Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande. Jaargang 6 (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande. Jaargang 6
Afbeelding van Dietsche Warande. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.86 MB)

Scans (44.51 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande. Jaargang 6

(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 465]
[p. 465]

Constantin Huygens en de Familie Van Dorp.

Toen, na den afloop van het twaalfjarig bestand, de Geüniëerde Provinciën te-recht begrepen, dat voortaan meer dan ooit op tweërlei slagveld behoorde gestreden te worden: ter eener zijde, namelijk, onder den blaauwen hemel, maar ter anderer tevens in den minder zuiveren dampkring der kabinetten, - werd de kloeke en geslepen staatsman François van Aerssen, die Heer van Sommelsdijk zoo bekend als beschuldiger van Barnevelt, met den Ridder Albert Joachimi in gezantschap naar Engeland gezondenGa naar voetnoot1. Als sekretaris werd aan dat gezantschap toegevoegd de dichter, in den titel dezer bijdrage aangewezen. De bronnen voor het eerste tijdperk der geschiedenis van den planter der ‘Koren-bloemen’ (niemant toch is meer zoo eenvoudig te gelooven, dat die veelal kleurrijke indringsters van zelf en als bij toeval uit de ‘snippelingen’ zijner uren op Huygens' levensakker gegroeid en derhalve niet geplant zijn) vloeyen karig. Men zal ons dus dank weten, verbeeld ik mij - den Heere A.D. Schinkel en mij - dat mijn hooggeachte vriend de stof en ik de bewerking van het aangekondigd artikel bestemd hebben voor de openbare uitgave.

In de verzameling handschriften van den Heer Schinkel berust een Dagboek, waarop hij reeds bij herhaling, in zijne bijdragen tot de geschiedenis onzer XVIIe-eeuwsche letterkundigen, gewezen heeft. Het is eene kopij, vervaardigd door een kleinzoon van den beroemden Constantijn, kind van zijn zone Lodewijk en van Jacoba Teding van Berckhout, te Gorinchem geboren, den 10n Maart 1675. Het is getiteld Annotata in

[pagina 466]
[p. 466]

Diariis manu Proavi, Proaviae, et Avi mei. Hugeniorum et Hoefnagliae. ab anno 1606 usque ad annum 1685. De vier eerste folio-bladzijden behelzen eenige, meestal huishoudelijke aanteekeningen van Constantijns vader, den Sekretaris van den Raad van State Christiaen Huygens, en strekken zich uit van 6 Nov. 1606 tot 15 Aug. 1625. Dan teekent de moeder Susanna Hoefnagel, den 9 Jan. 1624, aan, dat haar oudste Zoon Maurits op zijne beurt ‘Secretaris van den Raedt van Staten gemaekt’ is en den 7n Feb. het volgende:

‘7e Feb. Is mijn lieven man deeser waerelt overleeden op een Woensdagh s'mergens ten 9 uyren, nae dat hy omtrent 7 weken was sieck geweest. De eerste 3 weeken van 't flerecijn, dewelke doe overgingh, en de leste 4 weeken van een slytende coortse, en is seer christelyk in den Heer ontslaepen en den IIe der selver maent seer eerlyck begraeven in de groote kerk in s'Haege aghter op 't coor, in 't selve graf daer mijn saele moeder ende 2 doghters begraeven syn geweest, alwaer ick nu eene kelder van hebbe laeten maeken.’

Het overige, van 20 Julij 1626 tot 14 Jan. 1683, is oorspronklijk aangeteekend door Constantijn. De jaren 1634 en 1662 worden door geen enkel bericht vertegenwoordigd; iets dat Constantijn Lods reeds betreurde.

Uit de aanteekeningen van den ouden Huygens spreekt de godsdienstigheid, de belangstelling in 's lands zaken, maar tevens de spaarzaamheid, de zorg voor eigen welzijn, de zin voor kleinigheden, en de fatsoenlijke partijdigheid, die zich in het charakter van de meerderheid onzer vaderen der XVIIe Eeuw ieder oogenblik openbaren. Er komen onder die weinige aanteekeningen niet minder dan 3 recepten tegen het slerecijn voor. Ziet hier enkele andere aanteekeningen:

1609, 11 Sept. begint Maurits alleen te leeren op de luyt van Mr Jeron̄ voor 3 gl. ter maent.
1609, 6 November venit Joannes Deedel in mijn dienst, om de kinderen te leeren.
1613, 12 Mey. Cymbalum Constantini.
1613, 18 July. Moeder nae Bergen op Zoom, die Godt geleyde met haer geselschap.
[pagina 467]
[p. 467]

1616, 5 Jan. van Wely door Jan Parijs Camerling en La Vigné leelijck vermoort in 't huys van sijn Excellentie.
15 Maert. 't Lijck van Wely gevonden in den asput van het Hoff.
20 Mey. Maurits en Constantijn mijne lieve Soonen vertrekken nae Leyden in de studie. Godt wiltse wysheyt gheeven en bewaeren.
1619. Trouw Eet en Reght
Naemen Schalck tot een kneght.
Schalck neegh en boogh
Tot dat men hem in den Raedt toogh.
Nu heeft Schalck soo geneegen en geboogen
Dat Trouw, eet, en reght in den Raedt niet en mogen.
3 Febr. MoederGa naar voetnoot1 cum filiis filiabus, Amsterdam ad nuptias Marci Aucupis (?) Voogelaer.
14 Febr. Mater rediit Amstelodamo.
13 Maert. Barnevelt onthalst 's morgens nae 9 uyren, op 't Hoff voor de groote saele.

Barneveld, onthalsd dezen morgen, even na den ontbijt! - Men ziet, die bestevaêrs van de XVIIe E. hielden niet van deklamatie.

Oct. Aan mijne huijsvrouwe gegeeven tot betaelinge van onse schulden by provisie - 400 gl.
Voor den Treves hadden wij wel 56000 voetvolks en 4400 Paerden assistentie van Vranckrijck, en 1950000 gl. in 't jaer. De Bie.
't Seedert 1594 tot 1614 alle jaer bij Hollt ten aghteren gegaen het een jaer door het ander, wel 800,000 gl. De leghers kosten beliepen niet meer als 120000 t'elken jaere.
1620, 1 Aug. Constantin mon fils retourné de Venise sain et sauf graces a Dieu.
1621, 23 Jan. Mijn soon Constantijn vertrekt reght op de noen mette anbassadr nae Engelant, als Secretaris van de Ambassade. Godt wil hem geleyden en bewaeren. Amen.
5 Dec. Vertrekken de Ambassadrs nae Engelt en met hun mijn soone Constantijn, die Godt bewaere. Amen.

Uit deze aanteekening zoû men mogen opmaken, dat, toen Constantijn, na de dood zijns vaders, die, zoo als wij boven zagen, den 7n Feb. 1624 voorviel, met de ambassade naar

[pagina 468]
[p. 468]

Engeland ging, dit ten minste de derde reis was, welke hij derwaards ondernam.

Van zijne vroegere reis bezitten wij o.a. een gedenkteeken in het vaers, dat hij aan zijne vriendinnen Anna en Tesselschade Roemers ‘mitsgaders de Heere P.C. Hooft’ richtte, en waar de hoflijke Hagenaar deze katholieke jonkvrouwen toesprak, zooals men zich herinnert, met de woorden:

 
‘Van over 't Noorder-nau, daer Roomen, buyten slinger,
 
't Vervloeckende gedreigh van sijn' verachten vinger
 
Voor doove deuren sendt, daer aen den heil'gen dis
 
Onoverlichaemt Brood der zielen voetsel is,
 
Befoeckt u dese Groet; vereert haer met den opslagh
 
Van een goetwilligh oogh.’Ga naar voetnoot1

Eer ik den lezer nu bekend ga maken met de gedenkstukken zijner engelsche reis van 1624, wil ik hier de genealogische fragmenten opnemen, die ik aan de onwraakbare bron - het belangrijk Dagboek - ontleen, en die een belangrijk licht spreiden op den kring van Huygens' eerste periode.



illustratie

Ga naar voetnoot2

Maurits Huygens, Constanters ouder en eenige broeder, heeft, ten minste, gehad drie kinderen. 8 Juli, 1656, teekent C. aan: ‘Parit soror Hugenia filium tertium Constantinum circa 10m vespertinam’.

De oudste heette Christianus (naar den grootvader?) en trouwt te Brussel, 26 Okt. 1655, met Jonkvrouw Jeanne Catherine de Bergaigne (eene nicht van den VIIen Bisschop van 's Hertogenbosch?), die hij geschaakt had: ‘Christianus Hugenius

[pagina 469]
[p. 469]

uxorem ducit Bruxellis.... de Bergaigne raptam’ - getuigt zijn oom Constanter. De derde heette naar Constantijn en werd geboren 8 Juli, 1636.

Constantijn of, gelijk hij zich plach te schrijven, Constantin (rijmend op dien), heeft, bij zijne nichtGa naar voetnoot1 Susanna van Baerle, gehad vijf kinderen:

1.Constantijn, geb. 10 Mt 1628, trouwt 28 Aug. 1668 Susanna Rijckaert (van Amsterdam), dochter van N.N. Rijckaert, Rijckert, Ryckersius en Constantia Bartelotti († wed. 30 Apr. 1679). Susanna sterft 1712. Zij hebben maar éen kind, dat 5 Febr. 1674 geb. almede naar den grootvader Constantijn wordt gedoopt en in den Haag overleden is.
2.Christiaen, de beroemde natuurkundige, geb. 19 April, 1629; † ongehuwd 8 Jul. 1695.
3.Lodewijk, geb. 13 Mt 1651. 20 Dec. 1651 vergezelt hij de gezanten Cats, Schaep en Van de Perre naar Engeland. Hij huwt Jacoba Teding van Berckhout, bij wie hij drie zonen verwekt: Constantijn, die alwederom een straal van den grootvaderlijken roem moest vertegenwoordigen, geb. te Gorinchem, 10 Mt 1675, de asschrijver der Annotata, die wij behandelen, (1708) gehuwd met zijn volle nicht Philippine Doublet, geb. Nov. 1672, eene dochter van Susanna Doublet, geb. Huygens, die tevens kleindochter was van Geertruy Huygens; voords Louis Diederich, geb. 2 Mei, 1676, en, ten derde, Paul, geb. 24 Aug. 1677.
4.Philippus, geb. 12 Okt. 1633, gaat 11 Okt. 1651 naar de Leidsche Akademie, sterft te Mariënburg in Pruisen, 14 Mei, 1657.
5.Susanna, geb. 15 Mt 1637. Als getuigen bij haar Doop staan: de Admiraal Philips van Dorp, zwager van Huygens, zijne zuster Constantia de Wilhem, en zijne nicht Dedel. Zij is, als boven reeds bleek, gehuwd met haar vollen neef Philips Doublet, Philipsz. den 20n Apr. 1660. Deze Philips was, namelijk, een zoon van Geertruy Huygens, de zuster van Constanter.

[pagina 470]
[p. 470]

Hij sterft 6 Juli 1707. Zij overleeft haren man, bij wien ze, ten minste, vijf kinderen heeft:

Haar eerste dochter, geb. 5 Juli, 1661; de naam is mij onbekend.

Haar eerste zoon wordt geb. 17 Nov. 1667; maar deze ‘Philippulus’ is nooit tot een Philip gegroeid, want hij stierf reeds 27 Mt 1771.

Een andere Philippus werd haar geschonken 31 Feb. 1674 en overleed in 1711.

De naam der dochter, die met Constantijn H. Lodsz huwde, blijkt niet uit de Annotata. De Heer Mr W.J.C. van Hasselt vermeldt, in zijne bijdrage van 1821, over Susanna van Baerle, Echtg. v.C.H. en hunne kinderen, dat zij Philippine heette (geb. 1672, getr. 1708 - verg. de voorgaande bladzijde).

Constantia Theodora, haar 5e kind (volg. Mr v. Hasselt), is, 1 Apr. 1683, met Matthaeus Hoeufft van Oyen gehuwd, uit welk huwelijk, 10 Mt 1684, eene dochter geboren wordt: Susanna Hoeufft van Oyen.

Catharina. Van deze is mij niets naders bekend.

Geertruy. Huygens schijnt veel met deze zuster verkeerd te hebben. Ziehier hoe door haar de Doubletten met de Huygensen vermaagschapt werden.



illustratie

[pagina 471]
[p. 471]

Constantia. Huygens' jongste zuster, 16 Jan. 1633, gehuwd met den Raadsheer David le Leu de Wilhem of Wilhelmio, bracht 21 Dec. 1633 haar ‘1e genitum’ ter waereld, zoo als Huygens zich uitdrukt. Dat moet intusschen eene dochter zijn geweest, want op 6 Jul. 36 teekent hij aan, dat zij haren 1n zoon, 3e kind, krijgt. De daartusschen vallende dochter schijnt Constantia te heeten, volgends eene noot van 3 Jul. 1659. Het 3e kind heette alwederom Constantijn. Het vierde Joanna, geb. 31 Dec. 1637, overl. in Mei 1656.

Van de Amsterdamsche familie Van Baerle, wel te onderscheiden van die des Professors Barlaeus, worden 3 zoons en 4 dochters genoemd, onder welke de nog in 1626 door den weduwnaar Hooft gekoertizeerde, maar in 1627 met Huygens getrouwde Susanna voorkomt.



illustratie

Ga naar voetnoot1

De 1e vrouw van dezen David was de zuster van die van Hooft: Christina van Erp, † 6 Juni, 1624. En zoo was David zwager van Hooft en Huygens beide. De 2e vrouw van David v.B. was Rachel Godin, volg. C. Hs' Annotata. Den 3 feb. 1632 werd hunne dochter Susanna te Leiden gedoopt.

Omtrent Susanna van Baerle deelde ik boven meê, wat er uit het Dagboek blijkt. Ik kom nu tot de familie Dorp, die niet zal nalaten eenige belangstelling bij den lezer te wekken, wanneer hij de hieronder meê te deelen brieven van een harer leden zal gelezen hebben. Dit vijftal brieven toch is de eigenlijke bijdrage tot de geschiedenis van Huygens' eerste levenstijdperk, boven door mij beloofd.

[pagina 472]
[p. 472]

Het heeft mij eenige moeite gekost den naam te ontdekken van den auteur dezer brieven, daar ze deels geheel niet, deels met eene onverstaanbare aanduiding onderteekend zijn. Men kan er echter geen twee regels van lezen, of men weet dat ze van de hand eener vrouw zijn. Die vrouw is ongehuwd - en, het zij niet onbegaafd, het zij niet onbemiddeld; het blijkt uit den zwerm harer aanbidders; zij is ouder dan Huygens - het blijkt uit de lessen, die zij hem geeft; zij is geen veertig jaar - het blijkt uit den toon, waarop zij over Anna Roemers spreekt. Zij is een Jonkvrouw van Dorp: haar zegelijen bestaat in een gevierendeelde ruit: ter 1e en 4e plaats de drie leeuwenkoppen, ter 2e en 3e de (gouden) vasche van die familie toonende. Zij spreekt met groote liefde van haren broeder Philip, als van een toekomstigen Vice-admiraal. Ieder herkent daar Philip van Dorp in, en zoo is tevens de generatie bepaald, waartoe de Jonkvrouw behoort. Maar hun vader is twee maal gehuwd geweest; van zijne eerste vrouw had hij vijf kinderen; van zijne andere twee. De tweede zoon uit zijn eerste huwelijk was de vlootvoogd Philip. Volgends Simon van Leewen heette de eigen zuster van dezen Dorothea. Niets verhindert ons in haar de hartige schrijfster der brieven te begroeten. Het eenige, wat ik tegen deze stelling weet aan te voeren is het negatief verschijnsel, dat er in Huygens' Dagboek van Dorothea van Dorp geene sprake is. Maar het tijdperk half Feb. 1624 tot 1o Juli, 1626, ontbreekt in het Dagboek, met nog andere jaren, en in dat tijdperk vallen de brieven. Bovendien, noch van Tesselschade, noch van Anna Roemers wordt in het Dagboek met een enkel woord gewaagd, en niet-te-min teekent Constantin zich in een sneldicht:

 
‘Eewigh vrient van Anne en Tesselscha.’

Bewijst dus dit afzijn niets, even min valt er iets tegen mijne stelling af te leiden uit de bizonderheid, dat Maria Ch. van Dorp, halve zuster van de door mij bedoelde, wél in het Dagboek genoemd wordt. Huygens teekent namelijk, den 16n Nov. 1636 aan:

[pagina 473]
[p. 473]
‘Assisto cum M.C. Dorpiâ Baptismati Philippi-Constantini fili affinis mei Admiralis Dorpii’,

en in Maart 1659 schrijft hij:

‘23. Obit amicissima Maria Ch. van Dorp. circa 1am noeturn̄.
28. Sepelitr horâ 10â vespertinâ ad saces in Templo Voorhoutano.’

Maar onze brieven kúnnen van Maria Ch. niet wél zijn. Ze spreekt er in van ‘den Trello’, en Mariaas moeder was zelve eene Trello, zoû dus, met haar eigen familienaam, gemeenzamerwijze geene nicht, of zoo iets van haar aanduiden. Als Maria de schrijfster is dan kan zij ook maar een paar jaar ouder zijn dan Huygens (die in 1596 geboren was); zie, ter verduidelijking dezer stelling, het hiertegenover opgenomen genealogiesch fragment. Alle twijfel zal ook, meen ik, wechvallen, als men in Huygens' gedrukte werken bevestigd zal zien, dat hij óok met eene Jonkvrouw van Dorp, die den naam van Dorothea droeg, bevriend is geweest. Hij heeft haar, met een, 't is waar weinig gracelijk, vaersjen zijne ‘Dorpen’ opgedragen, en dat wel ten jare 1624 - het jaar onzer brieven. 't Is al weder de Heer van Hasselt die de goedheid had, toen ik hem mijne argumenten ter gunste van de bij Van LeewenGa naar voetnoot1 genoemde Dorothea voordroeg, mij dit te herinneren.

‘Aen Ioffw Dorothea van Dorp.
 
De Dorpen, aller Dorpen Dorp,
 
Die ick den Nijd te voren worp,
 
Gehooren yeder aan een' Heer,
 
Behoeder van hun Recht en Eer;
 
Den meesten schort het aen een' Vrouw:
 
Gedooght dat ick er V aen trouw,
 
Die, warens' all of elck een' Stadt,
 
Aen noch soo veel te weinigh hadt.’Ga naar voetnoot2

De galante Hagenaar wilde blijkbaar zeggen, dat deze Jonkvrouw nog veel méer waard was dan 6 steden, maar als men vraagt, wat er staat, dan had Bilderdijk geen ongelijk

[pagina 474]
[p. 474]

hierop aan te teekenen: ‘Te weinigh. Die Dame moet dan wel een bazin geweest zijnGa naar voetnoot1.’

Zie hiertegenover dan het genealogiesch fragment, betreffende de Van Dorpen, gelijk dat opgemaakt is uit Huygens' Dagboek. Wat, hier en elders, kursief gedrukt staat heb ik uit andere goede bronnen aangevuld. Ik zie echter geen kans met Simon van Leewens geslachtlijst iets verder te komen.

 

Van Frederick van Dorp, Huygens' vriend, den waarlijk verdienstelijken dichter, wil ik, alvorens Dorotheaas brieven af te schrijven, een paar aardigheden meêdeelen, die tot dus ver onuitgegeven zijn. De eerste is een brief, berustende in de verzameling van den Hr Schinkel. Men vindt daarin, bij voorbaat, een bewijs van den zin voor het burleske, die in den kring Huygens-Baerle-Dorp zeer sterk schijnt geheerscht te hebben:

Omme
Myn Heer
Myn Heer van Zuijlichem
etc.
Myn Heer.
Ick sende Vw: Edt inder voegen hier nevens een vette gans en een schoonen haen en noghtans maer eenen vogel. Gelieft het indier voegen voor goet aen te nemen. Als Vw: Edt soudt willen desen vogel doen backen of brayen, so soude ick pretenderen inder voegen daer op te gast te comen.
Myn Heer, ick blyve inder voegen,
Vw. WelEdts
ootmoedigen dinaer
Frederick van Dorp.
Van Godes zegen moet men t' verwaghten
Hier taptmen goet bier by daegen en naghten.

Dezen brief, waarin op menige gezelfchapsaardigheid gezinspeeld schijnt te worden, die ons onduidelijk is, ontving Huygens, blijkends aant. den 20 Mt 1670.

[pagina t.o. 474]
[p. t.o. 474]


illustratie

Ga naar voetnoot1
[pagina 475]
[p. 475]

Ik bezit van de hand dezes zelfden dichters, Frederick van Dorp, eenig sneldicht, dat, in veler oogen, voor de veelzijdigheid pleiten zal van den auteur der ‘Geestelicke overleggingen’Ga naar voetnoot1 en ‘Stigtelijke Gedichten’.

Een vierregelig is door den auteur toegezonden ‘Omme Myn Heer van Leeuwen’, misschien Simon v.L., misschien eerder ‘Theod. Leeuwius de Leida’ † 23 Mei, 1682 in den Haag, maar schijnt aan Huygens te zijn overgegaan. Constanters hand immers heeft er wel de dagteekening op geschreven: 10 Sept. 1677. Het luidt als volgt:

 
Advijs van de Heeren Ridderschap
 
op het subject van de Commedianten.
 
Jan BaptistGa naar voetnoot2 moet leeren delven,
 
Want 't is uijt met sijn gewin;
 
D' Ed'len houden 't aen haer selven
 
De geck te spelen nae haer sin.

De andere vier ‘Rijmen vanden Hr van Maesdam, zijn (door Huygens?) gemerkt: 4 Jul. 1675, en luiden aldus:

 
De Moer altoos ter halver deur,
 
De Dochter binnen bij Monseur,
 
De Soon altoos in het gelagh,
 
De Meijt die m' altoos boenen sagh,
 
De Droes heeft aen den haert gespoockt
 
So voor de Vader is gekoockt.
 
Een hont viel Piter aen, het scheen hy wilde bijten
 
Piet greep flux nae een steen om na den hont te smijten,
 
Maer vat een dreck die daer op een gelijcknis hadt:
 
De meeningh was wel goet, 't was qualick opgevat.
 
Een jder neemt den slagh-tijt waer,
 
Maer Piter vander Wercken
 
Die schickt hem na geen tijt van 't jaer:
 
Hij slaght 't heel jaer een vercken.
[pagina 476]
[p. 476]
 
Vier maenden voor de vreught, vijf maenden voor het braecken,
 
Vier weecken voor de craem, God weere het na-kraecken,
 
En dan een Jonge Soon gewentelt in sijn dreck.
 
Ick wensch V veel geluck Vrou Bruijt met dat besteck.

En nu zal, voor wie rekent op de verscheidenheid van hand, die hier de pen voerde, de overgang van dit realistiesch rijm van Heer Frederick van Dorp op het proza van Jonkvrouw Dorothea niet groot zijn.

De brieven zijn, als ik zeide, vijf in getal: No I, II, IV en V zijn op dun pro-patria-papier en in dat formaat geschreven (bezat ik iets van de papierkennis des nu zaligen Heeren Zwaan, ik zoû het beter aanduiden). No III is op gr.-4o postpapier, en heeft een gouden randtjen.

Daar is niets aan deze brieven of het is belangrijk: zelfs de wijs van sluiten en verzegelen. Leg een vel hollandsch schrijfpapier voor u, zoo als het hoort met den dichten kant aan uwe slinke. Breng den boven- en onderkant in het midden van het vel tot elkander, strijk nu twee vouwen er in en vouw het in het midden nogmaals toe; dat is dus in vieren. Vouw nu dit rechthoekig parallelogram weêr in tweën, dat gij ongeveer een quadraat hebt. Ik verzuimde u te zeggen, dat ge van den achterkant van het vel, van onderen, waar de 3e en 4e zijde onbeschreven is, vooraf een schuin stuk afsnijdt: een rechthoekigen driehoek, waarvan de basis ongeveer 7 amst. duimen lang is en de opstaande zijde 2 duim. Heb nu uw quadraatjen voor u, met den open kant aan uw linker hand; vlijm er met uw pennemes een horizontaal sneedtjen in, door de 16 dikten heen; versterk, door kantvouwing, de punt van uw afgesneden driehoekige strook en steek die punt door den brief heen, haal ze, ter anderer zijde, door, ter lengte van 2½ amst. duim, vouw het breede einde zijdwaards, sla het om den open kant des briefs heen, hecht het aan den achter kant op de daar uitstekende punt, en plaats, buiten op deze strook, uw zegel. Zoo deed het Jonkv. Dorothea van Dorp, ten jare 1624; zoo deden het zeer zeker vele fatsoenlijke luî van die dagen

[pagina 477]
[p. 477]

Ziet hier nu de brieven, die ik letterlijk affchrijf, behoudends de toevoeging van enkele scheiteekens en kapitale letters, en de regeling des gebruiks van u en v, i en j.

I.

Adres:

A Monsieur
Monsieur C. Huijgen[s]
Ga naar voetnoot*) & & &
SongelgenGa naar voetnoot1 & Ick ben blij dat ghij noch leeft, naer dat ghij perikel geloopen hebt van sterven. Ick hoop dat ghij er ue profeit me doen fult. Ick heb vrij al bang om ue geweest: want hier liepen al quade tidingen. Ick wil ue niet seggen hoe bedrouft dat ick was (je weet wel wie ick ben, vol courage). Ue erme moierGa naar voetnoot2 verdrot mijn soo drouf te sien. Godt sij lof die het ten besten heeft laeten vergaen.
Ick neempt jou soo wel af, dat ghij mijn waerdich kent wat te communiseren van lants saeken. Ghij weet oock wel dat ick een liefhebster ben vant lants wel vaeren ende princepael van godts kerck. Godt geef dat het goet mach continueeren, tot godt [s] eer en onser aller vreuchden, die doch alleGa naar voetnoot3 herten in sijn hant heeft: daer ick hem om wil bidden, naer mijn vermogen.
Van dach is Sondach en ick heb inde kerck geweest met ue susters. Dispangne heeft een wonder fraije trostelijcke predicati gedaen. Het goie manneken gaet naer OrrangenGa naar voetnoot4, daer ick drouf om ben, en het blijft wel 7 of 8 maenden wech. CatsGa naar voetnoot5 heeft hem van dach me gehoort, die wel gevallen heeft in sijn preken en seer verwondert is van sijn wel sprekenthijt; den soeten Cats - hij bevalt mijn bijster wel. Had hij geen wijf, hij liep perikel van mijn.
Ue broerGa naar voetnoot6 is mij deefen naermiddach weesen besoucken. Hij seijt dat hij te lijuGa naar voetnoot7 is, om te schrijven. Soo schrijf ick ue dit van sijnen tweegen: hoe datter een is, die heet Pompeius, den toenaem heb ick vergeeten. Mijn dunckt, dat hij een vande klercken is van den raet van staeten. Die heeft een jongen voor ue op gespeurt, die latijn
[pagina 478]
[p. 478]
can; imant van sijn maetscap. Ue broer sal noch daer naer vernemen, of hij oock heel wel leefen can en dan sal hijt ue met den eersten laeten weeten. Hij laet ue dit schrijven om dat ghij mischien daerGa naar voetnoot1 imant anders sout nemen en hij meijnt dat ue desen wel dien[en] sal. Hij is 16 jaer out. Ick ben nu secretaris vanden secretarisGa naar voetnoot2.
Nu song, soo moet ghij weeten, dat ick sint ue vertreck bijcans tot uwent gewóont heb; alleGa naar voetnoot3 dach schir gegeten; hetwelck mijn seer goet gedaen heeft, om het uit eeten hier t'ontgaen. Ick doen mijn best, om ue goie moier wat te vermaeken. Ick doent gaerren, om dat ick gelof dat ick aengenaem ben, en dat ghijt gaerren hebt.
Heb' jet hert, song, schrijft mijn oock eens soo eens eenen langen brief. Ick meijn al dat ick met den song praet, als ick schrijf. Ick ben al cammich dat ghij de cornalinen niet gesonden en hebt. Hebje vergeten ‘die ras geeft, dat die twee mael geeft’? Nu, sendtse en daer me gedaen; ick en mach soo lang niet wachten. En vergeet oock niet van al dat ghij mijn beloft hebt. Noch wou ick wel wat meer hebben. Ick wou wel dat me vrou Killegrew mijn wou seijnde een clijn gouwe rincsken, om voor aen den pinck te dragen of aen een cordeken om den hals, met haer naem daer in; dat ick mocht altoos continueel dragen, gelijck dat vanden song. Want al dat ick van haer heb, dat leg ick snachts af.

[Hier volgen bijna 1½ regel, die zij doorgekrabd heeft, onder bijvoeging der kantteekening:

Ick had hier wat geschreven dat mijn berouwen was.]
Ick lacher om dat fij mijn beclacht dat ick soo lang wacht om te trouwen. Hoe vrempt gaen de saeken! De een beclacht men datse niet getrout en sijn en de andere dat sijt sijn: soo het en is nimmermeer wel.. Had ick al dat ick begeerden tot op dát naer, - ick sou mijn bedanckenGa naar voetnoot4.
Schrijft mijn al veel van haer; of sij nog al de selfde is, ende doet mijn dienstighe gebidenis aen haer, ende dat ick haer nu tot haer dispositi geef en leen (wel verstaende) ietGa naar voetnoot5 dat mijn het liefste is bijcans in de waerelt ende dat ick hare discretie betrou dat het niet weesen en sal tot mijn prejudici...
Song, weest altoos fong en wijs; spreckt daer van geen socken:
[pagina 479]
[p. 479]
hoorje wel, Songetgen! Gewent oock niet te seer aen al de sije tapislinenGa naar voetnoot1: ghij weet hoe scrael dat het hier af loopt... Ick sou dit noch wel wat langer maeken, maer het wordt doncker, en ik gaen tot uwent eeten. U broer compt mijn halen; monsr Sipenes is daer den soeten praeter.
Het is áf, van den man met de vier hondert dusent gulden. Het en was niet geraden; soo ik ue noch wel seggen sal. Dan daer is al weer een ander op speur; maer die en is soo rijck niet. Ick sal eens op gesnapt sijn eer ghijt weet. Maer hoet is of niet, soo blijf ick altoos den song vanden song; al hoorden ick dat ghy daer alde schoonste vrijster van Eijngelant vriden, soo en sou icker niet eens geloers af sijn: want die liefde die ghij haer sout dragen, die en pretendeer ick niet eens. Hebjer genucht in, soo wordt wat amoureus. Ick wou wel die genucht hebben, dat ickt sach. Het sou ue doch soo wel vougen.
Adieu, song, ick ben, in een maelle eumeir,
& Song &
&
uut den Hage
den 24 Maert [1624].

Op den kant van den brief staat nog het volgende:

Vergeet niet te schrijven, wanneer dat ghij meijnt weer om te commen. Tot Maeij geef ick ue verlof. Ick gunse daer oock ue gefelschap wel, alst niet te lang en is.
Constantin van Lier gaet naer Westindien.
Men feijt vorseker dat prins Heynderij[ck]Ga naar voetnoot2, naer paeschen, sal trouwen met frelle van Solms.
Clevile is gecommen. De lakeijen sijn al vernieut.
Den TrelloGa naar voetnoot3 compt inde Ha[e]g.
Den Dimmer sal ick vanden hont seggen.
Den drost Dimmer, den outsten de Bie en Nassau sij[n] op een compagni genomineert. Neef Vick is overgeslagen.
Als ghij schrijft, laet het in Eijngels fijn, om reden; én vergeet het eyngels bouckxken niet.
[pagina 480]
[p. 480]

II.

Adres:

A Monsieur
Monsieur Huijgens
A
Londres.

Van Huygens hand (datum van ontvangst): 5 Maij, 24.

Song, Twee briefen sijn mijn van ue behandicht; maer sij sijn alree foo out, dat ick al weer verlang. Als ghij toch tijt hebt, en wacht dan just niet naer mijn briefen. Ick sal oock soo doen. Den lesten brief heb ick voor den eersten gecregen. Ick bedanck ue dat ghij mij me deijlt van de publique tidingen, maar soo ick nu hoor seggen en vervolgt het soo wel niet alst begost is. Godt laet het tot sijner eeren uut vaellen!
Ick ben blij dat ghij soo wel vaert en soo vet wordt; doch ick en vindt het niet vrempt; en al wirt ghij mager, ick en sou mijn oock niet verwonderen: ick heb tot allebij mijn reden. Ghij en schrijft niet eens van u weerom commen. Het sullen al langhe 6 weeken vallen. Dat goet voor deen is, dat is quat vor dander. Voor mijn, ick gun ue alleGa naar voetnoot1 vreucht, en oock de geene daer ick seer aen geobligeert ben. Hoor, song, ick en wil vande misteri daer ghy van schrijft noch vande sockenGa naar voetnoot2 niet meer hooren. Het schijnt dat ghij daer van dier gelijcke dingen al verhandelen moet. Ick gelof wel dat het daer al onder loopt. Song, wort of om beter te seggen, blijft wijs.
Ick bidde ue, doet mijn gebidenis aen me vrou Killegrew, en segt dat ick haer hertelijck seer doen bedancken van de cornalinen, die sij mijn heeft gelieven te seijnden. Sij sijn seer fraij. Ick sedt het al op ue cerfGa naar voetnoot3. Ick verdienGa naar voetnoot4 dat en meer, dat ick haer soo lang leen dat ick soo qualijck can ontberen. Ick sal haer oock mijn schilderijGa naar voetnoot5 doen hebben; maer die van meester MeichilGa naar voetnoot6 moet eerst gedaen sijn, en daer hoort tijt toe. Ick en weet niet, waerom dat sij die begeert; den besten schilder die mijn sou kunnen schilderen, heeft sij daerGa naar voetnoot7. Segt haer, dat de huijt leelijck is, en waerder ietGa naar voetnoot8 goets, dat fou sij moeten hóoren (van ue); het gesicht is niet te beduden, dan om in quaij opini te commen vande rest.
[pagina 481]
[p. 481]

Ick heb al voor den hont gesorcht. Ick heb al 2 of 3 pesen op mijn boch: ick salder wel een besorgen, tegen dat ghij compt. Song, gisteren heb ick tot uwent geweest, op ue camer. Als een prins soo sulje daer woonen,Ga naar voetnoot[1] al en leijckent het niet bij de tapusluenGa naar voetnoot2 van Eijngelant. Ue moier is beter te pas als oit. Godt laet het lang duren!
Ick bidde ue, sendt mijn 4 of 5 ellen van dit couleur van lint (het en is hier niet te crijgen), maer wat breder als dit. Verneempt eens wat die corneliaenen costen, die me vrou Killegrew mijn gesonden heeft, om reden. Mijn dunckt, dat ghij behoorden wat confituren te bedelenGa naar voetnoot3 (als ghij compt) van berberis, want die en vindt men hier niet.
Song, voor wat nieus moet ick ue seggen dat mijnen goien broer Philips thuijs is gecommen met eer en reputaci. Hij is van Roschelle gecommen met 30 schepen van coopvardei te convoieeren. Onder wegen sij[n] hem aen bort gecommen 5 schepen DunkerkersGa naar voetnoot4. Hij heeft den Admirael aen boort geleijt ende hebben soo dapper gevochten, dat het schrickelijc is om hooren. Sij sijn van smorgens ten 8 uren bij hem gecommen en hebben hem niet verlaeten als savonts alst doncker wirt. 2 uren sijnse aen melcanderen vast geweeft. Hadde mijn broer geen andere seijlen gehadt, sijn schip was in perijckel. Hij was alleen onder 5. Hij en heef maer 3 man doot en 14 gequesten. Den viant heeft veel volckx verloren. Sijn vianden selver spreken hem groote eer. Godt sij gelooft, die hem door sijn goethijt bewaert heeft! Hij vertreckt weerom naer de zee toe, met HoutijnGa naar voetnoot5. Ick hoop dat den selfden Godt hem bewaren sal. Al de coopvaerders sijn onbeschadicht over gecommen, behalven eenen, daer men aen twijffelt; die sijn coers niet en heeft gehouwen. Hij heeft te voren nog een frans schip verlost uut handen vande roovers. Naer de batali heeft hij den graef van Mantsvelt van Boulognen te Douveren gevoert. Mijn dunckt, dat ghij dit weeten mogt: want ick weet dat het ue me aengaet van mijnen twegen.
[pagina 482]
[p. 482]

Gisteren is den vromen Cats mijn weesen besoucken; wij hebben veel van ue gesproken. Nu, Song, vergeet mijn niet. Schrijft als ghij kunt. Godt sij met u en met ons allen. Song, van den Song
den 30 April.
&
& Song &
&
& & &

III.

Adres:

A Monsieur
Monsieur Huijgens
& &
&
Song & Hand ick soo dickmaels gelegenthijt om te schrijven als lust, ghij hadt alleGa naar voetnoot1 weeck eenen brief van mijn. Ick heb, soo lang als ghij wech geweest hebt, 4 briefen gehadt, en dit is oock den vierden. Dickmael schrijft men tot uwent, dat ickt niet en weet.
Vande Schilderij heb ick ue voor desen geschreven. Ick bidde ue als ghij de soete Brus siet, doet toch mijn gebidenis aen haer. Ick hadde dat soete kint al wat lief. Hebtse oock vrij lief: want sij ist waert. Ghij en schrijft niet eens, wanneer dat ghij meijnt weerom te commen. Ick dijnck dat ghijt daer goet vindt; ick dijnck oock, dat ghij daer meer gecaresseert wordt als hier.
Nu, voor een hont drach ick wel sorch, al wou jer 4 hebben. Den Dinmer doet ue seer groeten. Sij heeft Feitgen Reyers espresGa naar voetnoot2 naer Rotterdam daeromGa naar voetnoot3 gesonden. Sij seijt datsij daer me wel een rickenden sackGa naar voetnoot4 verdient heeft. Immers als ghij compt, soo sult ghij ceur van honden hebben.
Ue broer sal wel sorch dragen voor den jongen. Joffrou Colve doet haer hertelijcke gebidenis aen ue ende sij sou ue wel gaerren willen bidden, dat ghij toch wat voor haer sout willen doen. Sij is naer-nichte van mijn heer Caron, en sy sal trouwen met monsieur Beausort, den welcken nu comissaris is in plaets van Monsr Franschemont, en sij hoort, alsser imant van sijn nichten trout dat hij dan wel wat aen hen geeft; soo issij geresolveert selver aen mijn heer Caron te schrijven. Oock soo sal mijn heer Mannemaker voor haer aen hem schrijven, en soo wou sij wel dat ondertussen den wech wat geprepareert waer; het
[pagina 483]
[p. 483]
welck ghij, als haer goet vrindt, met gelegenthijt sout kunnen doen, het welck sij mijn gebeden heeft aen ue te willen schrijven. Ghij kent haer deucht en de vromhijt van Beausort; de liefde heeft lang gedurt. Kunt ghij wat voor het goie kint doen, doet het toch; sij betrout ue soo veel goet toeGa naar voetnoot1.
Songetgen, ick en sou ue niet kunnen seggen, hoe drouf dat ick ben dat den Ambasadeur met sijn wijf van hier sijn. Wij hebben alleGa naar voetnoot2 drij gecreten, als wij scheijden. Van mijn weet ick wel datghy niet seer en verwondert: want ghij weet, hoe licht dat ickt doen; maer den ambasadeur selver - hij seij dat hij nimant met meer droushijt adieu geseijt hadde als aen mijn. De eer en vrindtscap, die ick van hen ontfangen heb, en is niet seglijck. AlleGa naar voetnoot2 die soet[e] kinders die verdroten mijn soo.
Ick hout nu al met de Ambasadeurs: ick hebt nu breet met melaeijdiGa naar voetnoot3. Ick heb te kerremis met mijn twee broersGa naar voetnoot4 daer weesen eeten. Sij heeft mijn twee jonge honden gegeven, die tot uwen dinst sullen sijn. Sij sleijpten mijn tot de ConinginneGa naar voetnoot5. Daer was ick alden dach. Ick gaepten naer mijn aessem van moehijt. Het heele hof is inden rou over den broer vanden Coninck van Denemerken, den hertoch van Holstijn.
Mijn broer Phlips heeft ue seer doen groeten. Hij is al weerom naer Amsterdam toe, om van daer vort te gaen, met den admirael Houtijn, in zee met 15 schepen, om de dunkerckers te soucken. Mijn dunckt dat mijn broer vis-admiraelGa naar voetnoot6 sal sijn. Die vande Admiraliteijt hebben hem een keten gegeven van 800 gul. het welck groote eer voor hem is. Godt de Heer wilt hem bewaren ende met gesonthijt weerom thuijs laeten commen. Wij hebben noch soo grooten hoop als oit tot sijn saeken. Daer en vertoont hem nimant van groote apparenci, ist joncheer Wilm niet, soo ick vrij seerGa naar voetnoot7 (?). Prins Heijnderijck heeft seer hertelijck aen genomen voor hemGa naar voetnoot[8] te spreken. Den tijt moet verbeijt sijn. Godt sal geven dat best is.
Song, ick verlang seer hoet in Eijngelant toe gaet. Ick dijnck dat ghij al gehoort hebt vant houwelijck van van Euffelen met u nicht
[pagina 484]
[p. 484]
Vogelaers: sij is immers aen den man gerackt. Adieu, song, schrijft dickmael en vergeet niet mijn gebidenis te doen aen mijn beminde onbekende me vrouGa naar voetnoot[1], de welcke ick meer obligaci heb als sij wel selver weet. Vergeet den Song niet, Song, sulje song?
Drij vriers, maer soo leelijck, dat niet noembaer en sijn.
Den Trello is inden Hag.
den 12 Maeij.

IV.

Adres:

A Monsieur
Monsieur Huijgens
Londres.
7a Jun. 24.
Song & Ick ben seer drouf geweest te verstaen uut ue brief dat ghij niet wel en sijt; om dat ghij daer alléen sijt. Ick heet alleen als men niet thuijs en is. Weest verseekert, dat er éen is, die Godt voor ue sal bidden. Schrijft mijn soo ras als ghij kunt, hoet met ue is. Ermen song! al ue geest verteert ue vlees. Dat ghij wat plomperGa naar voetnoot2 waert, of wat geck - het sou u gesonder weesen. Ick ben soo niet belaijen met ue sick sijn als dáer mee dat ghij soo ras melancolijck sijt. Courage, songetgen! het sal wel weesen!Ga naar voetnoot3 De sorghe Godts is over ons, aller weegen. Als wij maer kunnen vertrouwen en geloven, soo ist al wel. Godt de Heer wilt ue bewae[ren] aen siel en aen lijf.
Ick ben wel verwondert geweest, om die vremde tiding te hooren uut Eijngelant. Ick hebber mijn pertiqueleere spequelacienGa naar voetnoot4 op. Godt geeft dat het mach uut vallen tot Godts naemens eer en vordeel vande Kerck, daer wij al om moeten bidden. Dat ick ue seij wat icker al af dijnck, ghij sout seggen dat het quaem uut hersenen van staet: maer ick en heb geen tijt om ue te doen lachen.
Liefsten Song, ick recommandeer ue toch in memori te houwen de saeken van het goie Colfken, ist mogelijck.
[pagina 485]
[p. 485]

Dijnckt eens, ick gaen te Amsterdam te bruijloft met Joffrou Dedel, op de feest van EuffelenGa naar voetnoot1.
Ick hebber noch wat anders te doen. Den 4 Iuni sal het weesen. Dijnckter dan eens op dien avondt [aen], hoe ick daer sal sitten. Daer en sal niet onbreken als ue goet geselscap. - BaereltgenGa naar voetnoot2 en ick sullen ue gesonthijt drincken.
Ick sendt ue de braseledt van amber voor Mevrou Killegrew. Ick ben blij datter ietGa naar voetnoot3 is dat sij van mijn begeert. Dat en al dat ick heb inde waerelt is om haer te dienen. Sij salt te veel eer aen mijn doen, dat sijt dragen sal; waer mé sij mijn grootelijckx sal verobligeeren. Segt haer dat het compt van eene die haer dinersGa naar voetnoot4 meer is als oit imant geweest is, niet tegen staende alleGa naar voetnoot5 haer liefhebbers. Mijn is leet dat sy van daer vertrocken is, om dat ue daer vermaeck hebt in huijs kennis te hebben. Doet toch mijn dinstighe gebidenis aen haer goede graci. Segt dat sij wel mach geloven dat ick haer lief heb; want ick gun haer van herten de selfde vreucht die ick mijn selven gun, en ick wil mijn eijgen contentement ontberen om haeren twil. Segt het haer toch. Ick bidde, vergeet niet het rinckxken, dat sij mijn beloft heeft. - Als ghij compt, sult ghij keur van honden vinden. Edmond is hier met sijn wijf. Sij is soo leelijck geworden dat het ongeloflijck is. Hij sieter vrij al wat betrout of berout uut. - Anne Rommers is hier met haren manGa naar voetnoot6. Joffrou Dimmers heeft haer gesien. Sij is soo versiertGa naar voetnoot7 met den man als osse een jonghe malote waer. Al bevrucht - de siekelijcke vrou! Ick en sal haer niet verwachten om te sien. Ick sou qualijck worden om sulken ouwen crijng soo mal te sien. - Den Trello is noch hier; noch begeerich naer den man. - Mijn heer Meganck leijdt en sterft vant waeter. Dat compter af, van een quaet wijf.
Sijn Exci is te Breda met de ConinginneGa naar voetnoot8 en al het hof. Dan, commen over 3 dagen weerom. Duck van Schravesant den Lutenant heeft een compagni gecregen en de outsten Soon van Mijn heer de Bie die recht een nieuwe op. Piter Dimmer is sijn Lutenant.
Dit is al dat ick ue voor dit mael weet te schrijven. Blijft dan
[pagina 486]
[p. 486]
aen Godt bevolen, en schrijft ras weerom, maer compt liever selver bij den
& Song &
&
Uut den Haghe den
23 Maeij

Kantteekening:

Song, conquesteert mijn noch een weinich corneliaens (mijn braseledt [is] te dun); anders niet - of ghij moster licht aen gerakenGa naar voetnoot1.

Deze brief is, behalven met het gewone zegeltjen nog met een verzegelden draad van rozeroode zijde toegemaakt geweest; misschien om hem vast te binden, op het pakjen met den ‘braseledt van amber’.

V.

Adres:

Hag. 6 Jul. 24.
A Monsieur
Monsieur Constantin
Huygens
Secretaire des
Ambasadeurs extrordinares de Hollande en Engletaier
A
Londres.
Song & Ick heb, te Amsterdam sijnde, eenen brief van ue geeregen. Ghij schrijft vande ambre braselet; ick hebse al over lang gesonden. Ick vrees ofse wel mocht verloren weesen. Ick heb ue daer naerGa naar voetnoot2 noch oock al geschreven van de honden. Een van mijn hondekens, die de ambasatrice mijn gegeven hadde, is doot. Ick sou ne nu mijn broers grooten hont gesond[en] hebben; maer en weet hem niet te bestellenGa naar voetnoot3; anders, hij is gereet. Den broeder is ongerieflijck om honden te bestellen.
Ick sendt ue hier een brief van Colfken, erm kint! kunt ghij wat voor haer doen, het sal een goet werek sijn.
Wel, Songetgen, wat is dat te seggen, dat ghij soo lang wech blijft. Ick hoop imers dat het de ouwe rijs niet vallen en sal. Men
[pagina 487]
[p. 487]
mach wel seggen dat voor deen quaet is dat is voor een ander goet; een igelijck heeft sijn tijt. Ue moier verlangt seer naer u. Sij is nu heel wel. Haer weesen bevalt mijn nu heel wel. Maer eer sij sieckGa naar voetnoot1 wirt, stont haer aensicht soo vreempt. Eergister was ick den heelen dach bij haer alleen. U suster waeren uut rijen met u broer, en neef Sweerieus. Och, song, hoe heb ick te Amsterdam te feest geweest. Ick en wou daer niet woonen, al mocht icker een tonnetgen mé winnen. Andere mens[chen], andere umeuren; vrempt volck, vremde manieren van doen. OmmersGa naar voetnoot2 ick hout met de Hagh. Liever alleen op mijn camer als te Amsterdam. Niet dat icker niet wel onthaelt en ben; seeker ick hebber veel vrindtscap ontfangen; maer het volck en gevalt mijn niet. Al datter fraij is, dat is Baereltgen. Wij hebben samen dickmael ue gesonthijt gedronckenGa naar voetnoot3.
Ick heb op de feest meest bij Coene geseten. Ick imagineerden mijn al, dat ick bijden blinden beul sadt.
Het is een blije bruijt geweest: seer manifick in juweelen. Het Susterken met éen hant is oock de bruijt, met een man die mijn qualijck aen staet. Daer tegen dijnck ick dat ghij thuijs sult sijn. Ick wou wel eens met ue te Amsterdam weesenGa naar voetnoot4. Ick sou ue wel meer schrijven, maer en heb geen tijt. Laet ick van ue óock hooren.
Mijn broer Phlips licht nu in Eijngelant, bij Houtijn. Ick verlang hoe dat af loopen sal: doch ick cant bijcans wel gissen.
Adieu, lieven fong! Godt sij met ue! Doet doch mijn dinstighe gebidenis aen me vrou Killegrew; dat ick haer dienners ben ende dat ick wenchsten dat ick haer cost toonen, hoe veel goets ick haer wil, bijeans soo veel als aen den song van den & song &
Uut den Haghe den &
18 Juni.

Ik hoop, dat men mijne ingenomenheid met deze brieven billijken zal. Waar vinden wij, in het jaar 1624, een ander zoo levendig voorbeeld van den lossen hollandschen spreektrant: waar een ander even onverdacht getuige, dat de kunstige brieven van Hooft en de zijnen niet minder geaffekteerd en soms onverstaanbaar waren voor de menschen uit de XVIIe Eeuw dan voor die uit de XIXe? De brieven van de geestige, ofschoon

[pagina 488]
[p. 488]

dan wat vrije Dorothea van Dorp maken, met de brieven van de edele Maria Rubens en de koene Marie van Reigersbergh, een kostbaar gedenkteeken uit van den nederlandschen briefstijl en spreektrant der deftige nederlandsche vrouwen uit het tijdperk 1570-1625.

Ik zal mij van de vele letter- en staatshistorische gevolgtrekkingen onthouden, waartoe zij aanleiding geven: maar wat zal Jonkv. Dorothea, wie de eer harer Kerk zoo zeer ter harte ging, wel gezegd hebben, toen de scheepstochten van haar broeder, onder Willem Haultain, op het verslaan der Protestanten in La Rochelle uitkwamen, en deze zege haren broeder de ridderketen van St Michiel, uit handen van Louis XIII, verwierf? Was 't dát, dat zij kon ‘gissen’? Opmerklijk is ook niet minder, dat Dorothea van Dorp bij Huygens zoo zeer voor Susanna van Baerle ijverde (zie brief IV en V), toen deze nog meer dan een jaar lang door Hooft het hof zoû worden gemaaktGa naar voetnoot1.

Het enkel woordtjen over Anna Roemers werpt ook op nieuw een te scherp licht op den aard van Huygens' vriendschap voor ‘Anne en Tesfelfchaà’ om het onopgemerkt te laten. Zoû Dorothea van Dorp gewaagd hebben Anna een oude kreng te noemen, indien het Huygens met die vriendschap meer ernst ware geweest? - Men moet zich echter over zulk een verschijnsel bij onze heaux-esprits der XVIIe Eeuw niet verwonderen. Men weet hoe koud Hooft met Vondel en Tesselschade heeft omgesprongen. Mr Jac. van Lennep heeft, wat het eerste betreft, de waarheid in het licht gesteld, en het andere blijkt overvloedig uit de nasporingen van Dr J. van Vloten. Het bewijst dus ook niets voor eene meerdere innigheid in Hoofts vriendschap, dat hij Anna géen kreng heeft genoemd, maar ter zelfder gelegenheid, dat onze Dorothea deze weinig-jufferlijke uitdrukking bezigde, aan Anna schreef: ‘Gy houdt niet op 't leven te geven, nae dat gy 't selve schijnt quijt te zijn (“levende in de Zijp als begraven” - waar heur schoonvader Baljuw

[pagina 489]
[p. 489]

was)... Veel gelux met die doodt, in de welcke UE. niet alleen levendig maeckt, maer, nae dat men my zeidt, vol inwendig leevens geworden isGa naar voetnoot1.’

Ik wil, om de voorname plaats, die Mevrouw Killegrew in deze briefwisseling speelt, deze bijdrage besluiten met de schildering, die Huygens van haar geeft. Ziehier den aanvang van zijn sneldicht

Op de doot van vrouw Anna Killegrew,
verdroncken onder de Brugge van Londen den. 16 Julij. 1641.

 
Haer hert was enckel Stael in Eer en Trouw gekloncken,
 
Haer' TuytenGa naar voetnoot2 enckel Gout; maer die 't Gout overbloncken;
 
Haer' Lippen hoogh Corael, elck Oogh een Diamant
 
In kassen van Yvoor op 't silv're Lijf geplant.

En dit schrijft hij

Aen haer schilderyeGa naar voetnoot3 in mijn besit.

 
Nu leeft, mijn' Oly-verw, nu duert voor langhe jaeren:
 
Uw schoon oorspronckelijck drijft in de stille baeren,
 
Verdreven door de doot, vertroetelt en vermoort,
 
En door haer' koude hand in water-verw gesmoortGa naar voetnoot4.
 
 
 
J.A.A.Th.
voetnoot1
Zie Wagenaars XLe B. (Dl X, bl. 493).
voetnoot1
Ik denk nu, dat de oude Christiaen, ook op 18 Jul. 1613 de moeder zijner kinderen, niet zijne eigen moeder bedoeld heeft.
voetnoot1
‘Koren-Bloemen’, Uitg. 1651, bl. 201.
voetnoot2
Christiaen, Maurits, Constantijn.
voetnoot1
Zie Van Vloten, Hoofts Brieven, I, bl. 451.
voetnoot1
In het Dagb. staat: 20 Apr. 1635: ‘Adsto baptismati Mauritii, Jacobi fratris secundogeniti, loco N. Campii affinis ejus’.
voetnoot1
Zóo schrijft zich Simon in zijn kritiesch gespelde ‘Besgryving van Leyden’.
voetnoot2
T.a.p. bl. 191. Het jaartal staat in de uitg. van 1625.
voetnoot1
Zie zijne uitg. der Koren-Bl., V, bl. 145.
voetnoot1
Lt Adm. in 1621 kommandeert hij 't 2e smaldeel. Wordt in Zeeland flecht ontvangen, wegends de welgeslaagde kaperijen der Duinkerkers. Afgezet door de Staten v. Zeeland (Zie De Jonge, Zeewezen I, 342). 1624 konvoyeert hij een koopvaardijvl. Slaat Michiel Colaert, den Sp. Adm. Gouden keten v.d. Staten. 1625 helpt hij, onder Willem de Zoete, gez. Haultain, La Rochelle op de Protestanten veroveren en wordt tot Ridder van S. Mich. benoemd. 1636 en 37 begeleiding der haringvloot en beteugeling der Duinkerkers. Kwalijk geslaagd. Okt. 1637 eervol ontslagen. † 1652, 5 Dec. 2 Huygens noemt haar filiam alteram, al is 't een oudste dochter. Zoo zal 't misschien ook met de filia secunda van Arend zijn.
voetnoot1
De Beste Uren Ofte Geestelicke Overleggingen van Heer Frederick van Dorp, Heer van Maesdam, &c. Ende door den selven tot stichtinge van de sijnen in Rijm gebracht. In 's Gravenhage, By Symon de Putter, Boeckverkooper w nende op den den hoeck vande Papestraet, 1675. Toemaet [daarop], by den zelfde 1676.
voetnoot2
Men schijnt St Jan-B. voor den patroon der tooneelfpelers te houden.

voetnoot*)
Huygens schreef in den hoek van 't adres: Ulto Martij 24.
voetnoot1
Wat beduidt dit woord - rijmend op jongetjen?
voetnoot2
Moeder.
voetnoot3
Staat: allee.
voetnoot4
Oranje, de stad.
voetnoot5
Waarschijnl. de dichter.
voetnoot6
Maurits.
voetnoot7
Lees: luy (lui). Eerst schreef ze een ander woord.
voetnoot1
Te Londen.
voetnoot2
Namelijk, van den Raed van State.
voetnoot3
Staat: allee.
voetnoot4
Gelukwenschen.
voetnoot5
Staat: eit.
voetnoot1
Het woord komt in den volg. br. nóg eens voor. De vijfde letter is steeds een v, waar een s over heen is geschreven.
voetnoot2
Frederik Hendrik.
voetnoot3
Waarschijnlijk Lucretia Trello. Zie boven.
voetnoot1
Staat: allee.
voetnoot2
Verg. den vorigen brief.
voetnoot3
Versta: kerfftok.
voetnoot4
Staat: verdein.
voetnoot5
Portret.
voetnoot6
Lees: Michel.
voetnoot7
Namelijk: Huygens.
voetnoot8
Staat: eit.
voetnoot[1]
‘maer’ overtollig.
voetnoot2
Zie den vorigen brief.
voetnoot3
Uit te deelen.
voetnoot4
‘De hertog van Parma, die schrandere Landvoogd der Spaansche Nederlanden’, zegt Mr J.C. de Jonge (I, bl. 327), ‘rigtte in den jare 1583 eene Admiraliteit te Duinkerken op’.... HH. Mog. resolveeren, 28 Aug. 1587, de Duinkerkers ‘als zeeroovers’ de voeten te spoelen ‘dat is, zegt Mr de Jonge, over boord te smijten’, bl. 328. ‘De kapteins, alvorens in zee te loopen, waren verpligt zich met eede te verbinden dat bevel ten uitvoer te brengen.’
voetnoot5
De Admiraal Willem Haultain.

voetnoot1
Staat: allee.
voetnoot2
Staat: esprer.
voetnoot3
Versta: om den hond.
voetnoot4
Sachet odorant.
voetnoot1
Toebetrouwen, toeschrijven.
voetnoot2
Staat: allee.
voetnoot2
Staat: allee.
voetnoot3
Zeker de eng. ambassadrice. De spelling van Milady pleit niet voor den ernst van haar bede om in 't Eng. te korrespondeeren. Zie den vorigen brief.
voetnoot4
Philips en Arend?
voetnoot5
Van Boheme, die geruimen tijd den Haag bewoond heeft.
voetnoot6
Versta: den eerste, onder den Prins.
voetnoot7
Viseer? denk, meen op te merken.
voetnoot[8]
Bij 's Princen Soeverein, de Staten, namelijk.
voetnoot[1]
De naam is er juist uitgescheurd. Met opzet? Er schijnt Killegrew gestaan te hebben.

voetnoot2
Grover, dommer.
voetnoot3
Het zal wel gaan.
voetnoot4
Partikuliere spekulatiën, bizondere inzichten.
voetnoot1
Van Uffelen.
voetnoot2
Zeker Susanna van Baerle, later Huygens' huisvrouw. In zijn MS. dagboek teekent hij aan: ‘6 Apr. 1627. Uxorem posthume duco’.
voetnoot3
Staat: eit.
voetnoot4
Dienares.
voetnoot5
Staat: allee.
voetnoot6
Anna Roemer Visschers, met Dominicus Booth van Wesel.
voetnoot7
Opgetild, ingenomen.
voetnoot8
Verg. III, no 5.
voetnoot1
Hij had haar zeker gevraagd, of Mev. Killegrew haar met nog iets kon dienen.

voetnoot2
Niet daarna - zoo ver uit déze brieven blijkt.
voetnoot3
Versta: geen middel om hem u te doen toekomen.
voetnoot1
Staat: seick.
voetnoot2
Immers, althands, ten minste.
voetnoot3
Verg. No IV.
voetnoot4
Om hem ‘Baereltgen’ nader voor te stellen?
voetnoot1
Zie N. Beets' Mededeeling omtrent Leenderts' nieuwe uitgave van Hoofts Gedichten, bl. 18. (Ak. v. Wet. Versl. en meded. afd. Letterk. Dl VII.
voetnoot1
V. Vloten, I, bl. 451.

voetnoot2
Haartressen.

voetnoot3
Portret (door Huygens van Dorothea geërfd?).
voetnoot4
Zie ‘Koren-bloemen’, 1658, bl. 635.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.A. Alberdingk Thijm

  • over Constantijn Huygens


datums

  • 24 maart 1624

  • 30 april 1624

  • 12 mei 1624

  • 7 juni 1624

  • 18 juni 1624

  • 16 juli 1641