Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925 (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.91 MB)

Scans (87.58 MB)

ebook (6.53 MB)

XML (2.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925

(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 377]
[p. 377]

Overzicht van Tijdschriften

Het derde bedrijf van Teirlinck's ‘De Man zonder lijf’ is verschenen in het Maartnummer van ‘De Stem’. De man zonder lijf kunnen wij niet beter karakteriseeren dan de verslaggevers van ‘Boekzaal’ het nieuwe tijdschrift dat Pater Gielen's muf geworden Boekenschouw vedringen moet. Deze zegt dat het ‘toch eigenlijk slechts de dramatische verbeelding van een vernuftig opgevatte puzzle en mischien alleen om het akrobatische spel met gewaagde moderniteiten de aandacht van enkelen zal boeien’. Nico Rost denkt dat Duitschland, wiens kultuur zichzelf failliet heeft verklaard, (en Nico Rost legt dit uit als zou de Duitsche kultuur telkens op beslissende momenten, angstig zijn teruggetrokken voor de werkelijkheid om zich te verschuilen achter een voos idealisme) behoefte heeft, niet meer aan Duitsche metaphysica, maar aan ‘een zuivere, meer intuitieve houding tegenover het leven. Daarom moet Duitschland, dat steeds de werkelijk groote figuren zijner cultuur gehinderd heeft hun denkbeelden te verspreiden, die figuren nu terug ontdekken. En volgens Nico Rost moet een der eerste ontdekkingen wezen die van Thomas Muenzer, een rebellisch priester die met zijnen aartsbisschop van Maagdenburg zoowel als met zijn lateren vriend Luther altijd overhoop lag, tot hij ten slotte plus minus Mei 1525 werd gehalsrecht. Hij was de aanleider en hitser van de duitsche boerenrevoluties die Luther, verbonden met de vorsten, hielp smoren.

Wie in ‘De Gulden Winckel’ het intervieuw van den jongen ex-dichter Geerten Gossaert door G.H. Pannekoek heeft gelezen, beleeft hier een smakelijk half uurtje bij de bittere ontboezemingen van de heeren W. Goedhardt en Peter Claudius aan wie de boutaden van Gossaert blijkbaar al te zwaar vielen. Pittigst is de Philipiek van den eersten. Laat ik zijn introductie aanhalen om het geval te situeeren en tegelijk zal de lezer een smaakje heben van den minzamen stijl.

‘De Heer Geerten Gossaert is, in een vraaggesprek in de vernieuwde “Gulden Winckel” met animo aan het woord. Over zijn verleden als dichter: zijn verleden, want het is een bekend feit dat Geerten Gossaert sinds lang is wedergeboren tot koopman en christen en het onheilig spel van maat-en-rijm met afschuw van zich geworpen heeft. Het commercieele instinct is sindsdien zoo gelukkig in hem gegroeid dat hij zelfs in onschuldige letterkundige bloemlezingen zich voorstelt als Geerten Gossaert “thans in den handel”, gelijk een pasgeboren ondernemer iedere tafelhoek benut om er zijn reclame-papiertje op te deponeeren’. En zoo voort. Peter Claudius neemt een nog korter aanloopje. Hij begint zoo: ‘Na de lezing van het vraaggesprek met Geerten Gossaert in Den Gulden Winckel van 20 Januari zette ik dit gesprek als volgt voort...’ Gelukkige Gulden Winckel die aldus zich interessant kon maken.

Van dit programma moest kosteloos een exemplaar gezonden worden aan den heer Victor J. Brusselair opdat hij daarin leere hoe men iemand van antwoord kan bedienen zonder plat en geesteloos te worden.

‘De Gulden Winckel’ zelf wist dan ook het Geerten Gossaertgeval te benutten en geeft mededeeling van een wel zachtzinniger maar ook zeer scherp rekwisitorium door Mr Ritter contra Gossaert opgericht. De Gulden Winckel is overigens interessant. Het intervieuw van Felix Timmemrans is deze maand hoofdschotel. Het

[pagina 378]
[p. 378]

stuk dat ‘de Fee’ in samenwerking met E. Veterman schreef werd met veel succes gecreëerd door den heer Cor. Van Der Lugt Melsert, direkteur van het vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel. Voor een intervieuw was dit nu het psychologisch moment.

Jan De Vries bespreekt Frans Coenen's Studiën over de beweging van tachtig. Coenen's oordeel over Tachtig in haar geheel van geestelijke beweging is niet onverdeeld gunstig - dat zal in den jare 1924 niemand zeer verwonderen. Hij teekent haar als een korte en heftige maar weinig diepe beweging; hij erkent dat uit haar enkele onvergankelijke kunstwerken zijn ontstaan. Maar zij heeft in het geestelijk leven van ons volk geen nieuwe wegen gewezen waarlangs in de toekomst gansche geslachten een nieuwe schoonheid, een nieuw geluk zouden zoeken’. Ons dunkt dat dit oordeel een kranige voltrefer is aan het tachtigersch adres.

Luigi Pirandello wordt ons daarna voorgesteld als de sterkst Italiaansche tooneelschrijver van het tegenwoordige Italie. Hem kennen zeker de habitués van den brusselschen K.N. Schouwburg. Jan Poot de bestuurder bezorgde er meer dan eene opvoering. Pirandello debuteerde met novellen maar tooneel bleek zijn ‘fort’ te zijn. Ziehier een vrij rake karakteristiek: ‘Pirandello wordt telkens getroffen door het vraagstuk van het wezen en den schijn en de eindelooze wisselwerking die beide op elkaar uitoefenen. Zijn meest karakteristieke figuren zijn menschen die niet zijn wat men zou denken dat ze zijn of wat ze schijnen te zijn; of ze schijnen te zijn zooals ze zelf niet gelooven te zijn; of ze worden gedwongen zich anders voor te doen dan ze zelf denken te zijn en daaruit komen hun strijd, hunne botsingen, hunne hartstochten en hunne ellende voort. Maskers en werkelijkheid; maar het is menigmaal eene vermomming die zoozeer tot werkelijkheid is geworden dat zij er zich niet meer van kunnen ontdoen: naakte maskers’. Zijn voornaamste werken: ‘Il berretto a Sonagli’ (de muts met belletjes), ‘Il Piacere dell' onesta’ (de wellust der eer), ‘Pensaci Giacomino’ (denk eraan, Giacomino), ‘Tutto per bene’ (alles om bestwil), ‘Cosi è, se vi pare’ (zoo is het, als gij het goedvindt) ‘Sei personnaggi in cerca d'autore’ (zes personen op zoek naar een auteur) en ‘Enrico IV’. Deze drie laatste zijn de beste.

Er wordt ook aandacht gevraagd voor den eersten verzenbundel van een fijn Limburgsch dichter H.W.J.M. Keuls die zijn boek ‘Om de stilte’ doopte. ‘Bij Keuls, aldus de recensent J. Greshoff, vermoedt men een sterker bewogenheid dan die welke zijn vers draagt. En voor mij is die schroom, die kuischheid, dat zich slechts aarzelend prijsgeven het liefste in deze poëzie die wint bij iederen keer herlezen.’

 

Voortaan zullen wij ook met groot genoegen bespreken de tijdschriften: ‘De Gemeenschap’. ‘Roeping’ en ‘Boekzaal’.

Het eerste dat reeds zijn Januarinummer puik verzorgde geeft nu een prachtige dubbelaflevering Februari en Maart.

We moeten hieruit veel merkwaardigs lichten. Vooreerst de redevoering over de nieuwe Dramatiek, door onzen redacteur voor Holland L.J.M. Feber gehouden te Brugge voor het Vlaamsche Volkstooneel. ‘Voor onze katholieken is het leven geen spel - zooals het gold voor een Van Deyssel - ons is het leven het drama, de handeling, welke zich voltrekt tusschen geboorte en dood, tusschen de ontvangenis van den mensch en zijn overgang tot doem of zaligheid. Wanneer men ons dus vraagt wat voor ons cultuur is dan antwoorden wij dat cultuur in de eerste plaats

[pagina 379]
[p. 379]

die geestesgesteldheid is waarin het leven actief wordt aanvaard als een werkelijkheid, als de voorbereiding tot een hooger bestaan. Voor ons is cultuur verder de levenshouding die beantwoordt aan het klassieke parool van Hello: katholiek denken, spreken zooals men denkt en doen zooals men spreekt. Cultuur bestaat in aanleg en beginsel hierin dat men bezit een stellige opvatting van den grond en den zin van het leven, dat men gansch het leven ziet vanuit die centrale gedachte en in haar licht. Cultuurbestaat hierin dat men vanuit die stellige opvating, volgens hare vormen het eigen leven beheerscht en ordent tot in de uiterste peripherie - niet alleen het geestelijk leven, niet alleen het leven binnen de vier muren van de kerk of de huiskamer, niet alleen het leven van de wijds-gebarende daad voor de gemeenschap, maar ook het leven van iederen dag, het alledagsbestaan met zijn kleine gebeurlijkheden en nuchtere plichtsvervulling.’ En ziedaar een heel anderen en hoeveel stevigeren grondslag gelegd voor de nieuwe dramatiek waarvoor het heil in ‘filmatische elementen’ wordt gezocht of in wat weet ik welke kleine bijkomstigheid. We geven in overweging:

‘Er wordt met zekere vermetelheid gesproken, er worden met profetisch gebaar groote verwachtingen gewekt over het herboren drama dat zal zijn gebonden eenheid in innerlijk rythme. Erkennen wij, dat men loflijk heeft gepoogd de geestelijke eenheid in de veelheid der dramatiek te herstellen - hoofdzakelijk met technische middelen. Maar wanneer wij, katholieken, het vraagstuk der nieuwere dramatiek beschouwen in het licht onzer wereldbeschouwing, dan beseffen wij spontaan, dat dit innerlijk rythme, en de uiterlijke eenheid en gebondenheid daarin, in niets anders zijn bezieling vindt dan in ééene centrale, gansch het kunstwerk scheppende en doordringende gedachte. Deze centrale gedachte van den schrijver heerscht in de creatie van al zijne personen; zij bestuurt geheel de handeling; zij expressioneert zich in ieder woord, dat gesproken wordt. En daarbuiten wordt dan ook geen woord gesproken in het drama, dat waarlijk drama is.

Er wordt met geweldigheid gesproken, er wordt met vertoon van diepzinnigheid, met een gebaar van waereldbouw getheoretiseerd over het expressionisme in het komende drama. Welnu, wanneer wij willen komen tot het expressionistische drama, dat heerscht over de geesten door kracht van dadelijkheid, door het geweld van de geestelijke ervaring des levens, dan zullen wij minstens moeten beginnen met te overwinnen de karakteristiek-Renaissancistische fout van het woord-om-het woord en de lyriek-om-de-lyriek, van het décor-om-het-décor en het spel-om-het-spel’.

Er zijn meer merkwaardige bijdragen in dit nummer, zelfs poëtische van Jan Engelmans en van Karel Van Den Oever. Tusschen welke beide we den illusteren naam vinden van Jacques Maritain, het geestelijk petekind van Leon, de schiterende kampioen der jongste neo-scholastieke beweging. Hoe aktueel hie rzijn overwegingen omtrent godsdienstige kunst. Godsdienstige kunst heeft geen eigen stijl, beoogt Maritain, en veroordeelt dus zoowel Beuron als Saint Sulpice, maar zij is volstrekt afhankelijk en ondergeschikt aan de theologie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken