Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.16 MB)

Scans (50.88 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (2.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1038]
[p. 1038]

Overzicht van tijdschriften

DE GIDS geeft het tiende vervolg van ‘Op dood spoor’ door Rein Van Zanten. Een psychologische, nerveuze ontleding op een duizendste milimeter na juist. Een vrouw die de echts-ontrouw van haar man (zij bemint hem niet noch hij haar) beschrijft, zooals haar oogen die zien, haar psyche die actief ondergaat. Twee gedichten van A. Roland Holst zijn zwak, de verzen van Marsman nog zwakker, benevens... onzindelijk.

‘Kassian’ heet een novelle, ook weer over over het eeuwige ‘haartje in de boter’ der liefde (alsof ander boeiend verhaal niet denkbaar ware) die nu in DE NIEUWE GIDS verschijnt. Zoo'n ontspanninkje mocht anders wel na wat voorafgaat in het nummer. Want de heer Kloos Willem heeft daar nl, niet alleen binnengedachten (horribile dictu!) maar ook drie gedichten aan Van Deyssel ter wereld gebracht. Uit het derde dezer drie de volgende ‘vaerzen’ over een decoratie:

‘en schoon jaagt
mijn geest naar eer nooit, maar naar Waarheid, toch behaagt
mij stellig voor de wereld deze tooi die gleed nu
uit verre streken in mijn knoopsgat...’

Verderop heeft diezelfde lieve heer nog een kritiek geschreven over ‘De horizon blinkt’ van J. Eigenhuis, waarin (in de kritiek) gezegd wordt dat Eigenhuis' boek goed is maar Kloos zelf nog beter, enz. enz....

Het derde bedrijf van Heijermans' ‘Van ouds De Morgenster’ verscheen in GROOT - NEDERLAND, met De Stem het interessantste niet-katholieke tijdschrift voor Letterkunde Weemoedig doet het onderschrift aan, ‘begonnen in Bloemen-daal 1919, beëindigd in Zandvoort 1923’ nu deze maand de groote schrijver ontsliep. Dit stuk is hem waardig en meesterlijk, maar zal zijn roem niet verhoogen. De sonnetten van Urbain Van de Voorde kan ik hier niet mooi vinden. Enkele suggestieve ‘korte vertellingen’ van Aart Van der Leeuw verdienen opgemerkt te worden evenzeer als het vervolg van Coenen's prachtige studie over Strindberg. Als een verheugenis stip ik aan eenige ‘oude liedjes’ van Hel Swarth, waaronder een paar zeer mooie:

 
‘Zoet naar rozen geurt de rozelooze laan.’

Een tijdschrift dat wij niet uit het oog mogen verliezen is DE STEM. In het November-nummer geeft het nu het derde bedrijf van het tooneelspel ‘Gemeenschap’ door Nine Van der Schaaf. Van Just Havelaar, den zoo knappen essayist, twee studies, de eene over Odilon Redon met twee reproducties, zeer suggestief, en de andere over Mahatma Gandhi, den Indischen held, die wel eens heilig wordt genoemd. - Gelijk die laatste studie naar aanleiding van Romain Rollands' boek over Gandhi, schrijft de redacteur Dirk Coster naar aanleiding van J.P.

[pagina 1039]
[p. 1039]

Zoomers - Vermeer's jongste werken een ongemeen lovende kritiek.

Een prachtig gedicht, de ‘Vogelverschrikker’ door Martien Beversluis, heeft fel getroffen ondanks een zekere langdradigheid en vaagheid waar de dichter het beeld met zichzelf identificeert. - Hier volgt de laatste strofe:

 
‘Dan rijst in de verte dat beeld op den top van den akker,
 
met dorstende armen gestrekt en mijn leven wordt wakker...
 
en ik voel mij als danst' ik dien nacht op de plek waar hij staat,
 
en mijn armen gaan zwerven...
 
en ik dans tusschen scherven
 
mijn wanhoop en haat.’

Aan het slot doet Urbain Van de Voorde aan analyse van het fel - riekende verzenboek van Slauerhoff ‘Archipel’. - Niet gezond dat boek.

In DE BEIAARD het vervolg van Kees Meekel's Ahasverus' trilogie en van Marie Koenen's Koninkje. Uit de bespreking van Chesterton's Franciscus, al staat ze in kleine letter, licht ik toch een passage van Brom die mij opmerkenswaard voorkomt:

‘Er zijn schrijvers, die door hun bekering eerst op volle kracht komen, en daaronder hoort een Claudel; er zijn er, die na hun bekering erg tegenvallen, en daaronder viel een afgeleefde Coppée, terwijl een tussengroep iets verliest en iets wint zooals Bourget. Sommigen gingen tijdelijk in de abjectiviteit onder, wat Huysmans' geval bij “La Cathédrale” is geweest, toen hij aan zakelike gegevens van symboliek en liturgie zonder meer genoeg meende te hebben voor het scheppen van schoonheid. Een Chesterton vertoont eerder het omgekeerde, nu zijn bewegelike geest, die zo vlot en vrij om de Kerk heen vloog, boven op de toren staat te wuiven. De avonturier is deze post voorlopig niet gewend en lijkt voor duidelike seinen nog wat onbezadigd.’

Verzen van B. Verhoeven en J.J. Ten Berge S.J., benevens een ongewoon zaakrijke bijdrage over Gezelle - litteratuur dienen hierbij nog met aanbeveling vermeld.

Dezelfde Herman Hana, de man die zoo prettig kan schrijven, kout nu weer over sierkunst en over den ontwikkelingsgang der beeldhouwkunst in WIL EN WEG. L. Simons heeft het nog over het drama der 19e en 20e eeuw.

Een Moens - onwaardig gedicht van Moens dient als liminarium voor het laatste nummer van POGEN. Twee studies die alleszins degelijk zijn, over kunst en theorie van Pater Oswald en over kerkenbouw door de beide architekten Kropp-holler en Van Moorsel. Waarna een eerste bedrijf van de komedie ‘De Spelbreker’ door Paul de Mont. Zeer gelukkig van dialoog en taal (over opzet of bouw kunnen we voorlopig niet oordeelen). De schrijver wil blijkbaar wat zeggen en niet alleen heeft hij den durf daarvoor een lange tirade te maken maar geeft zich soms zelfs de moeite niet de brok in schakelen, zoodat ze hoovaardig apart, gewild en gevoeld ingeschoven daar staat. Aan veel vernieuwing doet het eerste bedrijf

[pagina 1040]
[p. 1040]

niet, als men door vernieuwing vorm verstaat. Benieuwd te zien of De Mont zijn apostolieken durf aan waardige zaak zal spannen. Karel van den Oever bezingt in twee gedichten de Wind en de regen.

VLAAMSCHE ARBEID moet ik deze maand eervol vermelden. Een novelle van Felix Timmermans ‘Het Verbeternishuis’ niet van het beste anders, van Timmermans, wordt gevolgd door een fragment uit het boek ‘Tot de Genade’, door Edg. Gevaert. Vreemd. De bedoeling zal weeral zeer goed zijn. Dat proza is niet klaar, het is alleen vreemd en krijgt daardoor een zekere bekoorlijkheid. In alle geval staat op de eerste bladzijde een afschuwelijkheid. Maar bepaald moet Gevaert daar bedoelen de stem van den duivel te hooren. Verderop vermildert het stuk.

In VROUWENLEVEN de verrassing van een litteraire studie die zeker in een literair tijdschrift niet misplaatst zou wezen, en die studie nog wel over Selma Lagerlöf. Om een voorbeeld te geven van vlotheid deze beginregels die eens wat anders zijn dan het eeuwige, onuitstaanbare ‘Hij werd geboren den...’:

‘Iedereen zal begrijpen, dat 't een zware en veelbewogen dag was op 't oude landgoed Marbacha, den 20en November 1858. Een kindje was er dien avond geboren, en dat is 'n gebeurtenis, die altijd drukte meebrengt, zelfs in 'n huis, waar men gewoon is, 't leven eenvoudig op te nemen en niet meer herrie te maken over een zaak, dan ze wel waard is.’

De zoo onfrisch geworden BOEKENSCHOUW komt deze maand aandragen met een lange studie over Vondels epos ‘Constantijn’. De schrijver J.F.M. Sterck brengt weinig nieuws over dit verdwenen epos aan het licht maar de voor-uitzettingen van Thym en Van Lennep staaft hij met nieuwe argumenten. Waarna een bespreking over de trilogie van Compton Mackenzie, ‘Mark Linderdale’ als beeld van de huidige toestanden in de Anglikaansche kerk.

Van Dr Th. De Ronde, die nog voor een paar maanden zoo flink over Shakespeare schreef, verschijnt deze maand in TOONEELGIDS een nog knapper gestelde studie over onzen blijspeldichter Pieter Langendijk dien hij in de eerste alinea reeds zeer geestig situeert als volgt:

‘De eerste onvergeeflijke dwaasheid van Pieter Langendijk was dat hij geboren werd den 25en Juli 1683. Waar hij door mond van een zijner personages, een dichter. klaagt:
‘Ik heb gezien dat ik wel twintig jaaren te laat in de waereld ben gekoomen...’

blijft hij bescheidenlijk een heel eind onder de waarheid. Honderd jaar vroeger geboren, ware hij een welkome gast geweest in den Muiderkring en hadde hij wellicht Breero ter zij gestreefd; twee honderd jaar later ware hij heel zeker de blijspeldichter geworden waarop we in deze lage landen aan de zee nog steeds wachten om onze akelige schijndeftigheid te laten ontdooien en om ons geestig te leeren zijn. Want onze literatuur, en vooral onze tooneelliteratuur is hopeloos arm aan geestigheid.’

 

G.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken