Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.89 MB)

Scans (52.38 MB)

ebook (5.64 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903

(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 335]
[p. 335]


illustratie

illustratie Omroeper illustratie

Een der meest bekende en der beminnelijkste figuren onzer katholieke letteren, werd den 30n Juli l.l. onverwachts uit ons midden gerukt. Kanunnik Servaes Daems, der Premonstratenser-abdij van Tongerloo, is daar op vijf-en-zestigjarigen ouderdom na een korte ongesteldheid in den Heer ontslapen.

Hij schonk ons boeiende verhalen (Voor twee Vaders, 1868, en vele Schetsen en vertellingen); schreef een boekje vol kostelijken humor, Peter Klein's Kruiwagens (1869 en 1882), nam plaats onder onze keurigste dichters met zijn bundels Gedichten (1879), en Luit en Fluit (1884), terwijl de verspreide verzen van later ruimschoots stof zullen leveren voor een derden bundel; onder allerlei deknamen stelde hij daarenboven een aantal luimige liederen op, in den volkstrant, en was dikwijls tevens hun toondichter, (Kempische Lier, 1870-1883; Deugd en Vreugd, 1877).

Maar het is niet noodig hier naar volledigheid te streven. In eene volgende aflevering zal geschikter gelegenheid zijn om den betreurden afgestorven naar verdienste te huldigen. In de onlangs zoo gunstig onthaalde Sprokkelingen (1902) leert men hem kennen als keurigen criticus. En de rijke inhoud zijner Kanselstoffen zullen de herinnering levendig houden aan die gave van zeggen, welke den vriendelijken en dienstvaardigen man even zoo welkom maakten op den nederigsten kempischen dorpskansel, als in het spreekgestoelte onzer kieskeurigste letterkundige kringen.

God loone zijn vromen dienaar voor al 't goed dat hij levenslang in nederigheid gesticht heeft, door woord en pen, door raad en daad. Het Vlaamsche volk zal hem niet vergeten.

[pagina 336]
[p. 336]

De Belgische Boekhandelsmaatschappij. Osc. Schepens & Cie Treurenberg, Brussel, heeft ons het portret toegezonden van Z. Heiligheid Pius X door haar zooeven uitgegeven. De paus ziet er wel wat jong uit. De uitvoering is wel verzorgd.

De heliogravure 92 × 63 kost 10 fr., 66 × 52: 5 fr.

De phototypie 64 × 48 kost 2.50 fr., 44 × 32: 1.25 fr.

 

Meiners Album. Herrinnering aan de tentoonstelling te Rotterdam gehouden in den Kunstkring, Mei 1903. 10 lichtdrukken. Uitgave van W. Versluys Amsterdam. De lichtprenten zijn over 't algemeen zeer goed geslaagd. Spijtig maar dat we enkel de print, en niet wat uitleg krijgen.

 

De 18e aflevering van F. Van Duyse's Het oude Nederlandsche Lied is zooeven verschenen in den Nederlandschen Boekhandel; zij bevat van lied 306 tot 320; meer moderne liederen zijn hier aan de beurt.

 

Twee liederenbundels: een oorspronkelijke van Auguste Moreeuw, Twaalf Vlaamsche Liederen, verschenen bij K. Van de Vyvere-Petyt te Brugge (prijs 3 fr.) en eene verzameling; 50 liederen verzameld door P. Morre, leeraar in de Bisschoppelijke Normaalschool te St-Niklaas. 1e reeks. Gent A. Siffer. Wij komen hierop terug.

 

Van Vivat's geillustreerde Encyclopedie verscheen de 41e aflev., van bl. 3201 tot 3280. Zooals de voorgaande met zorg afgewerkt. Bijzonder opgemerkt de artikelen: Gewricht, gezicht, gezondheid, Gibraltar, giftstandigen, gilde, gips, girobank, girondynen, gisting, gladiatoren, Gladstone, glas.

 

Over Fransche feuilletons. - Het komt er voor de bladen voornamelijk op aan romans te vinden die niet alleen tot het laatste toe het gehemelte van de lezers kittelen, maar die bovendien de noodige lengte hebben. Hoe langer mengelwerk, hoe grooter verkoop: want wie het begin gelezen heeft, wil ook het einde weten, en alzoo zijn feuilletons van 40 tot 60.000 regels dagelijksch brood. Maar om zooveel leeswaar te leveren, behoort men een Samson te zijn in zijn soort, een molenrad dat niet zoo gauw stilvalt. Doch dit heeft men, dat de arbeid rijkelijk beloond wordt. In de Parijsche volksbladen worden de bijdragen onder de dwarsmeet 4 tot 20 sous den regel van 40 letters betaald, wat voor een enkelen roman tot 30.000 fr. kan bedragen. Uit nadrukken te lande en uit vertalingen trekt de schrijver dan door den band omtrent evenveel. Doch op deze laatste geldbron mag hij niet al te veel rekenen, want doorgaans

[pagina 337]
[p. 337]

zijn zijn werken, taal en stijl nog onverlet gelaten, zoodanig naar den smaak der Parijzenaars en bijzonderlijk der Parijzenessen toebereid, dat ze ternauwernood zich vertalen laten. Integendeel stijgt de verbazing van den uitlander, die aan anderen geesteskost gewoon is, van nummer tot nummer, niet over de handeling, maar wel over de hoofdopstellers die zulke hersenschimmen moeten proeven, over de lezers, die zulke dingen verteren, en vooral over den schrijver, die met zooveel taaiheid weet te arbeiden. Doch het dient gezeid dat de schrijver zich zijn taak in menig opzicht zoo licht mogelijk maakt. De gordiaansche knoop der handeling wordt maar doorgekapt zonder te vragen: ‘komt dat overeen met de werkelijkheid of niet?’; maar niettemin blijft het waar dat er een meer dan alledaagsche kracht ondersteld wordt om zoo een eindelooze reeks fantazietafereelen aaneen te haken. Meer dan één Fransche schrijver richt het zoo in, dat hij de helft van het jaar stil en afgezonderd op den buiten doorbrengt waar hij dan den inkstroom van zijn dichten onafgebroken laat vloeien.

Een groot gedeelte van deze schrijvers bestaat uit vrouwen en weinig lezers vermoeden, dat achter namen als Raoul de Navery, Paul d'Aigremont, Henri Gréville, Georges Maldague, Roger Dombre, enz. de zwakke kunne schuilt. Andere mengelwerkschrijvers, die reeds naam hebben, Dumas senior b.v., behandelen de romanschrijverij als fabriekarbeid en houden er leerlingen op na en overwonnelingen uit den struggle for life. Op die wijze alleen wordt het zekere fabrikanten mogelijk, jaarlijks over de 500.000 regels in de wereld te zenden. Ook is het een straatgeheim, dat sommige beroemde romanschrijvers geheele romans, die ze van minder bekende pennemannen voor 25 centiemen den regel koopen, onder hun eigen naam voor 1 frank den regel aan de bladen leveren....

En zulke literatuur wordt nog dagelijks door duizenden Belgische gazetlezers met bewondering aangegaapt!

 

Vreemde woorden in 't Duitsch. - ‘Een dolijverig, chauvinistisch streven om de taal van zoogezeid vreemde bestand-deelen te zuiveren, heeft jaren lang bij ons zware zonden tegen de uitkomsten van eeuwenlange natuurlijke taalontwikkeling begaan. Met onbezonnen hand knoeide men aan al de vreemde uitdrukkingen, die sedert lang volle burgerrecht verkregen hadden, en dwong ze in het Prokustesbed eener verduitsching, waaruit ze niet anders dan met gebroken ledematen konden opstaan. De reaktie tegen dit blindwoedend ijveren tegen de bastaardwoorden bleef niet uit: het erkennen van het feit, dat

[pagina 338]
[p. 338]

de bastaardwoorden steeds als baanbrekers der beschaving den vooruitgang van het Duitsche volk hadden begeleid, en dat een taal primitief en onontwikkeld blijven zou, indien niet een stroom van vreemde woorden haar gedurig nieuw leven toevoerde, evenals een beschaving zonder steeds vernieuwde bevruchting van buiten, zou verachteren - dit erkennen zeggen we, heeft zich in bezonnen, bezadigde hoofden in de laatste jaren op verheugende wijze baan gebroken, en aldus is het vraagstuk der bastaardwoorden uit de modder van politizeerende en chauvinistische gelijkhebberij weer op de sporen van streng wetenschappelijk onderzoek gebracht.’ Zoo schrijft E. Holzner in het Litterarische Echo en haalt er het gezag bij van H. Werneke's Versuch einer formalen Kritik des deutsches Wortschatzes. ‘Werneke toont met fijn zielkundig oordeel aan, dat het bastaardwoord het streven naar oorspronkelijkheid in de taal doelmatig tegemoet komt, en wel daardoor dat het meestal met een aantal ‘anregende’ bijbegrippen verbonden is. Wanneer we ‘Hellas’ zeggen in plaats van ‘Griekenland’, ontstaat bij ons tegelijkertijd een beeld van bloei, van heerlijkheid, van hooge beschaving... Hetzelfde ondervinden we bij woorden als ‘Tribunal, Senator, Pirat’, die meer individueel leven hebben dan ‘Gerichtshof, Stadtältester en Seeräuber.’ ... ‘Werneke toont ook dat het streven om bastaardwoorden door Duitsche samengestelde woorden te vervangen, de taal op dwaalwegen voert. Het woord “Filiale”, dat vroeger alleen heerschte, heeft ten gevolge van den chauvinistischen vertalingsdrang tot het ontstaan van een reeks leelijke nieuwe taalschepsels aanleiding gegeven: Zweiggeschäft, Nebengeschäft, Zweigstelle, Tochtergeschäft, Zweigniederlassung, enz. - Dat alles maakt een dwaze verrijking van den taalschat uit, sedert het korte en kenmerkende woord “Filiale” het mishagen onzer blindwoedende puristen heeft opgewekt.’

 

A Cappella-muziek. Ant. Averkamp zet, in Caecilia van 15 Juni, de herkomst van dit woord uiteen. ‘In den bloeitijd van den adel behoorde het tot de gewoonte, dat op elk riddergoed een hofkapelaan aanwezig was om den dienst te verrichten in de kapel van het slot. Later, toen de muziek zich langzamer hand ontwikkelde tot meerstemmigheid en de beteekenis van kunst verkreeg, waren er verschillende vorstelijke personen, bisschoppen en edelen, die er prijs op stelden een aantal toonkunstenaars in hunnen dienst te hebben tot het uitvoeren van kerkelijke muziek bij hunne godvruchtige oefeningen. Zelfs vermogende burgers, ik behoef slechts te herinneren aan Jacob

[pagina 339]
[p. 339]

Fugger te Augsburg, trachtten hunne liefde voor de muziek op die wijze te uiten. Daar nu de eerste pogingen tot meerstemmigheid in de muziek (XIIIe en XIVe eeuw) zich uitsluitend bepaalden tot zangmuziek - de opkomst en de ontwikkeling der instrumentale muziek is van veel later datum - werd de zangmuziek, welke in deze kapellen werd uitgevoerd, musica alla Capella genoemd en de groep zangers eenvoudig la Cappella.

In den tijd toen de opera in bloei kwam (XVIIe eeuw) en de vocale stijl langzamerhand moest plaats maken voor den instrumentalen stijl, moesten ook de meeste zang-kapellen wijken voor instrumentalisten. Men zag er echter niets in, om den naam kapel ook te geven aan een dergelijk corps instrumentaal kunstenaars. Zoo is het gekomen dat men thans nog spreekt van militaire kapel, van operakapel en van kapelmeester als dirigent eener dergelijke kapel’.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken