Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.89 MB)

Scans (52.38 MB)

ebook (5.64 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903

(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 521]
[p. 521]


illustratie

illustratie Kunstmuseum aan huis illustratie

'k Heb menigmaal het geluk benijd van min begoede, maar rijkelijk - ontwikkelde, kunstminnende groot - stedelingen, van Brusselaars, Antwerpenaars, Amsterdammers en anderen, die, met amper twee duizend frank 's jaars moeten leven, maar daarbij aristocraten zijn naar geest en gemoed.

Wel, voor mij zijn dat Koningen!

Ze bezitten een rijkdom aan kunstschatten die geen vorst of keizer, geen milliardenman van America of nabab uit den Oosten heeft of kan maken tot zijn eigendom.

Zonder te moeten vreezen dat het hun ontnomen worde, zoo genieten zij, als 't hun gading is, jaar in en jaar uit, onbezorgd en onbekommerd, vrij en voor niet, als vruchtgebruikers die al de geneuchten van eigenaars en geen enkelen hunner lasten hebben, een zeer groot gedeelte van al het mooie, al 't verrukkelijke, edele en fijne dat de kunstenaars van 't penseel en van den beitel, van klank en woord, van passer en lood, door de eeuwen heen geschapen hebben.

In de museums van Schilder- en Beeldhouwkunst aanschouwen zij elken dag dien God verleent, de beroemdste meesterstukken van onze Schilders en Beeldkappers; al wandelende over straat, vermeien zij zich aan worp en lijn der schoone kerken en der juweelen van burgerlijke bouwkunst; in 's lands Boekerij hebben zij, voor 't vragen, al de puikwerken der dichters en woordkunstenaars van de wereld, en in de openbare concerten en muziekavonden smaken zij, op de uitstekendste wijze vóórgedragen, de toonkundige scheppingen van een Beethoven zoowel als die der andere reuzen van de Muziek.

Is het misschien omdat zij al te rijk zijn om hun rijkdom te schatten, of omdat zij, dom genoeg, geen rijkdommen waardeeren die zij niet zelf bijeengebracht hebben, ofwel omdat zij al te

[pagina 522]
[p. 522]

klein-zelfzuchtig zijn aangelegd van aard om te kunnen ten volle genieten van kunstwerken die ze niet zouden mogen omwisselen tegen klinkende munt, dat vele groot-steedsche burgers, die nochtans willen weten van kunst, u zelfs geen bescheid kunnen geven als ge hun den weg naar 's Rijks Museum vraagt?

Ei, toch! Sommigen zullen u met een kinderachtige ijdelheid ergens een ‘schandlap’ toonen in hun huiskamer, dien ze voor vijf frank gekocht hebben bij een voddenwijf, en niet weten of niet beseffen dat er, op eenige boogscheuten verre van hun woning, een Museum openstaat waar onwaardeerbare meesterstukken hangen en wachten dat iemand ze wille bezien, ze indringen in zijn ziel, gansch voor niet en gemakkelijk neêrgevleid op een fluweelen zit- en zienbank; ofwel ze durven een oude, kriepend-zieke speeldoos opdraaien om u - zoo fier als deden ze 't nu zelf! - een versleten straatorgeldeunken te laten hooren, terwijl, op honderd stappen verder, een Symphonie van Beethoven gespeeld wordt door kunstenaars met haast goddelijke en zoo duurgekochte snarentoets!

Ja, en zóó is de wereld geschapen - neen, zóó is de wereld verworden!

 

* * *

 

Ik en ben maar een boerke, een boerke dat zelden steêwaards komt.

Mag ik al eens te Brussel of te Antwerpen geraken, dan zou ik het mij te schande rekenen en te schade, dat ik niet gaan zien was, naar een forschen Rubens of een bloeiend- bloederigen Jordaens, zoo ik geen bezoek bracht aan de oude Sinter Goedele, zoo vol mysterie en goddelijk-diepe donkerheden, of aan O.L. Vrouw met haren kanten toren.

En als ik dan de groote stad moet verlaten, dan zucht ik, met spijt en afgunst: ‘och! hoe rijk is toch de Brusselsche Belg, of de Antwerpsche Sinjoor tegenover mij, arm boerke... en eilaas! hoe dom-onbewust is hij al te onzelden daaraf en hoe ondankbaar daarvoor jegens God en de menschen die 't hem gaven!’

Maar nu sinds twee jaar, ben ik niet meer zoo afgunstig...

Ik ontvang elke maand ‘Onze Kunst’ van Buschmann, uit Antwerpen.

[pagina 523]
[p. 523]

Mijn museum aan huis, dat stuk voor stuk te mijner vreugde wordt geschapen, dat alle maanden verrijkt wordt met nieuwe juweelen, dat ik bij mij houde als een geliefden schat, dat ik bezie en bewonder en geniet als ik wil; mijn lief museum aan huis bestaat, en ik ben er den ondernemenden man, die 't mij gaf, onzeggelijk dankbaar voor.

De kleuren zijn er niet geheel, neen, maar zij laten zich toch denken en vermoeden; de teekening is er, de lijn en de zwaai der onsterfelijke meesterstukken, die de oude Vlamingen schiepen, de meesterlijke gewrochten van de nieuwe Nederlanders.

Hoe is alles dat ‘Onze Kunst’ ten beste geeft, altijd mooi en somtijds heerlijk weêrgegeven!

Wie hadde 't ooit gedacht dat men zoo verre zou komen in de lichtprentkunst?

Een teekening, een ets, een houtsnêe worden zoo juist weêrgegeven, zoo fijn uitgeprint tot in hun fijnste lijntjes en trekjes, dat ik waarlijk zou durven wedden, over sommige prenten van ‘Onze Kunst’, wedden met mannen van het vak, dat ze 't afbeeldsel niet en zullen onderscheiden van 't oorspronkelijke!

En is dit nu niet heerlijk? - Men heeft beweerd dat de ets en de teekening de meest aristocratische kunstwerken zijn, waardoor de fijnste liefhebbers zich het liefst laten verleiden; enwel, ‘Onze Kunst’ geeft er jaarlijks met tientallen, van die mooie teekeningen, kopergravuren, etsen en ander dergelijk fijn stift- en naaldewerk.

Hebben wij er niet, twee jaar lang, bijna maandelijks de wonderschoone ‘teekeningen der Vlaamsche Meesters’ mogen in bewonderen, teekeningen die Max Rooses in zoovele kunstverzamelingen van de wereld is gaan terugzoeken, en die wij nu mogen bezitten voor ons heele leven, met den kundigen en geleerden uitleg erneven, dien de bekwame Bewaarder van 't Museum-Plantijn erbij toegevoegd heeft.

Ik herinner mij nu rechts, om maar die twee te noemen, een wonderschoonen maagdekop van Rubens en een landschap van Breughel, den Oude, die mij nooit meer zullen uit het geheugen gaan en die ik blijf bewaren in ‘Onze Kunst’ tot levenslang genieten.

[pagina 524]
[p. 524]

Och! kon ik het allemaal uitzeggen, hoe schoon ‘Onze Kunst’ is!

Wat een genoegen heb ik al niet gesmaakt aan die afbeeldingen van De Vigne's en Meunier's beelden, zoo warm en marmerpuur weergegeven in ‘Onze Kunst’ op die platen met donkeren achtergrond; aan die teekeningen der van Eycks' en der Memlings, verleden jaar; aan de puikstukken der onvergetelijke tentoonstelling van oude Kunst, te Brugge, die, nu weer verzaaid voor altijd naar de vier hoeken der wereld, hun mooie schimmen achterlieten in de nummers van ‘Onze Kunst.’

En Rubens dan, de Vlaamsche Reus, en Memling en van Dijck, en nu onlangsleden de dóórfijne, nog zóó moderne droomer van Goyen met zijn luchten van oneindigheid en zijne ideale, synthetische landschappen, en dan het portrettennummer, met het uitgelezendste der Haagsche tentoonstelling van den verloopen zomer!

Dit portrettennummer, - dat afzonderlijk te verkrijgen is bij de uitgevers Buschmann en Veen, en dat men eens moet koopen om een gedacht te krijgen van het heerlijk tijdschrift ‘Onze Kunst’ - is alleen de zestien frank weerd die het tijdschrift kost voor een heelen jaargang. Het verheerlijkt de glorie in de glorie der Nederlandsche schilderkunst: het portret.

Zielen en karakters leven nog voort in die wonderbare conterfeitsels van een Frans Hals, een Rembrandt een Gerard Terborch een Jan Gossaert en men zou er tegen roepen, gelijk Michel-Angelo tegen zijn marbelen Mozes: ‘spreek dan en ga!’

De levenslustige spotvogel Jan Steen lacht en knipoogt u nog tegen uit dit eigen portret, en boven de ‘Vier Regenten van 't Walenweeshuis’ van Bartholomeus van der Elst en hoef ik voorwaar hun Waalsche namen niet te lezen om dadelijk te bemerken, aan den goedigen, vranken blik dier Regenten, aan hun wat verwaaiden, loszinnigen oogslag, dat zij Walen waren, die vier, Walen van 't zelfde bloed dat de Luikerwalen nu nog door de aderen stroomt.

Ei! wat ben ik toch fier van Vlaming te zijn als ik ‘Onze Kunst’ - de Onze - mag genieten! Het verschijnen van zulk een kunstblad, van zulk een monument, durf ik zeggen, is een teeken dat Groot-Vlaanderen, dat Groot-Nederland aan 't herop-

[pagina 525]
[p. 525]

leven is, dat het weer staat in zijn roemweerdigen bloei als 't Groot-Kunstland, als het Griekenlandvan 't Noorden.

Want ook onze levende Meesters leert men kennen in ‘Onze Kunst’: schilders als Jacob Maris en Breitner, Laermans en Gilsoul, Courtens en Struys, teekenaars en etsers als Dirk Nijland en D. Wiggers, caricaturisten en kopergraveerders als Jan Holdswilder en P. Dupont, en zoo menige anderen die hun beurt nog afwachten om voor hun Volk verheerlijkt te worden.

Zeer belangrijke, kalm doorpeinsde studies over het nieuwhollandsch huis, over tapijt- en weefwerk, over meubelen, juweelen en simpel-schoonen huisraad, komen ons bijna elke maand leeren, in ‘Onze Kunst,’ hoe alles, ook het minste, dat den Mensch, die naar Gods eigen gelijkenis geschapen werd, moet dienen, kan veredeld worden, vermooid, verziellijkt, zou ik zeggen, door die goede tooveresse: de Kunst. De tekst voor ‘Onze Kunst’ wordt geleverd door de beste kunstkenners en schrijvers van Noord- en Zuid-Nederland; zij geven er hun schoon, ophelderend woord in, met bezadigde vastheid - over 't algemeen - in hun oordeel en hun grondstelsels en - laat het mij zeggen, - zij schijnen er verre van af te zijn, sommige materialistische stelsels te huldigen die de kunst, hier en daar, ook in ons reine Nederlanden, wilden verlagen. 't Meeste deel der afbeeldingen van ‘Onze Kunst’ mogen onder ieders oogen gebracht worden. Spijtig was het, mijns inziens, dat een stuk als ‘de gebeten Faun’ van Jef Lambeaux er in afgeprint wierd. Het ware, naar mijne overtuiging, beter, zulke kunstwerken, hoe verdienstelijk zij mogen wezen, niet onder de oogen van iedereen te brengen. Iedereen mag of moet alles niet zien. Ik hoop dat de uitgevers mij deze enkele kritiek niet kwalijk zullen nemen; zij wordt hier uitgedrukt tot hun voordeel, zoo ik zeker meen, en in name van vele Katholieke lezers en bewonderaars van hunne edele onderneming, die er zeer verheugd zouden over zijn indien zij ‘Onze Kunst’ aan elk en allen onvoorwaardelijk mochten aanbevelen.

 

P.A.C.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken