Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.16 MB)

Scans (50.88 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (2.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 287]
[p. 287]

Overzicht der tijdschriften.

We merken op als belangrijke bijdragen in het tweede ‘Pogen’-nummer een fragment uit ‘En als de ster bleef stille staan’, mirakelspel door Felix Timmermans en Eduard Veterman. De breugheliaansche Pallieter van Het kindeke Jezus in Vlaanderen viert zich hier uit in pracht van kleuren en in zijn materialisme-op-'t-nipje af tegenover heilige zaken. We verwachten dringend het geheel. Verderop hooren we Wies Moens tegen ‘De Stem’ over de nieuwe lyriek. Wies Moens laboreert hier blijkbaar aan enkele kortzichtigheden.

Hij vergeet dat voor de huidige prosodie die we hebben van de humanisten, het onderscheid tusschen gedicht en proza even duidelijk was als tusschen ongebonden en gebonden stijl. Ook de Hebreeuwen die de psalmen dichtten, waaraan Wies Moens zoo veel te danken heeft, hadden hun prosodie, en een strenge. Die voelt Wies Moens niet in den latijnschen tekst maar de psalmen zijn niet in het latijn geschreven... Niemand heeft ooit betwist dat men poëzie in prozavorm kan schrijven maar waar haalt het W.M. zulk proza vers te willen noemen? Dirk Coster beweert niet dat er buiten het vers om geen poëzie geschreven wordt, hij beweert alleen dat tot de essentie van het ‘vers’ of ‘gedicht’ de prosodie behoort. Dat is totaal iets anders. Heel het antwoord van ‘Pogen’ steunt op een groteske verwarring der begrippen poëzie en vers. Men kan in een prosodisch vers wat schrijvelen dat langs geen kanten gelijkt op poëzie, maar dat kan men immers nog beter in een vrij vers. Het zou dus al te bar zijn om zoo'n reden het prosodisch vers als verderfelijk te verwerpen, wil men dan ook maar even historisch achteruitkijken op eeuwen Nederlandsche Literatuur.

Terwijl ik dat doe denk ik vooreerst aan Vondel en herinner mij de zeer interessante feestrede door Dr J.F.M. Sterck uitgesproken in de Vlaamsche Academie en in dezer Verslagen en Mededelingen verschenen. In vlugge, klare lijn teekent de feestredenaar ‘De ontwikkeling van Vondel's karakters’. Blijde kindejaren te Keulen. Over de jongelings- en mannenjaren beweert Dr Sterck tegen twee biografen, Haspels en Leendertz, in: ‘De jonge Joost was blijmoedig en tevreden, dankbaar voor zijn huiselijk geluk, gevoelig voor al het schoone van Gods rijke natuur, mede opgaande in het godsdienstig leven van zijn doopsgezinde broeders en zusters, vol belangstelling voor den bloei van zijn nieuwe vaderstad en getroffen door elke groote gebeurtenis in stad en land.

‘Toetst men Vondels karakter aan de moderne wetenschap der psychologie volgens Heymans e.a. dan blijkt hij evenals de meeste groote mannen zeer zuiver een psychologische type weer te geven en te behooren tot de soort, waaronder ook de meeste der genieën te brengen zijn, namelijk dat der gepassionneerden (onnoodig is het zeker te zeggen, dat dit met

[pagina 288]
[p. 288]

passie in den lageren zin niets te maken heeft). De besten uit dezen groep der hartstochtelijken kenmerken zich door een bijzonder eerlijk zich geven zooals zij zijn, in sterk meelijden met de onschuldigen en verwoedheid tegen hen die zij schuldig achten. Zij zijn het type van den mensch in dienst van het idee, hebbend een zeer sterke neiging om slechts één motief tegelijk te maken tot hun levensmotief. Zoo zien wij Vondel met een steeds toenemende verfijning van zijn gemoedsleven eerst opgaan in levenslust en natuurgeluk, dan ondergaan in sombere vroomheid, dan vol haat, dan hoogmoedig zich verheffen op zijn kennis, dan geniaal omhoog gaan in hooger liefde en ootmoed.’

Een der zwakste gedichten van Wies Moens, vonden wij onder titel ‘Tobbogan’ in het Februarinummer van ‘De Beiaard’ dat voor 't overige een puike studie van Bernard Verhoeven bevat over ‘De zielegang van Henriette Roland Holst’, de ‘groote hedendaagsche figuur van dualisme, met haar gevoel van profetische eigenwaarde en haar apologie van de verscheurdheid.’

Ook merkwaardig is in ‘De Stem’ van Januari ll. E.I.E. de schrijfster der ‘brieven eneer vrouw’ die het heeft over het laatste boek van Jac. Van Looy: ‘Jaap’.

Het valt, - als alle vervolgen, - aanvankelijk tegen.

Men kan niet anders doen dan het eerlijk erkennen: - gaat men ‘Jaap’ lezen in het gevoel van afwachtende bewondering dat nu eenmaal door ‘Jaapje’ is opgeroepen, dan kan dit nieuwe boek slechts als een lichte desillusie aandoen. Alleen zouden wij willen onderstellen: deze teleurstelling ontstaat ‘niet’ door het talent van den schrijver dat thans beginnen zou te kort te schieten, tot herhalingen te vervallen, enz., - integendeel: ook in ‘Jaap’ handhaaft het zich in zijn rustige zuiverheid en telkens glanst het weer op. Deze teleurstelling ontstaat waarschijnlijk eenvoudig door den aard van het onderwerp. Jac. Van Looy blijft dezelfde kroniekschrijver van zijn eigen leven, trouw, precies, geheel weggeleefd in het leven dat hij beschrijft, in den Jaap dien hij was, alles ziend met Jaaps oogen, alle indrukken vertolkend, door middel van zijn kleine gedachtetjes, ‘maar Jaap is nu Jaapje niet meer’. In datzelfde nummer ontmoeten we Daan Boens die sinds de oorlogsgedichten evolueerde tot de moderne techniek en uitpakt met ‘verzen van geluk’.

Op het oogenblik dat ik dit schrijf is mij het tweede nummer van ‘Tooneelgids’ nog niet toegekomen. Ik moet mij dus beperken tot het relaas van dat ander nieuw vlaamsch tijdschrift dat wij steeds blijven aanbevelen, ‘Boekengids’.

Dit tweede nummer zet in met een, ‘recensie’ noemt het Persijn zelf, over Th. Van Tichelen's ‘St-Paulus’, bladzijden die tot op heden alleen Persijn kan schrijven in Vlaanderen. Na de uitvoerige recensie van G. Brom in ‘De Beiaard’, Januarinummer, mogen we nu zeggen dat over dit beste Vlaamsch boek der laatste jaren een Vlaming ook degelijkst en schitterendst heeft geschreven. En dan volgen niet minder dan 127 boekbesprekingen! Een schat van bibliografische documentatie.

 

G.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken