Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande. Jaargang 1 (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande. Jaargang 1
Afbeelding van Dietsche Warande. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.85 MB)

Scans (36.50 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande. Jaargang 1

(1855)– [tijdschrift] Dietsche Warande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 493]
[p. 493]

Floris ende Blancefloer:
een ander handschrift van het Dietsche gedicht.

Het lieflijkste der bekende verhalen, door onze middelnederlandsche dichters uit het Fransch in hunne moedertaal overgebracht, is ongetwijfeld de schoone roman ‘Floris en̄ Blancefloer’, welken Diederic van Assenede, in de XIIIe Eeuw, voor den nederlandschen adel,

 
‘die redene merken connen
 
Ende van minnen hebben ghewonnen
 
Beide bliscap ende rouwe,’

den vreemden meistreel heeft nagezongen. Men heeft de ‘wonderlieflijke zage van de roode en witte bloem’, althands gelijk de uit ‘louter bloesemgeur en kleurenglans gewevene stof’, zoo als Hoffmann zich uitdrukt, in ons tegenwoordig dichtstuk bewerkt is, wel eens tot den kring der kaarlingsche heldendichten betrokken; maar men heeft daarbij meer gelet op de lichte genealogische betrekking, die tusschen het minlijk paar gelieven en ‘coninc Caerle van Vrankerike’ wordt aangegeven, dan op den aard der gedichten die men met elkander in een niet genoegzaam gewettigd verband bracht. In ‘Floris en̄ Blancefloer’ is niets van het kenmerkende der epopee. Dit - het heldendicht - treedt, te midden eener natie, in velerlei toereeding op, vervuld van de elementen, die uit den natuurlijksten bloei en de bekendste voorstellingen van den volksgeestzelven ontstaan zijn. De heldendichter doet niets anders dan in geregelde vormen herhalen wat het volk door en door kent, wat het gevoelt, waar het éen meê is. De figuren van het epos zijn geene trekkasplanten, of tot dus verre ongeziene in

[pagina 494]
[p. 494]

gekleurde was kunstig gebootste vruchten, die op eene bepaalde plaats worden ten-toon-gesteld, met het doel om zin en ziel van den nieuwsgierigen bezoeker te streelen; het zijn rijke bosschaadjes, bloeyend veldgewas, die daar henen groeiden zoo lang den streekbewoner heugt, wier geuren hij als kind reeds heeft ingeademd, wier frissche schaduw of wier malsch en laauw tapeet hem reeds eene verkwikkende rustplaats strekten, toen hij nog een kind was, en de trotschheid van het woud en de verwonderlijke verscheidenheid en volmaakte bewerktuiging der minste heîplanten door hem niet werden opgemerkt. Zoo onderstelt het heldendicht nimmer, bij de geschiedenis zijner figuren, dat het vreemdelingen opvoert, die zonder geboorteakte niet zouden ontvangen worden. De helden van het epos zijn de oude bekenden der volken; het zijn de geïnkarneerde hoedanigheden des volks-zelven, en zoo min als ooit, bij den gewonen loop der zaken, in een huisgezin zich het oogenblik opdoet, dat aan het kind gezegd wordt: zie, dat is uwe moeder, en die heet zus en zoo, en deze vierkante ruimte, waarin wij ons bevinden, dat is een kamer, en de verzameling van kamers, die door de hellingen bespannen worden, welke men dak noemt, draagt den naam van huis, en hier zijt ge nu in ‘ons huis’ - zoo min als, bij de opvoeding, de rusteloos voort- en inwerkende historie wordt vernietigd en de voorstellingen, die zij langs ik weet niet welke talloze organen aan de geesten heeft ingeprent, worden te niet gedaan, om plaats te maken voor een logiesch (of onlogiesch?) onderwijs, dat het niets-weten, niets-voelen, en toch vatbaarheid-hebben, als beginsel aanneemt - even min is het levend heldendicht ooit een verhaal dat als iets nieuws wordt voorgedragen aan personen, die op dat verhaal geene andere betrekking hebben dan hunne belangstelling in het kunstwerk. Van daar, dat, als de tegenwoordige lezer bij het geregeld doorloopen van een epischen zang, uit het oud-germaansche, of karolingische of arthur-epos, meent, dat toch vrij geleidelijk de personen worden bekend gemaakt, en met kunstig effekt ten tooneele gevoerd, hij soms op eens toespelingen vindt op feiten of

[pagina 495]
[p. 495]

helden, die hij in 't geheel niet kent, en die hem doen denken, dat er hier of daar een blad aan het hoek ontbreekt; van daar, dat men, te midden der als eenheden beschouwde epopoeën, vaak brokken aantreft, die een volkomen geheel op zich-zelf zijn, zoo goed als de afgezonderde rots, die te midden der Alpenketen gevonden wordt, maar des niet te min door den grondslag, waarop hij rust, aan het geheele gebergte verbonden is.

Maar zoo is het met ‘Floris en̄ Blancefloer’ niet. Duitsche geleerden hebben in de keltische mythologie eene ter dezer zake zeer weinig afdoende herinnering gevonden van de namen onzer geliefdenGa naar voetnoot1); en ook in oude dagen, 't is bewezen, hebben jongelingen maagden bemind: maar mij dunkt, dat de wording van verhalen als ‘Floris en̄ Blancefloer’ eer is te verklaren uit den natuurlijken dichtgeest van onze middeleeuwsche vaderen, bij wie de voorstelling van het geval ontstaan was, dan dat er van overname spraak zoû kunnen zijn bij zoo geringe gelijkenis. Het charakter van volksoverlevering heerscht, buitendien, slechts in zwakken graad bij den ‘Floris’; blijkbaar was de zage den hoorderen van Diederic van Assenede niet gemeenzaam meer, en kenden zij beter ‘Ysoude’, die ‘minde haers mans neve Tristram’, ‘Pariis’, die ‘minde Helenam’, den ‘wisen Salomoen’, ‘Iuno, Venus ende Pallas’, en ‘uut Troien Eneas’, en andere epische figuren, dan ‘Floris ofte Blancefloer’. Zelfs klinkt zonderling aan het einde des gedichts, dat ‘Baerte metten breden voeten’ niet als volkomen bekend schijnt ondersteld te worden.

Men heeft hier dus te doen met een voortbrengsel van kunst-poëzie, in tegenoverstelling van natuur-poëzie; hier is meer individueel genie dan nationaal genie; en het stuk is er niet te minder voortreffelijk om, niet te minder geschikt om in het Dietsch uit den vreemde te worden overgebracht.

Het eerste dichtverhaal in doorloopende vaerzen, met vier klemtonen (de gewone form onzer middelnederlandsche epiek),

[pagina 496]
[p. 496]

waaraan de eerste aesthetiesch gevormde bearbeider onzer dietsche poëzie, Dr Hoffmann, zijne krachten als uitgever beproefd heeft, is de ‘Floris’. Aan den eenen kant moet hij hiertoe gebracht zijn door de aantreklijkheid van het onderwerp; aan den anderen kant door de reaktie, welke de zinneloze uitspraak van Witsen Geysbeek over de kunstwaarde van dit stuk, bij hem moest opwekken.

De geachte uitgever betreurde (‘Horae Belgicae’, III, XII), dat ‘sich von diesem schönen Gedichte nur eine einzige Handschrift erhalten [habe] und nicht einmal in ihrer ursprünglichen Gestalt’. Sedert werd, zoo ver mij bekend is, van geene ontdekking eeniger andere handschriftelijke overblijfselen des gedichts melding gemaakt. Zeer onlangs echter had een mijner vrienden in 's Hertogenbosch het geluk eenige op pergament geschreven brokken van een middelnederlandschen roman uit de keuken te redden, waartoe zij reeds verwezen waren, en bevond alras, dat zij tot een afschrift van den ‘Floris’ hadden behoord. Het zijn vier pergamentblaadtjens, breed 8 rijnl. duimen, hoog 6 1/4 duim, die in het midden gevouwen, aan elkander gehecht en met verloren blaadtjens in katerns zijn verdeeld geweest. Drie onzer blaadtjens zijn aan de bovenzijde, éen is aan den onderkant ruw afgeknipt, waardoor enkele vaerzen zijn wechgesneden of geschonden. Op ieder blaadtjen, vier bladzijden, staan of hebben gestaan 112 vaerzen. De fragmenten komen over-een als volgt met Hoffmanns uitgave:

1e fragment, v. 449 - v. 532, waarop onmiddelijk volgt, op de zelfde bladzijde: v. 537 - v. 562;

2e fragment, v. 1645 - v. 1653; dan volgen 18 vaerzen, die niet met de uitgave van Hoffmann over-een-komen, dan v. 1691, voords 3 vaerzen, die weêr eenigszins afwijken, en met v. 1693 loopt het tot 1715 weêr geregeld voort;

3e fragment, v. 1829 - v. 1855, v. 1857 - v. 1883.

4e fragment, v. 2606 - v. 2620; dan volgt (op nieuw) v. 2615 - v. 2618, dan v. 2625 - v. 2632; daarop heeft v. 2623 gevolgd, en v. 2624 blijft niet uit; onmiddelijk daaronder vinden wij v. 2645 - v. 2670.

[pagina 497]
[p. 497]

5e fragment, v. 2780 (afwijkend), 2781 - v. 2806, v. 2808 - v. 2832.

6e fragment, v. 3171 - v. 3226.

7e fragment, v. 3339 - v. 3396.

Het komt mij voor, dat deze fragmenten wel verdienen ter kennis onzer letterkundigen te worden gebracht. Sommige afwijkingen, die Hoffmann zich van het door hem gebruikte Leidsche HandschriftGa naar voetnoot1) veroorloofd heeft, worden er door gewettigd, weêrleid of verbeterd: dit is het geval met zijne opgegeven korrektuur van v. 540, v. 483, v. 505, v. 603, en dan ook v. 3968, v. 2652, v. 2784, v. 2793, v. 2797, v. 3172, v. 3198, v. 3204, v. 3370, v. 3380, en v. 3390. Voords geven deze fragmenten onderscheidene gelukkige, maar ook minder goede varianten, en de ‘Lücke’ op bl. 95, v. 3370 - v. 3373 wordt er in zeer ‘hovesche’ wijze door aangevuld. Men zal ook opmerken, dat onze fragmenten overal ‘soe’ voor ‘si’ hebben, en dus het rijm ‘soe’ in v. 3349 hier geen disparaat meer oplevert, zoo als in het Leidsche Handschrift.

Ik vermeen, dat het schrift ons minstens tot de eerste helft der XIVe Eeuw te-rug-leidt. Ik heb de theorie van ons nederlandsche letterschrift nog niet tot volledigheid kunnen brengen; maar mij dunkt, dat de vergelijking met het Leidsche Handschrift geen twijfel overlaat aangaande den hoogeren ouderdom aan het mijne toe te kennen. In zonderheid acht ik deze meening gestaafd door het formaat der a-s en s-n. Nog moet ik mededeelen, dat de meeste letters in dit handschrift, ter te-ge-moet-koming aan de verbleeking van het oorspronkelijk schrift, door eene insgelijks middeleeuwsche hand overhaald zijn. Het faksimilee, dat de Heer lithograaf Tesson hier bijvoegt, is tamelijk wél voldoende. Belangrijk schijnt het mij ook toe, dat wij hier, als blijkt uit de fonografische bijzonderheden van dezen kodex met een west-vlaamsch handschrift te doen hebben (soe voor si, cam voor quam), een handschrift dus afkomstig, in engen zin, van den geboortegrond des dichters. Toch is het eene

[pagina 498]
[p. 498]

kopij, en valt, ook al voerde de lettervorm ons een dertig veertig jaren meer rugwaards, aan geen eigenhandige kopij van Diederic te denken. Fouten, als hier gemaakt zijn, maakt de dichter-zelf niet. Uit onze naauwkeurige kollatie zal dit den belangstellende blijken.

Het onderscheid van y en ij, hier meer ii, dan ij, is, in onzen kodex getrouw in acht genomen; voor ‘en̄’ wordt vaak het bekende naar onze Z gelijkende teeken gebruikt: we hebben dit met Ē en ē uitgedrukt, ten einde de z te bewaren voor mz (met) en dergelijken: als blijken zal uit onzen over 't geheel diplomatiesch naauwkeurigen afdruk. Dien het om iets anders te doen is, neme Hoffmanns uitgave of eene der latere prozabewerkingen van den roman ter hand.

 

Alb. Th.

 
Ga naar margenoot+Die hem die oude sal verdriuē
 
Dus mogen die kind' leuende bliuē
 
MarGa naar voetnoot1) alse fl' sal v'heeschenGa naar voetnootV. 3
 
Hi sal wenen ende eeschen
5[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dat m̄ met hem blancefloere
 
T' montorie t' scole voereGa naar voetnootV. 6
 
Dies sulwi ebben goeden raet
 
Haer moed' sal maken .i. gelaet
 
Ē gebaren of soe ziec wareGa naar voetnootV. 9-12
10[regelnummer]
Dit sulwi doen wi sullen hare
 
Beuelen en̄ hetē hi harē liue
 
Dat soe liegende stille bliue
 
Ē soe bidde dat m̄ hare docht'
 
Met hare late want soede socht'Ga naar voetnootV. 14-17
15[regelnummer]
En̄ vele eer sal siin genesen
 
Want soe bet can bi hare wesen
[pagina 499]
[p. 499]
 
Ē soese bet dan .i. and' bewarē sal
 
Dus sulwi onse dinghe voegē alGa naar voetnootV. 18
 
Dan suldi bem belouen ou'waerGa naar voetnootV. 19
20[regelnummer]
Dat gise hem sult zenden naer
 
Binne .xiiii. nachtē daer hi es
 
En̄ niet ne dar hi tvifelen desGa naar voetnootV. 22
 
Dit dedemen v'holenlike
 
Doe omboet die conīc hastelike
25[regelnummer]
Fl' dat hi te hem quameGa naar voetnootV. 25
 
Sone seit hi u genameGa naar voetnootV. 26
 
Iou meest' es ziec en̄ heift gelegēGa naar voetnootV. 27
 
Dat hi der clerkē niet ne mach plegēGa naar voetnootV. 28
 
.. der sco- niet onderwindenGa naar voetnootV. 29
30[regelnummer]
Bedi salic v t' montorie sinden
 
Dar suldi gewillike siin ontfaenGa naar voetnootV. 31
 
Ghi sult dar ter scole gaenGa naar voetnootV. 32
 
Ē leren lesen en̄ scriuen
 
H'e seit hi war sal dan bliuēGa naar voetnootV. 34
35[regelnummer]
Bl' lieve kīt seit hi hierGa naar voetnootV. 35
 
Doe liepē die t'nen ou' siin lierGa naar voetnootV. 36
 
Ende began wenen sereGa naar voetnootV. 37
 
Dit ne doe ic niet lieue h'eGa naar voetnootV. 38
 
Dit gebod ware mi te zuaer
40[regelnummer]
Gine zēt bl' met mi daerGa naar voetnootV. 40
 
In sal daer mogē wonē nietGa naar voetnootV. 41
 
Doe bat hē die conīc ē hiet
 
Dat hi blidelike voere
 
Men sal iov senden bl'Ga naar voetnootV. 44
45[regelnummer]
Binne .xiiii. nachtē of eerGa naar voetnootV. 45
 
Doe mīderde h'de siin zeerGa naar voetnootV. 46
 
Al dede hitGa naar voetnoot2) node hi louet aldus
 
Doe deide die cō fenusGa naar voetnootV. 48
[pagina 500]
[p. 500]
 
Roepen sinen enen cam'lincGa naar voetnootV. 49
50[regelnummer]
Die lustich was telker dincGa naar voetnootV. 50
 
Dien hiet hi varē mz sinē kīde
 
T' montorie daer hine sinde
 
Ē gaf hem dies hem behoeuedeGa naar voetnootV. 53
 
Newar fl' sere droeuedeGa naar voetnootV. 54
55[regelnummer]
En̄ weēde sere al daer hi scietGa naar voetnootV. 55
 
Van bl' ende hise liet
 
Doe gereet was sine vaertGa naar voetnootV. 57
 
Voer hi woch t' mōtorie waerd
 
Dar vant hi den h'toge gorasGa naar voetnootV. 59
60[regelnummer]
Dien hi wellecome was
 
Vrou cente ontfinckene blidelikeGa naar voetnootV. 61
 
Soe dedene h' de houeschelikeGa naar voetnootV. 62
 
Hare docht' ioncv̊uwe cybilienGa naar voetnootV. 63
 
Leden tolre tiid en̄ tolre wileGa naar voetnootV. 64
65[regelnummer]
Ond' die ioncv̊uwen vand' pord
 
DatGa naar voetnoot3) hi daer horē soude sulke wordGa naar voetnootV. 66
 
Dar hi lichte bi mochte beginnēGa naar voetnootV. 67
 
Indie scole andre minnenGa naar voetnootV. 68
 
Dar hi hē seluē mede soude v'hoeghēGa naar voetnootV. 69
70[regelnummer]
Ē bl' v'geten moghen
 
Men wiisdem vele en̄ leerde
 
Mar litel hi dar toe keerdeGa naar voetnootV. 72
 
Sinē sin wat so dat hit wasGa naar voetnootV. 73
 
Al dat hi horde ende has
75[regelnummer]
Altoos so cam hem teuorenGa naar voetnootV. 75
 
Van bl' die hi adde v'coren
 
Bouē allen die hi nie gesach
 
Die hem in th'te so vaste lachGa naar voetnootV. 78
 
Dat soene deide leuē in beduangheGa naar voetnootV. 79
80[regelnummer]
Die wile dochte hem te langheGa naar voetnootV. 80
 
Bede bi daghe en̄ bi nachte
[pagina 501]
[p. 501]
 
Dicken v'suchtē hi onsochteGa naar voetnootV. 82
 
Te haluē woorde in sine sp'keGa naar voetnootV. 83
 
Dus leuedi met ongemake
85[regelnummer]
En̄ clagede dicken sine ollendeGa naar voetnootV. 85
 
Ga naar margenoot+Eer die viertienacht cam̄ ten en̄Ga naar voetnootV. 86
 
Ga naar margenoot+Ē hie was in sorgen grotGa naar voetnootV. 86-87Ga naar voetnootV. 87
 
Dat soe soude wesen doot
 
E was droeuer dan hi was eerGa naar voetnootV. 89
90[regelnummer]
Sine rouwe wies ie lanc so meerGa naar voetnootV. 90
 
Hie ne mochte haers niet v'getē
 
Doe liet hi slapen en̄ eten
 
Bede dat eten en̄ dat drinken
 
Die ogen begonden hem ontsinkē
95[regelnummer]
Want hē siin vlesch al aue ginc
 
Doe wd's geware die cam'linc
 
Haestelike hi ten conine sinde
 
Ē omboet hem van sinē kinde
 
Niemare die hē sere mesq'mGa naar voetnootV. 99
100[regelnummer]
Hie w't wonderlike gram
 
En̄ riep de conīgīne te hem
 
Vouwe seit hi iu weet hoe ic bēGa naar voetnootV. 102
 
D' wōd'like com̄ an dese dinc
 
Ons heuet onboden die cam'line
105[regelnummer]
Van onsen sone quade niemare
 
Nv siet hoe mer best toe vare
 
In weet oft si bi touerie
 
Van blanchefl' sire amie
 
Of hi v'woet si selue fl'
110[regelnummer]
Dat soe hem dusdane wiis
 
Sinē sin al heift benomenGa naar voetnootV. 111
 
M̄ doese mi hastelike comen
 
 
 
Ga naar margenoot+Die tevoren adden geseten moedelike
 
Si dronken so wel ende atenGa naar voetnootV. 114
[pagina 502]
[p. 502]
115[regelnummer]
Dat si har moetheit al v'gatenGa naar voetnootV. 115
 
En̄ seiden als si geuoelden des wiins
 
Si haddē die herb'ge sinte martins
 
Si loegen ē sp'ken hare ē gens
 
Mar fl' hadde ander gepensGa naar voetnootV. 119
120[regelnummer]
Hine hadde bliscap no sorge negeneGa naar voetnootV. 120
 
Sond' om bl' allene
 
Hine mochte eten no drinken
 
Dit m'kede die v̊uwe ē begonste dinken
 
Behendelike in haren moet
125[regelnummer]
En̄ tard harē man vp dien voet
 
Here seitsoe mi wondert sere
 
Van desen sconen jonchere
 
Dat hi es harde tongemake
 
Hine mach niet van desen ate
130[regelnummer]
Ic wane him hir in iet mescomt
 
In weet wat him scadet of vromt
 
Hi seit dat hi copinge pliet
 
Dies can ic gelouen niet
 
Ic segv seit soe tewaren
135[regelnummer]
Dat si om ander dinc vte varē
[pagina 503]
[p. 503]
 
Hir was ene ioncv̊uwe van sulk' seide
 
In dand' woeke nadeser
 
Die dreef rouwe got vt'maten
 
Om enē ionch'e die soe adde ghelaten
 
.............
140[regelnummer]
Dat seiden diese hier hadden brocht
 
Si seiden dat hiet bl'
 
Dat dochte mi in minen moet
 
Ē seiden dat sise v'copen souden
 
Ga naar margenoot+En̄ te babilonie met hē voerē woudenGa naar voetnootV. 122-144Ga naar voetnootV. 144
145[regelnummer]
Alse fl' bl' nom̄ horde
 
Hi ne gaf wed' negene andwordeGa naar voetnootV. 146
 
Vand' grot' bliscep die hi ontfincGa naar voetnootV. 147
 
Ne wiste hi wat hem ou'gincGa naar voetnootV. 148
 
So harde verwandelde hem siin moetGa naar voetnootV. 149
150[regelnummer]
Dat hi enē nap die vor hem stoetGa naar voetnootV. 150
 
Met enē messe al omme sloech
 
Doe sprak' die w't toe en̄ louch
 
Te speile en̄ seide vppenbare
 
Dat hi boete te rechte sculdich wareGa naar voetnootV. 154
155[regelnummer]
Dat hi omme sloech dien wiinGa naar voetnootV. 155
 
Die boete moeste gebetert siinGa naar voetnootV. 156
 
Doe dede fl' reken in sine male
 
Enen guldinē cop al mett' scale
 
Die riicliic was ē h'de grot
160[regelnummer]
Blidelike hine der vrouwē boet
 
Vrouwe seit hi desen cop geuic vGa naar voetnootV. 161
 
Bedi gi ebt mi v'tellet nv
 
Van bl' die erste niemare
 
Die ic v'heeschen conde van hareGa naar voetnootV. 164
165[regelnummer]
Tote nv ne wistic se soeken war
 
Nv salicse soeken ē volgē har nar
 
 
 
Ga naar margenoot+Met dien seluē scepe was bl'Ga naar voetnootV. 167
 
Van spaengen te blandas ou'brocht
[pagina 504]
[p. 504]
 
Met dien copmāne diese adden gecochtGa naar voetnootV. 169
170[regelnummer]
Ten seluen huus adsoe gelegen ene nacht
 
Dar fl' te h'bergen adde geachtGa naar voetnootV. 171
 
Dar mach hi and'waruē niemare horēGa naar voetnootV. 172
 
Van bl' die hi hadde v'coren
 
Terst datsi t' herbergē cam̄
175[regelnummer]
Men hiet den cnapē dat si goem nam̄
 
Ten som'en enten andren paerdenGa naar voetnootV. 176
 
Dat sise conreiden ē we' begadenGa naar voetnootV. 177
 
Si vonden die herb'ge wel beuestGa naar voetnootV. 178
 
Van so wat so si behoeuede bestGa naar voetnootV. 179
180[regelnummer]
Orscoren genoech en̄ voeder
 
Van so sconre h'berge en̄ so goed'
 
Vantm̄ quaden coeuer daer
 
Soe was wel beuest van spisen alt iaerGa naar voetnootV. 183
 
Si vonder genouch broet ē wiinGa naar voetnootV. 184
185[regelnummer]
En̄ zvinin vlesch en̄ rendiinGa naar voetnootV. 185
 
Gesouten en̄ ongesouten bede
 
Ē van menegē dinge scone g'ede
 
Als die sciltknechte entie garsoene
 
Hadden gedaen dat him bestont te doeneGa naar voetnootV. 189
190[regelnummer]
Hars selfs gemac si doe plaghenGa naar voetnootV. 190
 
Want si warē v'pint bin .ix. daghenGa naar voetnootV. 191
 
Ē bin ix nachten indie ze
 
Dies hastemen teten te meGa naar voetnootV. 193
 
..............
 
Want damirael dar nemen dede
195[regelnummer]
Harde suare tolne enen sinē seriantGa naar voetnootV. 195
 
Diet tgerechte van him hilt int lant
 
Wast recht wast onrecht si v'tolden dar
 
Ē van haren goede zueren waerGa naar voetnootV. 198
 
Doe si hare tolne of adden gedaenGa naar voetnootV. 199
200[regelnummer]
Teten was gereit ē si gingen duaenGa naar voetnootV. 200
[pagina 505]
[p. 505]
 
Die ionch'e was int scoenste geseten
 
Doe dedem' dar vort b'ngen dat etē
 
Men dienden rikelixt alrestGa naar voetnootV. 203
 
Want hi van hem allen was geerstGa naar voetnootV. 204
205[regelnummer]
Met guldinē ē met zelu'inē vaten
 
Si dronken alle vroilike ē aten
 
Mar hi selue dies litel achte
 
Hi emm' dar wart in gedochteGa naar voetnootV. 208
 
Dar hi omme was geporret vt
210[regelnummer]
Dit v'nam die w't ē sp'c ou'luut
 
Ionch'e mi dinct dat gi litel eetGa naar voetnootV. 211
 
Ic waent v arde an v drinken beletGa naar voetnootV. 212
 
Ē v harde mescomt in uwen moede
 
Dese gote tolne van uwen goede
215[regelnummer]
Here seit hi dat mochti weten welGa naar voetnootV. 215
 
Dat dar omme es ē niewet elGa naar voetnootV. 216
 
Dat ic dus pense ē droeue bem
 
Doe andworde die w't ē sp'c te hem
 
H'e seithi bi dier voerē gedinkets mi nv
220[regelnummer]
Ē bi den gelate dat ic v'neme an v
 
 
 
Ga naar margenoot+Als gi comt te lande na dien te w'keneGa naar voetnootV. 221
 
Enē andren iof enē bet'ren makenGa naar voetnootV. 222
 
Als hi v hord sp'ken van sulken sakenGa naar voetnootV. 223
 
Hi sal hem iegen v becondegen wel saen
225[regelnummer]
Ē noden v iof gi wilt spelen gaenGa naar voetnootV. 225
 
Dat sal sin scaec en̄ niet elGa naar voetnootV. 226
 
Ic weet wel hi speilt g'ne dat spel
 
Als hi vint iege wien hi plegets veleGa naar voetnootV. 228
 
C bisante bringet ten speleGa naar voetnootV. 229
230[regelnummer]
Om also veile speilt en̄ niet min
 
Geue v god sege en̄ gewinGa naar voetnootV. 231
 
Dat suldi hem weder geuenGa naar voetnootV. 232
[pagina 506]
[p. 506]
 
Ē dartoe dat uwe mīdi v levenGa naar voetnootV. 233
 
Des and' dages k't wed' en̄ b'ngt ten speleGa naar voetnootV. 234
235[regelnummer]
Der besante tvewarf alse veleGa naar voetnootV. 235
 
Om also vele speilt en̄ niet min
 
Geve v god sege en̄ gewin
 
Dat siin suldi hem weder geuen
 
Ē dartoe dat uwe mindi v leuenGa naar voetnootV. 236-239
240[regelnummer]
Des derdes dages radic v dat gi niet veletGa naar voetnootV. 240
 
Nemt uwen cop met v en̄ setGa naar voetnootV. 241
 
Cccc besante tegader vpt spelGa naar voetnootV. 242
 
Ē speilt occ niet gine constet welGa naar voetnootV. 243
 
Datt' also vele ieghen staenGa naar voetnootV. 244
245[regelnummer]
Iof gi wint geuet hem weder saen
 
Dat siin mettē uwen als ic seide eer
 
Dus gewinne di sine hulde so lanc so meerGa naar voetnootV. 247
 
..............
 
Verwecken sinē fellen moetGa naar voetnootV. 248
 
Dus suldi met uwen ghiftē drinkenGa naar voetnootV. 249
250[regelnummer]
Sine gierege h'te dan sal hi dinkenGa naar voetnootV. 250
 
Ē pensen hoe hi v dat goetGa naar voetnootV. 251
 
En̄ der ere gedanken die gi hem doet
 
Sine hande sal hi v bieden te w'dene v man
 
Dies west gereet en̄ ontfatene dan
255[regelnummer]
Sine mansceip en̄ sine sekerheit
 
Dan mogedi lien alder warheitGa naar voetnootV. 256
 
Boudelike en̄ dan siit coeneGa naar voetnootV. 257
 
Te telne dat gi hebt te doeneGa naar voetnootV. 258
 
V miscame en̄ v ongevalGa naar voetnootV. 259
260[regelnummer]
Ic wet wel mach hi dat hi dan sal
[pagina 507]
[p. 507]
 
Vwen wille vordrē en̄ berechtenGa naar voetnootV. 261
 
Ne doet hiis niet het sal hem ontfechtēGa naar voetnootV. 262
 
Doe him siin werd desen raet v'gafGa naar voetnootV. 263
 
Sine h'te v'lichte hem der ofGa naar voetnootV. 264
265[regelnummer]
Des morgins vro sat hi vp siin pardGa naar voetnootV. 265
 
En̄ reet rikelike ten torre waerd
 
Tve sciltknechte hi met hem namGa naar voetnootV. 267
 
Ē als hi ten voete vanden torre cam
 
Harde conlike lede hire an siin oghenGa naar voetnootV. 269
270[regelnummer]
En̄ merkede en̄ besach die hogeGa naar voetnootV. 270
 
Die wide mat hi met sinen voetēGa naar voetnootV. 271
 
Doe cam die portward' met onsoetē
 
En̄ met bi terē wor' so als hē was geseit
 
Vrient seit hi ic merke dine dompheit
 
 
275[regelnummer]
M marc gouds was tonberneGa naar voetnootV. 275
 
Ga naar margenoot+Ē bad dat m̄ hem vercochteGa naar voetnootV. 276
 
Doe fl' die stade goet dochteGa naar voetnootV. 277
 
Hi nam̄ indie hant en̄ hildene vor hemGa naar voetnootV. 278
 
Here seit hi omdat ic seker bemGa naar voetnootV. 279
280[regelnummer]
Iof mi noet gesciet bi uw' huldeGa naar voetnootV. 280
 
En̄ ic v vrientscap wille v'sculden
 
So ne willicne niet v'copen v
 
Neware in ghiften geuicne v nvGa naar voetnootV. 283
 
Die portwardre ontfingene blidelike
285[regelnummer]
En̄ snoer en̄ seide getrouwelike
 
So wat so hi hiete en̄ wilde gerentstGa naar voetnootV. 286
 
Hi souder an lecgen sinen nerenstGa naar voetnootV. 287
 
Hi ledene met hem in sinen bongardGa naar voetnootV. 288
 
Hi boet hem sine hande en̄ wardGa naar voetnootV. 289
290[regelnummer]
Verholenlike al dar sin man
 
Des hi berounesse dar nar gewan
[pagina 508]
[p. 508]
 
Fl' ontfingene en̄ dede als die vroede
 
Hi hopede het soudem com̄ te goedeGa naar voetnootV. 293
 
Vrient seit hi min man sidi nv
295[regelnummer]
Nv betrouwe ic ē geloue v
 
Als enē minē man dat gi mi
 
Gehulpich sult siin war soet siGa naar voetnootV. 297
 
Ic sal mi getrosten van uwen radeGa naar voetnootV. 298
 
En̄ setten min liif ond' v genadenGa naar voetnootV. 299
300[regelnummer]
Hit doet mi die noet dat ix lieGa naar voetnootV. 300
 
Hier bouē inden tor es mine amic
 
..............
 
Die mi oit sident dat ic van hare voerGa naar voetnootV. 302
 
In groten sere heuet gelaten
 
Ic minse so vter matenGa naar voetnootV. 304
305[regelnummer]
Dat v'noyde minen vad' ē dochtē quaet
 
Ē mire moed' en̄ daden den raet
 
Dat soe mi wort bestolenGa naar voetnootV. 307
 
Nu ebbic om hare varen dolenGa naar voetnootV. 308
 
Van spaengen hareward ē v'heeschetGa naar voetnootV. 309
310[regelnummer]
Dat icse inden tor hir ebbe v'eeschetGa naar voetnootV. 310
 
In can gesecgen hoe g'ne icse sage
 
Ic sal doet bliuen bin den vierdē dageGa naar voetnootV. 312
 
Of ic salse ebben soehoe ment gedoe
 
Soete vrient mi geradet der toeGa naar voetnootV. 314
315[regelnummer]
Doe die pordw'der sine redene v'stoet
 
H'e seit hi mi heift v'leet v goet
 
Dies bem ic te spade worden gewareGa naar voetnootV. 317
 
Ghi hebt gedaen als die goclareGa naar voetnootV. 318
 
Die scone pipet ende blaset
320[regelnummer]
Als hie die voghelkine verduasetGa naar voetnootV. 320
 
Met uwen lusten hebdi mi geuaenGa naar voetnootV. 321
 
Dat ic v niet ne can ontgaenGa naar voetnootV. 322
 
Comet te scaden of te vromen
[pagina 509]
[p. 509]
 
Nadien dat dus es comenGa naar voetnootV. 324
325[regelnummer]
Salic u gelesten mine trouweGa naar voetnootV. 325
 
Ic weet wel dat gi en̄ die iōcv̊uwe
 
En̄ ic dar omme sullen st'uen
 
Nochtan salic pensen en̄ weruenGa naar voetnootV. 328
 
 
 
Ga naar margenoot+Har spel es al der werelt bekentGa naar voetnootV. 329
330[regelnummer]
Har wiel loept al omme trent
 
Dat nu es bovē dats sciere onder
 
Van hare mogedi horen wonder
 
Van haren naturen van haren seiden
 
Als soe wel heuet geweest meideGa naar voetnootV. 334
335[regelnummer]
Den man en̄ heiftene brocht so hogeGa naar voetnootV. 335
 
Bi haren wille bi haren gedoge
 
Dat hi hem nonsiet van genen valleGa naar voetnootV. 337
 
Er hiis iet weet es hi al met alleGa naar voetnootV. 338
 
Onder die voete geworpen ned'
340[regelnummer]
Dat soe den man geift dat nemt soe wederGa naar voetnootV. 340
 
Dat hine weet hoe hiis gedarft
 
Menegen hogen sire soe ontherftGa naar voetnootV. 342
 
Menegen duaes maect soe here
 
En̄ geuet hem rikeit en̄ ereGa naar voetnootV. 344
345[regelnummer]
Teldende parde en̄ diere gesmide
 
Ē cledene met bontē ē met siden
 
En̄ maectene rucht'Ga naar voetnoot4) en̄ h'e int lantGa naar voetnootV. 347
 
Enē biscop maect soe van enē truantGa naar voetnootV. 348
 
En̄ enē broedbidd' van enē clercGa naar voetnootV. 349
350[regelnummer]
Dies pleget soe dusgedaen es hare w'c
 
Hare giftē siin arde ongestade
 
Ē oec alle hare dadeGa naar voetnootV. 352
 
Soe es wandel en̄ menechvout
 
Hi bliift gehoent die hem an hare houtGa naar voetnootV. 354
[pagina 510]
[p. 510]
355[regelnummer]
Nv hadsoe dese tve so hoge v'heuenGa naar voetnootV. 355
 
Dat si vro warē ē hem luste leuen
 
En̄ also te bliuene emmer m'
 
Doe warp soese in rouwen ē in seer
 
Uter bliscap dar soese brochte toe
360[regelnummer]
Het geviel dat claris ens morgins vroe
 
Ontspranc en̄ ward geware
 
Dat hoge dach was ē w'd in vareGa naar voetnootV. 362
 
Want soes torē waende gewinnen
 
Te bl' riep soe hare gesellinneGa naar voetnootV. 364
365[regelnummer]
Ē seide dat hoge ware vp dien dachGa naar voetnootV. 365
 
Bl' harde vacrech lachGa naar voetnootV. 366
 
En̄ andworde als soese roepē horde
 
Ic come seit soe met dien worde
 
Bleef soe licgende en̄ sliep
370[regelnummer]
Claris hastelike ten condute liep
 
In hare beckin soe dvat' ontfinc
 
Ē vervarlike soe ned' ginc
 
Vor haren here den amirale
 
Dar waendsoe vinden mett' dvaleGa naar voetnootV. 374
375[regelnummer]
Bl' die in hare cam'e lach
 
Alse damiral niet ne sachGa naar voetnootV. 376
 
Wond'de him harde ē vragede hareGa naar voetnootV. 377
 
War bl' m' rede ē bleuē wareGa naar voetnootV. 378
 
Soe soude met rechte te sinē dienste wesenGa naar voetnootV. 379
380[regelnummer]
Here sp'c claris soe heuet gelesenGa naar voetnootV. 380
 
Al desen nacht har boekelkin
 
Om v lange liif dat gi moet siin
 
Met erē inde werelt vortw't mer
 
Ē soe bleef slapende en lettel erGa naar voetnootV. 384
 
 
385[regelnummer]
Dat hi een wort niet mochte sp'ken
 
Ga naar margenoot+Van torne dochtemGa naar voetnoot5) sine h'te brekenGa naar voetnootV. 386
 
Dat zu't v'droech hi en̄ soude slaenGa naar voetnootV. 387
[pagina 511]
[p. 511]
 
Binne dien ontsprongē si ē sagene staenGa naar voetnootV. 388
 
Vor hem dien vruchteliken here
390[regelnummer]
Met barē zu'de v'bolghen sereGa naar voetnootV. 390
 
Van vruchtē waendē si bede v'deruēGa naar voetnootV. 391
 
Sine tvifelden niet sine souden st'uenGa naar voetnootV. 392
 
Doe sach up fl' bl'Ga naar voetnootV. 393
 
[.............]Ga naar voetnoot[]
 
Ē begonden te wene hi en̄ soeGa naar voetnootV. 394
395[regelnummer]
Damiral stont erre ē sach al toeGa naar voetnootV. 395
 
Si langē hem gereit te slane bedeGa naar voetnootV. 396
 
Hi sette fl' in talen en̄ seide
 
Wie bestu elendich caytiif
 
Dan saltu nv v'liesen diin liifGa naar voetnootV. 399
400[regelnummer]
Hoe warstu so dorstich ē so coeneGa naar voetnootV. 400
 
Dus grotē lacht' mi te doene
 
Ē te slapene bi minen lieueGa naar voetnootV. 402
 
Du best com̄ geliic enē dieue
 
Dat saltu met dinen liue copen diere ē sereGa naar voetnootV. 404
405[regelnummer]
Bi al den goden die ic ere
 
Ic saldi v'slaen en̄ dine pute
 
Heiden sal gaen uwe mīne vte
 
Die gi ebt gedreuē nv ē echtGa naar voetnootV. 408
 
War dat mī ere ē mī recht
410[regelnummer]
Dat ic v liete leuen nent
 
Sint gi minē tor ebt ontrentGa naar voetnootV. 411
 
So moeti st'uē dat wetet waleGa naar voetnootV. 412
 
Doe andworde fl' den amiraleGa naar voetnootV. 413
 
Harde omoedelike ē weende sere
415[regelnummer]
Genaden seit hi soete hereGa naar voetnootV. 415
 
Dit es ene die mi minnet
 
Vor alle die gone die soe kinnet
 
Ē ic hare vor alle die ic kinneGa naar voetnootV. 416-418
[pagina 512]
[p. 512]
 
Nie ne ward so gestade minneGa naar voetnootV. 419
420[regelnummer]
So gerechte ē so gewareGa naar voetnootV. 420
 
Als soe te mi draghet ē ic te hare
 
Als hi niet lang' sp'ken ne dorsteGa naar voetnootV. 422
 
Bat hi dat hi hem gaue vorste
 
Dat si moesten com̄ vor sine manGa naar voetnootV. 424
425[regelnummer]
Ē mense bi vonnesse v'dade danGa naar voetnootV. 425
 
Hi gaf hem vorst ē hietse ned' b'nghēGa naar voetnootV. 426
 
Tven serianten dar hi sal dinghēGa naar voetnootV. 427
 
Dar moesten si hem terstē cledenGa naar voetnootV. 428
 
Entien vreseliken ordele g'edenGa naar voetnootV. 429
430[regelnummer]
Dae cam die feste die m̄ plachGa naar voetnootV. 430
 
Elx iaers te houdene ē die dachGa naar voetnootV. 431
 
Dat damiral wiif nem̄ soudeGa naar voetnootV. 432
 
Dar warē v'gadert ionc ē oudeGa naar voetnootV. 433
 
Coningē h'togen gemeenlike
435[regelnummer]
Ē alle die hogeste vanden riikeGa naar voetnootV. 435
 
Harde riiclic was binnē die sale
 
Die pilaren warē al van k'staleGa naar voetnootV. 437
 
Teben no troien adden nie negeenGa naar voetnootV. 438
 
So rikelicen palais als dar was eenGa naar voetnootV. 439
440[regelnummer]
Het was ere milen wiit ē lancGa naar voetnootV. 440
 
Van goude was al die inganc
voetnoot1)
Zie mijne ‘Karolingische Verhalen’ (thands bij Van Langenhuysen), bl. 323 en volg.
voetnoot1)
Omschreven door onzen geachten Warandgenoot den Heer Oudemans zie boven, bl. 139.
margenoot+
L.Hs. V vo, 2e kol. 9.
voetnoot1)
Ons Hs. heeft hier eigenlijk Wa met een slotletter, die noch r noch t is. Lezingen van het L. Hs.
voetnootV. 3
M' a.f. dat sal gevreischē.
margenoot+
(Hoffm. v. 453.)
voetnootV. 6
t' scolē.
voetnootV. 9-12
 
En̄ .j. gebaer ocht si s.w.
 
Dit moet si doē wi selent hare
 
Beuelē vaste bi haren liue
 
Dat si op haer bedde bliue
voetnootV. 14-17
 
wāt si sochter
 
En si bat bewarē dan .j. and' sal
voetnootV. 18
D.s. onse dinc vorachtē al.
voetnootV. 19
seldi gelouē.
voetnootV. 22
En̄ hi niet en twiuele des.
voetnootV. 25
te heme.
voetnootV. 26
v si gename.
voetnootV. 27
V m.
voetnootV. 28
niet mach.
voetnootV. 29
scolen ond'winden.
voetnootV. 31
willecome sijn en̄ wel ōtfaē.
voetnootV. 32
d' bliuē en t' scole gaen.
voetnootV. 34
sprac floris w'.
voetnootV. 35
Blancefl'. minne.
voetnootV. 36
Hem l.d.t.o. sine.
voetnootV. 37
weenne hoe sere.
voetnootV. 38
Dit en doet niet seit hi here.
voetnootV. 40
Ghi en doet.
voetnootV. 41
salre.
voetnootV. 44
Hi soude hē.
voetnootV. 45
binnē .xiiij.
voetnootV. 46
Dat m. hē harde.
voetnoot2)
Onduidelijk: hit of het.
voetnootV. 48
D.d. sijn vad' die cō.
voetnootV. 49
roepen enen sinē.
voetnootV. 50
D. listech w. en̄ vot talre d.
voetnootV. 53
hem al.
voetnootV. 54
M'.
voetnootV. 55
En̄ w. al.
voetnootV. 57
Doe al.
voetnootV. 59
h'e.
voetnootV. 61
Vouwe sante.
voetnootV. 62
Si dede.
voetnootV. 63
sibilien.
voetnootV. 64
Heme leeden dicwilen.
voetnoot3)
Ons Hs. heeft Dar.
voetnootV. 66
D.h. soude horē s.w.
voetnootV. 67
En hi bi lichte m. gewin̄ē.
voetnootV. 68
In die herte ene a.m.
voetnootV. 69
bi s.v.
voetnootV. 72
Daer hi lettel.
voetnootV. 73
S.s. so wat soet was.
voetnootV. 75
A. was hē die gedane te v.
voetnootV. 78
D.h.s.v. int h'te.
voetnootV. 79
i. goten.
voetnootV. 80
D.w.d. hē l.
voetnootV. 82
D.v.h. harde o.
voetnootV. 83
T.h.w. an.
voetnootV. 85
sijn ellende.
margenoot+
L. Hs. VI ro, 2e kol. 12.
voetnootV. 86
XIIIJ.
margenoot+
Ibid. v. 17; Hoffm. v. 537.
voetnootV. 86-87
Hier ontbreken bij ons vier onmisbare regels, ‘Hoffmann’, v. 533-536.
voetnootV. 87
Doe was hi.
voetnootV. 89
Doe was hi.
voetnootV. 90
Die rouwe wies hē ī.
voetnootV. 99
Die niemare hē h'de.
voetnootV. 102
en wei? ti wie.
voetnootV. 111
genomen.
margenoot+
L. Hs. XIIJ ro, 2e kol. 12.
voetnootV. 114
S.d. wel.
voetnootV. 115
D.s. der.
voetnootV. 119
M.f.h. al and'.
voetnootV. 120
no ioie.
margenoot+
L. Hs. XIIJ vo, Ie kol. 20.
voetnootV. 122-144
In plaats hiervan heeft het Leidsche Hs. het volgende (bij Hoffmann, v. 1654-1692):
 
Te hare wart hadhi emm' sijn gedochte
 
B innē den etene hi sere onsochte
 
En̄ dicke om haer v'sochte
 
No eten no drinkē dat hi mochte
 
So lettel hi op sine hande sach
 
Vandē gepeinse dat hē int h'te lach
 
Dat hine wiste wedert was broet
 
So vleesch dat hi te monde boet
 
Dit dede hi so dicke en̄ so openbare
 
Dats die vrouwe wart geware
 
Harē h'e nopede si behendelike
 
H'e en siedi niet hoe droeuelike
 
Hem die ionch'e gelaet en̄ v'sucht
 
In weet wat hi peinst en̄ vrucht
 
Hine et geredelike no drinct wijn
 
Al seggē si dat si coman̄e sijn
 
Si sijn elre om̄e geport vut
 
Doe sprac si te hem ouer luut
 
Jonch'e ic hebbe gemerct an v
 
Van begīne van dē etene tote nv
 
Hebbics ware genomē en̄ gewetē
 
Dat gi vele hebt gepenst en̄ lettel getē
 
In weet niet wat v deert
 
Lichte hier w't te cope dat gi beg't
 
Oec sagic hier des es niet lange ledē
 
.I. joncfr' van dē selvē seden
 
Die mi dochte dat al d'voer
 
Haer seluē noemet si blancefl'
 
Gi dinct mi harde gelikē hare
 
Beide vā hude en̄ van hare
 
Van pensene hilt si gene mate
 
Ghi dinct mi vā dien gelate
 
En̄ vand' voerē dat si mi dochte
 
Si v'suchte ouo etene dicke onsochte
 
En̄ gewoech dicke eens haers amijs
 
Dien si harde minde en̄ hiet florijs
 
Daerse om̄e was versent en̄ v'cocht
 
Dat seidē diese hier haddē brocht
 
Dat sise voert v'copen woudē
voetnootV. 144
souden. Zie ‘Hoffmann’, v. 1692.
voetnootV. 146
Hine g. der vowe gene.
voetnootV. 147
Van der b.
voetnootV. 148
Hine wiste wat.
voetnootV. 149
So v.h.s.m.
voetnootV. 150
D.h.J.n. met wine.
voetnootV. 154
D.h.b. sc.
voetnootV. 155
D.h.o.s. den.
voetnootV. 156
Die mesdaet.
voetnootV. 161
Vrouwe d.c.
voetnootV. 164
gevreischē.
margenoot+
L. Hs. XIIIJ, 2e kol. 36.
voetnootV. 167
M.d. scepe.
voetnootV. 169
comānē.
voetnootV. 171
D' floris hadde te h'bergē geacht.
voetnootV. 172
andre niemare.
voetnootV. 176
somerē.
voetnootV. 177
D.s. corendē e. wel bewaerden.
voetnootV. 178
bewest.
voetnootV. 179
Van dies hē b.b.
voetnootV. 183
So wel waest bewist alt jaer.
voetnootV. 184
Vā spisē e.w.
voetnootV. 185
E. verkē vleesch en̄ renderijn.
voetnootV. 189
stoet te d.
voetnootV. 190
gemaecs.
voetnootV. 191
ī IX.
voetnootV. 193
Des haeste mēt daer vele te mee.
voetnootV. 195
tol.
voetnootV. 198
swaren vaer.
voetnootV. 199
haren tol h. af gedaen.
voetnootV. 200
T.w.g. en̄ g.d.
voetnootV. 203
rijclic alrerst.
voetnootV. 204
geherst.
voetnootV. 208
Emm' hadde hi sine g.
voetnootV. 211
lettel et.
voetnootV. 212
Ic wane v harde an v eten let.
voetnootV. 215
moechdi.
voetnootV. 216
om̄e si en̄ niew' om̄e el.
margenoot+
L. Hs. XIX vo, 2e kol. 15.
voetnootV. 221
En̄.
voetnootV. 222
v' makē.
voetnootV. 223
so hogē.
voetnootV. 225
En nodē oft.
voetnootV. 226
scaecs.
voetnootV. 228
A.h. weet.
voetnootV. 229
set tenē.
voetnootV. 231
Gheeft.
voetnootV. 232
Dat sine seldi.
voetnootV. 233
D'toe d.u. mīnt v l.
voetnootV. 234
set.
voetnootV. 235
t.w. so vele.
voetnootV. 236-239
Herhaling van v. 230-233. Het L. Hs. heeft:
 
Dat sine geuz he' wed' of ghi wīt
 
En̄ des uwes ont nz i twīt
 
D' sal v gichte en̄ v goet
 
... wekē sinē euelē moet.
voetnootV. 240
D.d.d. ghi nz ē let.
voetnootV. 241
en̄ d'toe set.
voetnootV. 242
int s.
voetnootV. 243
kēnet w.
voetnootV. 244
... t'also ieghē is en̄ staē.
voetnootV. 247
D. ghewī di s.h. ie.
voetnootV. 248
is in het L. Hs. de laatste van 12 regels, die hier ontbreken.
voetnootV. 249
seldene.
voetnootV. 250
Sine sure h'te.
voetnootV. 251
E.p. hi ē mach d. g'te goet.
voetnootV. 256
D.m. siē die w'heit.
voetnootV. 257
B. en̄ weset coene.
voetnootV. 258
T.t. v sake die.
voetnootV. 259
Beide v.
voetnootV. 261
en̄ d'ā.
voetnootV. 262
En̄ doet.
voetnootV. 263
D.h. die w.d.r. gaf.
voetnootV. 264
Hi dankes hē en̄ v'blider af.
voetnootV. 265
vroe.
voetnootV. 267
.IIJ. (of III); Hoffm. leest er duizend uit.
voetnootV. 269
H. cōdelike.
voetnootV. 270
Hi mer (sic) en̄.
voetnootV. 271
Die bandē.
voetnootV. 275
.M. maerc d'o' gheuē vā goude.
margenoot+
L. Hs. XX vo, 2e kol. 30.
voetnootV. 276
E.b.d. hine he' v.
voetnootV. 277
Doet fl sach en̄ het hē tiit d.
voetnootV. 278
Hi namē.
voetnootV. 279
H.s.h.o.d. ic des seken b.
voetnootV. 280
ghesciede vā.
voetnootV. 283
M' in.
voetnootV. 286
Wat.
voetnootV. 287
erenst.
voetnootV. 288
Met leide' hine.
voetnootV. 289
En̄ b.h.s. handē.
voetnootV. 293
H.h. dat hē comē soude t.g.
voetnootV. 297
w' het si.
voetnootV. 298
vandē.
voetnootV. 299
in uwe.
voetnootV. 300
ics v lie.
voetnootV. 302
D.m. sidēt.
voetnootV. 304
Die mindic s.v. De vaerzen 303 en 304 heeft Hoffmann overgeslagen. Zie bij hem v. 2808-2809.
voetnootV. 307
Dat s.m. d'om̄e u't v'stolē.
voetnootV. 308
N.h. so langhe v.d.
voetnootV. 309
Vā sp. en̄ d'ō gheēisschet.
voetnootV. 310
D.i. in den t.h. ghevreisschet.
voetnootV. 312
ī d. derdē.
voetnootV. 314
S.v. nv troost en̄ raet d'toe.
voetnootV. 317
v'leidet.
voetnootV. 318
voghellare.
voetnootV. 320
D' hi d.v. mede v.
voetnootV. 321
M. liste.
voetnootV. 322
Datic mz erē v nz mach.
voetnootV. 324
N.d. het d'.
voetnootV. 325
gheleistē trouwe.
voetnootV. 328
En̄ e'm' willic.
margenoot+
L. Hs. XXIIJ, 2e kol. v. 22.
voetnootV. 329
H' s. al de w.b.
voetnootV. 334
A.s. wel g. heeft mede.
voetnootV. 335
ghebracht.
voetnootV. 337
D.h.h. nz ontsiet vā vallē.
voetnootV. 338
Eer hijt weet hi es ned' mz allē.
voetnootV. 340
Datsi gheeft d.m.d.
voetnootV. 342
M. prince h. si o.
voetnootV. 344
en̄ gote.
voetnoot4)
Onduidelijk: misschien staat er wel recht'.
voetnootV. 347
En̄ maecte' he'e en̄ recht' int lāt.
voetnootV. 348
E.b.m.s. .i.
voetnootV. 349
.I. b.m.s. vā .i. e.
voetnootV. 352
H'de onghestade sijn al h' dade.
voetnootV. 354
diere hē ā hout.
voetnootV. 355
so v'heuē.
voetnootV. 362
en v'uaerde hare.
voetnootV. 364
T.b. liep si.
voetnootV. 365
E.s. h'. d.
voetnootV. 366
Bl. h'de vaerech (NB. onduidelijk in 't L. Hs.) sach. Hoffmann leest: ‘varech’.
voetnootV. 374
Doe.
voetnootV. 376
n. en s.
voetnootV. 377
So w. hē en̄n.
voetnootV. 378
merde.
voetnootV. 379
S.s. te s.d.
voetnootV. 380
Sprac c.
voetnootV. 384
.i. l.e.
margenoot+
L. Hs. XXIV, 2e kol. v. 31.
voetnoot5)
Misschien dochten.
voetnootV. 386
d. hē th'te.
voetnootV. 387
e. wilde s.
voetnootV. 388
Mettiē o.
voetnootV. 390
Mz enē.
voetnootV. 391
w.s. bederuē.
voetnootV. 392
Si en t.n. si en.
voetnootV. 393
Doe sach fl op bl.
voetnoot[]
Hier ontbreekt blijkbaar de regel uit het L. Hs.: .i. suchtē h' vād' h'tē voer.
voetnootV. 394
Hi begonde te wenē en̄ soe. Dit soe bewijst het oorspronkelijke dialekt en de hoogere oudheid van onzen text.
voetnootV. 395
sacht toe.
voetnootV. 396
Si laghē hē te g.
voetnootV. 399
I a en s.
voetnootV. 400
H.w. ie so dul en̄.
voetnootV. 402
minē.
voetnootV. 404
copē se'e.
voetnootV. 408
D.g. nv hebt g.e.e.
voetnootV. 411
t. d's hebt.
voetnootV. 412
d. weet w.
voetnootV. 413
a'mirale.
voetnootV. 415
.i ē doē bi ons' beide hedel he'e. NB. Het eerste woord is niet te lezen.
voetnootV. 416-418
Uitgeveegd of oningevuld zijn in het L. Hs. de lettergrepen: Dit es ene die mi Vor alle die gone die soe... net... ic hare vor alle d.
voetnootV. 419
Niew't so ghestadighe.
voetnootV. 420
No so g. no.
voetnootV. 422
S. dorste.
voetnootV. 424
Des s.
voetnootV. 425
vongnesse.
voetnootV. 426
vorste.
voetnootV. 427
d' hi soude d.
voetnootV. 428
M' si moeste hē eerste cledē.
voetnootV. 429
En̄ tē v.o.g.
voetnootV. 430
f. entie dach.
voetnootV. 431
Diemē elcs iaers te hebbē plach.
voetnootV. 432
D. dāmirael.
voetnootV. 433
ionghe.
voetnootV. 435
E. aldie hoechtē v.
voetnootV. 437
w. alle.
voetnootV. 438
T.n.t. ē hadde nie gheē.
voetnootV. 439
als dat w.e.
voetnootV. 440
Dat w.e.m. lanc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Floris ende Blancefloer


auteurs

  • Diederik van Assenede

  • J.A. Alberdingk Thijm