiende.
voetnoot49
martelaren: de marteldood.
voetnoot59
nauwelijc [...] dan met grooten arbeyde: slechts met grote moeite; scarpelijc: strijdlustig.
voetnoot1
alten: zeer.
voetnoot6
verbeyden soude: op zou wachten.
voetnoot7
nernstelijck: naarstig.
voetnoot8
eyghene knechte: onvrijen, lijfeigenen; van: aan.
voetnoot9/10
eewelijc gevrijdt: voor altijd vrij.
voetnoot12
verloste: liet vrij; begaefde: bedeelde, begiftigde.
voetnoot13
geleert: ervaren; eerlijck: overeenkomstig hun waardigheid.
voetnoot18
tuyget: naar waarheid mededeelt.
voetnoot19
weerdigen: eerwaardige; verwecte: opriep en bemoedigde; absolveerde: vrijsprak.
voetnoot23
alder mogenst: zeer sterk.
voetnoot41
na: later.
voetnoot42
voetgangeren: voetknechten.
voetnoot43
genaemde: beroemde.
voetnoot48/49
twee dachvaerden [...] inde breydde: over een lengte en breedte van twee dagreizen; gecrijsch: geschreeuw.
voetnoot55
marreden sy int: wachtten ze met.
voetnoot59
oneerlijc: oneervol.
voetnoot63
meesten: belangrijkste mannen.
voetnoot65
pleyn velt: vlakte.
voetnoot69
kerstene wet: christelijke godsdienst.
voetnoot70
in meyninghen ben van doene: van plan ben te doen.
voetnoot71
yonnen: gunnen; op dat my God gespaert: indien God mij beschermt.
voetnoot83
oudevadere: grootvader.
voetnoot88/89
Daer tegen seyde: Dat weersprak.
voetnoot89
verheffende: prijzende.
voetnoot93
verkeerden: verdorven; onghevallighen: rampzalig.
voetnoot97
qualijck: op een afschuwelijke manier.
voetnoot98
moet: moge; ten iersten: eerst.
voetnoot100
verwinnen: overwinnen.
voetnoot104
geconsenteert: overeengekomen.
voetnoot106
op de voerwaerde: op de (gestelde) voorwaarden.
voetnoot121
hair wet laten souden: van hun geloof afstand zouden doen.
voetnoot7
omtrent tertie tijt:'s morgens.
voetnoot9
omtrent: rondom.
voetnoot10
tbediet: de betekenis.
voetnoot11
bonetten van eender verwen: eenkleurige mutsen.
voetnoot12
ontbinden: absolveren; benediden: zegenen.
voetnoot14
geseyt: genoemd.
voetnoot15
canonyke reguliers: reguliere kanunniken.
voetnoot17
snoden: armoedige; ammelaken: tafellaken; sober: met weinig.
voetnoot25
thoenstu: bewijs je; orlof:afscheid.
voetnoot26
weder segghende: weigerende.
voetnoot29
tracteren: behandelen.
voetnoot30
eerliken: eervol.
voetnoot32
besoecken: bevinden.
voetnoot46
luchter: linker.
voetnoot49
uutgenomen: behalve.
voetnoot57
ghiericheden: hebzucht; spolieren: beroven.
voetnoot61
omtrent: ongeveer.
voetnoot64
schicte hem te stride: maakte zich gereed voor de strijd.
voetnoot66
kinlijc: kenbaar.
voetnoot69
pancieren: harnassen,
voetnoot7
glavye: lans; ghescutte: schiettuig, pijlen; ontsach: bang was voor.
voetnoot9
nase: neus; palme: handpalm.
voetnoot14
suetelijc: kalmpjes.
voetnoot15
saechtelijc: gemakkelijk.
voetnoot19
stacse: bracht hen.
voetnoot20
verscheiden: gescheiden.
voetnoot3
voor sijn [...] en mochte: tegen zijn kracht bestand was; nam hy orlof: vroeg hij toestemming.
voetnoot4
vroem: dapper.
voetnoot7
verhaelde: hernam; aenveerde: greep.
voetnoot13
slincke: linker; ontspranc hem: sprong van hem weg.
voetnoot16
noenen: middag.
voetnoot18
overquamen: spraken af.
voetnoot21
ghewronghenen: (ineen)gedraaide.
voetnoot23
bi consente van: met toestemming van.
voetnoot24
ghequetsen: verwonden; nam [...] bestant: vroeg om een wapenstilstand; vaec: slaap.
voetnoot25
cloec: oplettend; hoot: hoofd.
voetnoot26
ordinancie: afspraak.
voetnoot29
ontspranc hi: werd hij wakker.
voetnoot31
ontsach: bang was voor.
voetnoot42
Waer segdi daer aen: Je hebt gelijk als je zegt.
voetnoot43
so doeldij: dein dwaal je.
voetnoot44
voerwaerden: inzet.
voetnoot46
lachter: schande.
voetnoot51
neychden oft buychden onder hem: duwde of boog hem onder zich.
voetnoot54
knijf: dolk; schiet: ging weg.
voetnoot56
stapphans: terstond.
voetnoot57
ghesont: behouden.
voetnoot58
met groten ghedruyssche: met veel geweld (zie comment.).
voetnoot2
subtijlheyt: sluwheid.
voetnoot10
schicte hem: maakte zich op; nakede: naderde.
voetnoot13
schycte: stelde op.
voetnoot14
vroomste: dapperste.
voetnoot16
teghen: tegenover.
voetnoot17
valsche ghemaecte ansichten: maskers.
voetnoot19
eyselijke figueren: afschuwelijke gedaanten.
voetnoot20
vervaert: geschrokken; deysden achterweert: weken terug.
voetnoot27
algadere: geheel.
voetnoot28
vaste: dicht.
voetnoot30
cloeckelijk: moedig.
voetnoot33
manier: gewoonte.
voetnoot34
bekinde: vernam.
voetnoot41
met voorwaerden dat: met de afspraak dat.
voetnoot52
uut minnen van: uit liefde voor.
voetnoot57
huysman: boer.
voetnoot58/59
vrij van alle eyghentheyt: vrij van alle schatplicht.
voetnoot3
princen: vorsten.
voetnoot8
ammiral: emir.
voetnoot9
geveysder minnen: onoprechte genegenheid.
voetnoot10
met: door (bemiddeling van); tribuyt: belasting.
voetnoot14
verraetscap: samenzwering.
voetnoot18
vroemste: dapperste.
voetnoot19
minsten: mindere (in aanzien).
voetnoot21
mits Guweloens ingheven: op aanraden van Guweloen.
voetnoot22
meesten: voornaamste.
voetnoot23
die hoede houden: de achterhoede vormen.
voetnoot24
bewaren van: beschermen tegen.
voetnoot29
die passagie wachtede: de doorgang bewaakte.
voetnoot34
en dede oec niet min: deed ook niet minder.
voetnoot35
ledich: vrij van bezigheden.
voetnoot36
gonde: schonk.
voetnoot46
uut playnen: uitwissen.
voetnoot10
achterwaert: terug.
voetnoot11
lijden: gaan.
voetnoot12
uut welcken gheluide: ten gevolge van welk geluid.
voetnoot14
Eest dattu: Indien je.
voetnoot17
bayen: roodbruin.
voetnoot18
wel ghemoedt: vol goede moed; sloech [...] onder: stortte zich op.
voetnoot23
luttel liden: weinig manschappen.
voetnoot27
op IV oft V: op vier of vijf na.
voetnoot28
ghequetst van binnen: inwendig gewond; overmids groten arbeyde: ten gevolge van zware inspanning.
voetnoot32
stecken: staken.
voetnoot35
marberen: marmeren.
voetnoot36
sadt hi van sinen paerde: steeg hij van zijn paard af.
voetnoot38
hechte: heft; appel: ronde knop boven aan het zwaard; berillen steene: beril (zeegroene edelsteen); scheyden: schede.
voetnoot40
bequaem van lenghden ende breydden: van de juiste afmetingen.
voetnoot42
verciert: voorzien.
voetnoot44
onverwonnen: onoverwinnelijk; omvanghen: omgeven.
voetnoot45
vernyelt: vernietigd; verhaven: verheven.
voetnoot47
onwetende oft bloode: onkundige of laffe.
voetnoot51
scoerde: spleet.
voetnoot53
bestont: begon.
voetnoot55
uterste: laatste ogenblikken; felle: wrede.
voetnoot56
lazen: helaas.
voetnoot58
doerquetste: zwaar verwondde.
voetnoot59
schoerde: scheurden.
voetnoot64/65
achterwaert keeren: terugkeren.
voetnoot72
screet hi op: steeg hij op.
voetnoot75
deerlijc: bedroefd.
voetnoot76
te bewaren: veilig te stellen.
voetnoot83
seericheden: ongemakken.
voetnoot84
hebbes gewerdicht: zo genadig bent geweest om.
voetnoot89
ghebruyken: genieten.
voetnoot94
vleessche: lichaam; behouder: redder.
voetnoot95
werven: keer.
voetnoot98
snoode: zonder waarde.
voetnoot101/102
die inaderen [...] moeten beruert werden: de diepten van uw barmhartigheid mogen bewogen worden.
voetnoot104
vlecken: zonden.
voetnoot107
regneren moeten: heersen mogen.
voetnoot109
verschyet [...] uut: scheidde van.
voetnoot6
vercyert: geëerd.
voetnoot7
claer: zuiver.
voetnoot9
oeffende: beschermde.
voetnoot11
certeyn: zeker.
voetnoot13
gasten: vreemdelingen.
voetnoot16
vrij: royaal.
voetnoot22
In allen (...) van rade: op alle manieren diende hij van raad.
voetnoot24
minlijc: liefdevol.
voetnoot25
in allen grade: in alle opzichten.
voetnoot26
ghesinlijc: verstandig.
voetnoot27
tgreyn: het uitgelezene, het puik.
voetnoot29
pleyn: oord.
voetnoot34
op ghetoghen: verheven, in staat van verrukking gebracht.
voetnoot37
leden: gingen.
voetnoot41
wat dooden: welke dood.
voetnoot44
ghelaten: achtergelaten; in sijn uterste: op sterven.
voetnoot47
bestont: begon
voetnoot49
glavie: lans; pancyer: harnas; hellem: helm.
voetnoot51
in fortunen ghelijc: in (stervens)lot gelijk; aldercloecst: zeer dapper; aldergheleertst: zeer ervaren.
voetnoot53
versadinghe: verzadiging; verlichtinghe: steun.
voetnoot59
staet mij: betaamt het mij.
voetnoot60
ouderen: leeftijd.
voetnoot64
stapphans: terstond.
voetnoot66
exequiën: lijkdiensten.
voetnoot9
gescutte: schiettuig, pijlen; glaviën: lansen.
voetnoot12/13
na [...] loopen: achtervolgen.
voetnoot24
datmen: dat men hem.
voetnoot33
bi: door.
voetnoot38
costelijc: kostbaar.
voetnoot39
eerlijc: op eervolle wijze.
voetnoot56
daer onder gheleghen: bij behorende.
voetnoot64
souters: psalmen; vigiliën: nachtwaken; neerstelijc: ijverig.
voetnoot66
gheloefden: verzekerden.
voetnoot78
ghecranct: verzwakt.
voetnoot83
verwinnene: overwinnen.
voetnoot87
raet: goedkeuring.
voetnoot88
gheoirdineert: gewijd.
voetnoot89
verwesen: uitgezonden.
voetnoot97
vermanen: aansporingen.
voetnoot100
gheopenbaert: bekendgemaakt.
voetnoot102/103
vrij van allen eyghendomme: vrij van alle vormen van lijfeigenschap.
voetnoot5
bayen: baden; coude ghetimperde: met koud water gemengde.
voetnoot6
tamelijc: betamelijk.
voetnoot13
bekende: zag.
voetnoot14
lidende: voorbijgaan.
voetnoot16
stappen ganghe: stapvoets.
voetnoot18
merden: talmden.
voetnoot19
cume: nauwelijks.
voetnoot22
wage: weegschaal.
voetnoot23
viant: duivel.
voetnoot24
verstonde: begreep.
voetnoot27
verwervede ick van hem: kreeg ik van hem de toezegging.
voetnoot28
op dat: indien.
voetnoot30
bekinde: gewaar werd; stapphans: meteen.
voetnoot31
condigen: laten weten.
voetnoot35
souters: psalmen; vigiliën: nachtwaken; ghewoenlike: naar gewoonte.
voetnoot43
uut ghedaen: uitgewist.
voetnoot48
arbeyden: inspanning.
voetnoot49
als: met betrekking tot.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken