Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande. Jaargang 4 (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande. Jaargang 4
Afbeelding van Dietsche Warande. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.50 MB)

Scans (27.93 MB)

XML (1.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande. Jaargang 4

(1858)– [tijdschrift] Dietsche Warande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 420]
[p. 420]

Bibliografie.
(Uitgaven van boeken, platen, en muziek.)

GESCHICHTE DER AESTHETIK als philosophischer Wissenschaft, von Dr Robert Zimmermann. Weenen, 1858. - Blz. 800, XXIV. - Prijs f 8.80. - De kon.-keiz.-prager-universiteits-professor geeft in dit lijvig boekdeel het eerste gedeelte zijner aesthetiek: namelijk, niets anders dan de hist.-kritische pylonen, waarlangs men den eigenlijken theoretischen tempel zal worden binnengevoerd. Niet te min zijn de wanden dezer ingang rijk genoeg behouwen en beschilderd, zijn de kapiteelen of lijsten fijn genoeg en zinrijk genoeg bearbeid, dat men eenigermate voorspellen kan, wat het werkzelf, de deelen II, III, en IV misschien, zal geven. Men krijgt hier al vast een geregeld overzicht van de aesthetische theoriën, die elkaâr hebben op gevolgd, en, naar wij meenen, bedaard genoeg gesteld om vrij volledig te kunnen zijn; niet diep genoeg opgevat, om te doen vreezen, dat er naar deze of gene richting met ongelijk gewicht zal gewogen worden. Wat ons betreft - in allen oodmoed: wij zijn bijna niet in staat zulke cyklopische deelen vol filozofische bespiegelingen zonder praktijk te doorlezen. Wij willen niet geacht worden daarmeê zulke bespiegelingen gering te schatten: maar hier in ons kader hebben we bijna geen ruimte dan voor theoriën, die onmiddelijk een goed praktiesch bestanddeel meêbrengen. Wij meenen dat er ook over het schoone zoo bizonder veel in abstracto niet meer - of nog niet weêr - behoort geredeneerd te worden: de maatschappij hongert, met of zonder bewustzijn, naar goede, reine, rijke, voedzame en toch verhevene, christen kunst. Dat verlangen we niet te bewijzen, dat stellen we vast. En die dat niet aanneemt, ga zijns weegs en late ons alleen met onze taak. Zoû dat niet waar wezen - dan zouden wij behooren heen te gaan: en hoe welkom dit aan fommigen ware - 't is, God lof, zoo ver nog niet gekomen. Zie daar de reden waarom we, à-propos van bovengemeld toch waarlijk historiesch belangrijk boek van Zimmermann, in geene verdere beschouwingen treden.

M.

[pagina 421]
[p. 421]

HOLL. EN VL. KUNSTSCHILDERS, BEELDHOUWERS, GRAVEURS EN BOUWMEESTERS. (De Levens en werken der), van den vroegsten tot op onzen tijd; door Christiaan Kramm. Dl I en II. Amst. Gebs Diederichs, 1856-1858. Blzz. 640. - Prijs p. afl. v. 80 blz. f 1.25. - Er zijn in ons land weinige werken in de laatste jaren op het gebied der kunsthistorie verschenen, waaraan zoo groote behoefte bestond als aan deze alfabetiesch geordende aanteekekeningen over onze nederlandsche kunstenaars, van den onvermoeiden utrechtschen architekt en kunstschilder, den Heer C. Kramm. Wie de gelegenheid had te zien, wat de auteur, reeds voor jaren, van en over onze nationale kunstenaars had verzameld, deelde gewis met ons de overtuiging, dat hij de aangewezen man was, om het werk van Immerzeel te vervolgen, aan te vullen - te hermaken. Sedert 1843, het jaar dat Immerzeels laatste deel verscheen, is de liefde voor archaeologie en kunst dermate opgewaakt, dat er in Noord- en Zuid-Nederland beide nog vooreerst geen einde zal komen, aan het doen van nasporingen met kunsthistorische inzichten. De vroeger geminachte registers en aanteeken boeken van kerken en godshuizen, de stedelijke rekeningen, de leggers van gilden en andere broederschappen, worden met een ijver onderzocht en geëxcerpeerd, die veel meer dan eene dorre liefhebberij is; die in tegendeel wel zeer bepaaldelijk voorkomt, uit eene behoefte om het nationale leven der Nederlanders, gelijk het zich in de kunst geopenbaard heeft, meer en meer te leeren kennen, genieten, en voor anderen genietbaar te maken. Al wat de Heer Kramm, uit de onverpoosde navorschingen van zich-zelven en van anderen, bij-een heeft kunnen brengen, wordt hier met milde hand en in de beknoptste form alfabetiesch medegedeeld. Ook de nog zoo weinig beoefende kunstgeschiedenis van het borgondische tijdvak wordt door den auteur gedurig op schatting gesteld en brengt belangrijke bizonderheden aan den dag. Er is geen twijfel aan, of hoe verder de Hr Kramm met zijn werk vordert, hoe belangrijker de verschillende artikels zullen worden, hoe rijker aan namen en noties de letters, die hij achtervolgends behandelt. De katalogussen onzer muzeüms worden hoe langer, hoe beter; de onbeoefende onderdeelen der zuid-nederlandsche kerken - de zerken, klokken, autaarvaten vonten, orgelkasten, worden opgezocht, ondervraagd, en leveren tal van kunstenaarsnamen en spreiden telkens nieuw licht op slechts half gekende geschiedbizonderheden. Eerstdaags zal er te Londen verschijnen een Archeologic Guide for Belgium, door den begaafden

[pagina 422]
[p. 422]

jongen kunstkenner, den Hr W.H. James Weale, die een groot deel van Belgiën te voet heeft doorreisd om in alle kleine gemeenten de kunstwerken op te sporen, die zich, in zonderheid van de vroegere eeuwen aldaar bevonden, en tot dus-verre volkomen onbeschreven en onbekend waren. De inhoud van al dergelijke rijk gevulde boekskens gaat, met de vruchten van zijn eigen onderzoek, in 's Heeren Kramms geschiedwerk over. Het is bestemd, zoo door de reeds verschenen letters A-HAR, vermeerderd met hetgeen een insgelijks alfabetiesch geordend bijvoegsel tusschen A en HAR nog zal vermelden, als door de verdere deelen des alfabets, talrijke bizonderheden bekend te maken over die takken van beeldende kunst, waarvan tot hiertoe het minste werk is gemaakt. Wij hopen, dat de Hr Kramm de grenzen zoo ruim mogelijk stellen zal - om alle bewerkers van vormen, die eenige aesthetische beteekenis hebben, er in op te kunnen nemen. Wij zien met verlangen de verdere afleveringen van 's Heeren Kramms werk te gemoet. Ook in ons tijdschrift zal hij van tijd tot tijd stof ter overneming vinden. Voor het overige wachten wij, volgends zijn verlangen, met het leveren eener nalezing op het verschenene, tot het werk, dat wij allen beschaafden Nederlanders aanbevelen, kompleet zal zijn. Wij hopen voortaan, bij 't verschijnen, elke afl. in 't bizonder aan te kondigen.

A.Th.

 

OUDHEIDKUNDE EN GESCHIEDENIS, inzonderheid VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN (Bijdragen tot de), verzameld door H.Q. Janssen en J.H. van Dale. Dl I-III. Middelburg, J.C. en W. Altorffer. 1856-1858. - Prijs p. deel f 4. -. Deze, nu fints drie jaren, bij drie-maandelijksche afleveringen verschijnende ‘Bijdragen’ nemen eene eervolle plaats in onder de weinige voornamelijk aan oudheidkunde en geschiedenis gewijde tijdschriften. Behalven de uitgaven van de Friesche, Zeeuwsche, Noord-Brabantsche en Maastrichtsche Genootschappen, het Historiesch Genootschap te Utrecht, den ‘Navorscher’, de weinige nog niet overleden provinciale Almanakken, en den arbeid der Heeren Moll c.s., Van der Kellen, en Hofdijk, zijn er, als we van onzen eigen nederigen archaeologischen arbeid in maandschrift en almanak zwijgen, geene noemenswaardige ‘vervolgwerken’, hier in Noord-Nederland, die aan de nederlandsche oudheden zijn toegewijd. Hoe wenschelijk zoû het wezen, dat in elke provincie een orgaan bestond, als dat van de Heeren Janssen en Van Dale: waarin de bizondere geschiedenis van het gewest in hare onderdeelen

[pagina 423]
[p. 423]

werd nagespoord; de archieven van het gewest in de zoo kerkelijke als burgerlijke gemeenten volledig beschreven en bij uittreksel bekend gemaakt, en waarin eene gelegenheid tot bespreking gegeven werd voor alle met de gewesthistorie in verband staande punten.

Wij kunnen den ijver en de belezenheid van de Heeren Janssen en Van Dale, bij het bekendmaken der oudheden van Zeeuwsch-Vlaanderen, niet luide genoeg prijzen. Ofschoon wij, in de waardeering van de toestanden der XVIe Eeuw, blijkbaar (en zeer natuurlijk) van andere beginselen uitgaan dan zij - heeten we toch de bijdragen, die zij en hunne medearbeiders op het veld van kerk- en staatsgeschiedenis uit die dagen leveren, hartelijk welkom. De tijden zijn gelukkig voorbij, waarin men de waarde van meêgedeelde feiten afhankelijk stelde van zijne sympathie voor de meeningen des geschiedvorschers. Wel zouden we wenschen, dat er in de samenstelling der redaktie van deze ‘Bijdragen’ een element kon opgenomen worden, dat de aesthetiek eenigermate en de nederl. litteratuur wat krachtiger vertegenwoordigde. Met een kunstkenner (in den goeden zin) aan hunne zijde, zouden de artikelen over kerken enz. zeker nog veel aan belangrijkheid kunnen winnen; en, ofschoon de belezenheid der Heeren redakteuren in onze middelned. letteren niet te minachten is, zoû toch geen eigenlijk-gezegd ned. letter-kundige den ‘Reinaert’ aan Willem Utenhove (I, 45), noch den ‘Grimbergschen Oorlog’ aan Heelu (I, 52) hebben toegeschreven. Wij hopen zeer, dat de welverdiende belangstelling niet alleen van Zeeuwen en Vlamingen, maar van onzen geheelen dietschen stam, de geachte redakteuren moge beloonen voor de groote liefde, die zij aan de geschiedenis hunner streken hebben gewijd en dat er vooral nooit meer sprake van schorsing dezer ‘Bijdragen’ moog zijn, uit hoofde van te weinig talrijke inteekening (III, tegenover bl. 208).

A.Th.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd


auteurs

  • J.A. Alberdingk Thijm

  • over H.Q. Janssen

  • over J.H. van Dale