| |
| |
| |
Arnold de Vos
De vervreemding
Je décris souvent des choses que je n'aie pas vues, mais je les explore en écrivent. (Coluccio Salutati)
| |
Via Omero 10-12
Roma, 4 XII '66
Beste J.W., hier dan de romeinse impressies. Ik zou er niet aan begonnen zijn als ik niet van gister af rondliep met het gevoel dat ik zo blij ben: de twee goudvissen in de fontein in de tuin zijn er ineens vier en zo voel ik mij. Het is het eind van een lange vervelende zomer (A long hot summer) die dan eindelijk een bevredigend einde heeft gevonden: of tenminste een tamelijk natuurlijk verloop, en dat lucht mij enorm op. Ik was ongeveer ziek van misère toen ik hier kwam, en dan al die grote holle gebouwen: heel dat grote holle Rome overdonderde me toen ik hier kwam, hoewel ik het kende. Maar niet onder deze vreselijke regenluchten met al dat donkere groen van die sombere parken: somber park dit ook waar het huis in staat, in een grote tuin tegen de heuvel op met oude bomen en een groene fontein in de diepte; alles achter een zwaar hek, goed bewaakt, na donker op slot, ongastvrij en somptueus zoals alle villa's. Die eerste dagen regende het almaar, en ik liep met natte voeten door die sombere prak en dacht: ogot-ogot-ogot wat een ellende. Want ik had flink de smoor in dat ik uit Amsterdam weg moest terwijl hier iedereen dan meteen doet of het een groot feest voor je is dat je in Rome komt: en ik was ook nog verkouden. Zodat elke poging tot een feestelijke glimlach in mijn zakdoek verdween, terwijl ik onderhuids hevig gepreoccupeerd was door heel andere dingen: maar ik heb me er doorheen gesnoten. - Rome is enig als het een mooie morgen is: het lawaai van het verkeer dat je hier door de bomen heen toch altijd hoort voorbijsnorren op de Flaminia, is dan niet meer zo zwaar en werkt zelfs als een militant soort wekker. De tuin is vol vogelgeraas van de grote troepen die hier bijeenklitten in afwachting van de winter: als die zacht is blijven ze en strijken elke avond op de kruinen van de Villa Borghese neer, als zijnde het enige schappelijke nachtverblijf in het hart van de stad: en maken daar een helse herrie.
Tot iedereen zit; maar zolang er nog een streepje licht aan de hemel is blijven ze ruziën op zoek naar een betere plaats op hun tak, en ook vaak daarna nog. Parco Borghese is dan al volgestroomd met auto's op zoek naar een geschikt plekje voor hun inhoud om daar te vrijen en een ordentelijk mens waagt zich er dan niet meer te voet, behalve als hij hier woont en geen auto heeft: wat niet vaak schijnt voor te komen gezien het publiek waarover ik 's avonds struikel. Later op de avond dunt dat wat uit maar tegen middernacht wordt het duister handtastelijk en kan het gebeuren dat je mensen zonder broek tussen de bomen ziet rennen: het is een griezelig park. Rome bij nacht heeft trouwens absoluut iets lugubers: spaarzaam ver- | |
| |
licht, bij mist en vochtig weer in het centrum net een prent van Londen uit de vorige eeuw, uit een editie van Dickens. Geen wonder dat de engelsen zich hier altijd zo thuis hebben gevoeld: de kruideniers rond de Piazza di Spagna verkopen dan ook Melrose Tea, en de duurste modezaken zijn engels. De duurste tearooms ook trouwens. Maar daar lopen dan wel weer eens overjarige duitse bedrijfstantes in; en er zijn ook Weinstuben. En Birreria's. Maar de opzet van al die trappen en heel het barokke centrum is spaans: doordat hier met de (spaanse) Pausen mee altijd zoveel Spanjaarden geweest zijn, of aangetrokken door het pauselijke hof (zij zaten toen ook in Napels): dat zelf trouwens al van Callisto III Borgia iets spaans heeft gehad, met enorme hofhoudingen voor iedereen die maar iets te zeggen had, veel te groot opgezet, altijd in geldnood: een pest voor de stad. Veel kerken van Rome bewaren nog iets van die in aanleg al verlopen grandeur. - Rome is dus enig als het een mooie morgen is, en dan hoef je hier niet ver om op de Pincio naar de kant van de Villa Medici heel de stad aan je voeten te zien liggen: al die koepels onder de klok van de lucht en als echo daarvan de Sint-Pieter.
In wezen geen italiaanse stad, als je daarmee alles op de hoogte van Firenze en daarboven bedoelt, vriendelijk proper intelligent, maar een beetje bekrompen; maar zuidelijk, spaans, trots met iets arabisch-week al in sommige mensentypen, èn romeins. Maar romeins is de stad niet meer dan in zijn zeven heuvels die niet hoog, maar op het Quirinaal na zo van boven bezien allemaal nog wel een beetje groen zijn: en de stad zijn landelijk karakter geven (met de bomen langs de Tiber); en in heel de neoklassieke mikmak die ze hier in de romantiek zijn begonnen neer te poten. Naast de barok is dat altijd nog heel wat.
Van Mussolini's tijd zijn dan de lelijke blote heren en dames waar de stad vol van zit: en die haar een martiale aanblik moesten verlenen (om de innerlijke weekheid te maskeren). Romeinen zijn cynisch: alles kan hier, geen mens die er zich druk om maakt, maar ook geen die ergens voor door het vuur zal gaan, of het moet ze na aan de schenen worden gelegd. Rome is dan ook de stad van Mussolini: en fascisten zijn er nog steeds, die dan nu het vuur na aan de schenen voelen en extra fel zijn. Maar de culturele inbreng van die kant is nul. - Een heel ander Rome is dat van de buitenwijken, de volksbuurten en de speculatie; en Trastevere, altijd een beetje kouwelijk apart op de andere Tiberoever stroomaf van de Sint-Pieter: ook een echte volksbuurt, een van de oudste van Rome, koud en nat, waar de vrouwen op vroegherfstige dagen al helemaal, met hun hele hebben-en-houen, armen eronder, in hun vesten ingeknoopt lopen als kouwelijke dwergen met pruilneuzen; maar het is ook gauw kil bij hun thuis en
| |
| |
die huizen zijn niet te verwarmen. Jordaners zijn het, maar van een somber soort, en het is er een heerlijke bende: een wijk om wat te lopen als je mistroostig bent of helemaal niets voelt maar mistroostig zou willen wezen. Kun je je tevens uitleven op de paden en lanen van de Gianicolo er vlakboven, waar de eik van Tasso staat waar hij een deuntje ging zitten huilen. Het regent van de fonteinen daar, water in overvloed: en je krijgt er het panorama van Rome zoals je dat van de Pincio ziet, nog eens gespiegeld terug. Bij vochtig weer tegen de avond droef met al die zwemmende lichten die verderaf lijken door de lage hemel die alles in een grote ovaal trekt: en Rome wordt een groot bassin waar je nooit in zult leren zwemmen of je zou er je leven lang door moeten brengen, en wie weet of dat de moeite waard is. - Maar bij ochtend is het een enige stad; en bij avond ook als het een rustige lucht is en je van de Pincio af de zon ziet ondergaan dwars door de ramen in de koepel van de Sint-Pieter. Klokken luiden en het is net het deksel van een speeldoos de stad: maar dan zit ik meestal allang achter mijn bureau of in een bibliotheek, en wandel pas naar huis na achten door het griezelige park met hier en daar een gil of een schater. Of alleen maar de illuminatie van rode autoachterlampen die plotseling aan- of uitgaan, plotseling startende auto's, of een meneer die stopt en zegt: bent u vrij? En dan trek ik het hek dicht. - Het past niet allemaal precies zoals in dit schema natuurlijk, maar daar is het ook huiswerk voor: dat is altijd versimpeld. Versimpeld is eigenlijk alles wat je opschrijft: daarom beginnen veel mensen er niet aan. Ik kan niet zeggen dat het mij altijd tevreden stemt, maar ik zou je nooit zo hebben kunnen benaderen als ik dat op papier doe. Het is waar en niet waar: maar het is simpel. En dat vind ik een pluspunt. In elk geval is de zomer voorbij: als het niet regent zijn de avonden bijzonder zacht, hier is dag en nacht de verwarming aan.
Vorige week was het buiten lekker en binnen zo duf, dat ik de hele nacht met een deken in de vensterbank heb gezeten. In het flauwe licht leek de tuin haast nog intact, de meeste bladeren nog aan de bomen (en er staan hier veel naaldbomen tussen): en de herfst nog ver maar de winter al in de lucht, in het koude schitteren van de hemel. Als ik ooit gelukkig geweest ben dan ben ik dat nu weer hier. En dat alles door een paar brieven.
| |
| |
| |
Via Omero 10-12
Roma, 11 XII '66
Beste J.W., ik had hier nog nooit gezeten maar nu zit ik hier: in de vensterbank, en het is middag. Die merkwaardige leugen die me de hele tijd heeft beziggehouden van dat ik je schreef: dat ik hier de nacht doorbracht, is dan gedeeltelijk achterhaald. Ik zit hier net als de vogels zitten, de tuin is kleiner maar ook bewoonbaarder zo: ik weet nu waar het geschreeuw van de katten vandaan komt. Het is net of er een kind huilt; maar het is liefde. Ik lieg niet expres: als ik het opschrijf voel ik dat er een kern van waarheid in zit, dat het kan. Je kunt hier gaan zitten, en het is iets voor mij: en misschien zit ik hier nu vannacht ook. Ik was teleurgesteld dat er geen brief lag gisteren, dan denk ik wat is dat weekend lang. Er kan niets instaan dat me verbazen kan: het is een soort fetischisme. Maar 's zondagsmorgens is de helft al voorbij: en elke zondagmorgen is een belofte. Dat ik hard werken zal; niet gaan zitten suffen. Soms haal ik ineens allerlei dingen in: en nu zit ik dan ook in de vensterbank. De meeste dingen beleef ik pas nadat ik ze schrijf. - Dat is niet typisch voor schrijvers, of schrijven: je kunt vaak rondlopen met het gevoel dat je iets doen gaat, goed of slecht. Als het goed is weet je vantevoren al dat het goed zal gaan, en je bent vooruit stralend. (En het lukt ook.) Als het niet goed is loop ik al vantevoren met een enorme last, of zo'n beslagen gezicht: en het straalt uit je ogen. Maar van iemand die op weg is om iets niet goeds te doen gaat een enorme aantrekking uit: iets loyaals ook, een schuld dragen voor iets dat je nog niet hebt gedaan maar kunt doen, dat anderen doen, een soort collectieve schuld ook: die is dan weer lichter te dragen. Het is de conditie van de mens, en ik ben van de soort: ik heb dat gevoel ook, en ik wil het ook hebben. Het Edenverhaal is niet zo gek; maar het loopt anders. Adam en Eva waren nooit gelukkig geweest. Het paradijs is niet voor mensen.
- Ik vraag me af waarom ik soms 's avonds nog naar buiten ga; soms blijf ik tot na twaalven aan het werk en val dan met al mijn kleren nog aan boven op mijn bed in slaap, met het licht aan: en schiet halverwege de nacht wakker van een schreeuw buiten, een uil of een mensengeluid. Eerst weet ik niet wat het is, maar ik heb direkt het gevoel iets te hebben gemist. Soms heb ik helemaal geen zin om te gaan, in deze alkoof, met de tuin buiten: ik hoef het raam maar open te doen om contact te hebben met de natuur, maar toch moet ik het hek uit. Voor alle vitaminen die ik slik krijg ik mijn dagelijkse portie schuld terug, en die moet ik slijten. Elke morgen als ik de deur uitga komt de ballonnenman hier langs met zijn last: een vrolijk droevige man die ze ergens onder
| |
| |
een boom met een vrolijk gezicht gaat staan te verkopen. Overdag is het voor kinderen hier; 's avonds voor grotemensen. Alleen de poezen lopen overal door: maar hun geklaag klinkt als kindergeschrei. Als je er niet over na kunt denken is het, denk ik, even erg. - Als je het opschrijft lig je helemaal vast: bewust of onbewust leef je toe naar wat je als waar voelt, en het gebeurt ook. Het gebeurt ook omdat je verder moet: om verder te kunnen schrijven. Een schrijver is bijziend en verziend; wij allemaal eigenlijk. Een manier om dubbel verdoemd te zijn: elke beslissing weegt dubbel zwaar, en het mes snijdt naar twee kanten. Ik loop er nu nogal bloederig bij: straks onder een koude hemel.
| |
Via Omero 10-12
Roma, 27 XII '66
Beste J.W., (Kerstmis met droge ogen.) Ik weet je nu onderweg, ergens in een veromgaande kring die niet naar mij voert en ik ben de jaloersheid zelf, van een grauwe regendag op een blauw plasticjas: op alles wat langs de weg staat en schuttert en kleurig is; en ik duik in mijn nacht. Roma rossa: het Rome van het rossige licht boven de avondstad, en een lucht die zich niet laat herkennen. Het zijn de donkere dagen voor Kerstmis: koepels die doorstoten als een gewild vrolijk bos, en de toeterende straten van doedelzakkende herders en rammelend kerstlicht en mensen die mekaar op de tenen trappen, en overal doorheenrammende kerstmannen en malicieuze fluitspelers in bruisende groepen om spartelende fonteinen: een stad die wat probeert te verdienen aan een stad. Rome is self-supporting in dat opzicht; en de toevloed van buitenlanders geeft een extra deining aan het feest en de ingehouden vreugde van het bekeken te worden. Auto's staan stil met uitnodigend hoofdgebaar achter het open raam: als een laatste duivelse list om de mensen weg te houden van de nachtmis. In de Aracoeli wordt de Bambino onthuld: een deinende menigte die plotseling als een man neerzinkt als het zover is, in de ontroering van een kunstmatig gevoel. Buiten draven de heidense paarden. In de Santa Maria Maggiore zijn de mensen per bene samengestroomd: onder het schut van het gouden licht dat van de mozaïeken afstraalt. De Paus bidt in het verdronken Firenze. - En buiten tolt de stad door als een zoekende naald, voorzichtig gewichtloos geworden in de nu scherpere kou: op de schaal tussen hemel en aarde. Op de platte fontein voor de villa Medici drijft de Sint-Pieter rond: de lucht klaart op, oude verbanden worden hersteld, stilvallende fonteinen in een dampen- | |
| |
de stilte.
Ik heb niet veel gevoel meer over maar ik heb sterk aan je gedacht, daarboven: omziend over de stilvallende stad, in de korst van kou die zich legt om mensen en bomen. Bewegingloos ben ik de trap afgegaan: de tinnen soldaat met zijn loden zolen over de piazza di Spagna, de via Condotti door, het trombosehart van een stokkende stad: het nevelig licht van een kerstnacht. In de Aracoeli zijn de lichten gedoofd; de paleizen van het Kapitool staan nog in brand (: de droge ogen van Michelangelo in de troost van hun warmte). Stille figuren zitten er op een rij, tussen zacht rondgaande auto's. Het water spuit weer en zijn adem schilfert over de stad: spettert over het Forum. Wegen slaan breed naar het Colosseum toe; de kerken dommelen steeds verder in, aan de top van steil naar boven knikkende straten, omprikkend in de besterde lucht. De pap voor morgen wordt gaargestoomd; in de bossen wordt de herfst verbrand, met de laatste rook komt de zon op. Het Kind krijgt zijn eerste eten. - Twee ochtenden later kijk ik piekerend uit het raam. De koorden van de gordijnen hangen doodstil; de lucht is onbewogen, geen blad beweegt: waar ben je nu? waar ben je. waar ben je. waar ben je?
|
|