Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.12 MB)

Scans (96.45 MB)

ebook (5.56 MB)

XML (1.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936

(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 840]
[p. 840]

Verzen

Het verzoenen

 
Als wij in onrust om het leed van and'ren leven
 
waar wij 't geluk door onbegrip uiteen zien slaan,
 
voelen w'ons beiden in een droevig beven -
 
hoe dwingend - nader tot elkander staan.
 
 
 
Want ook wij faalden aan het weerzijdsch geven,
 
waar zooveel and'ren radeloos aan ten onder gaan;
 
en dit te weten is een harde pijn herleven:
 
de bittre narouw voor veel bittren waan.
 
 
 
Eén bundel licht volstaat, een goedertierenheid,
 
de stem die breekt bij 't donk'ren van het oog,
 
bij 't dalend hoofd dat met den twijfel strijdt...
 
 
 
O zachte harmonie der wond'ren onvermoed
 
toen over 't dwalend hart 't beminde hart zich boog
 
en stil in ons weer zong 't gelouterd bloed.
 
 
 
paul de vree.
[pagina 841]
[p. 841]

Een schaduw

 
Een paar geteekende trillende handen
 
bij het werk dat zijn hand heeft verricht;
 
daarop een blik door een nevel van tranen
 
vergelijkend en moeizaam gericht.
 
 
 
Vergelijkend zijn dierbare handen
 
die dit plooiden en bonden zoo fijn,
 
met deze wier wankele gebaren
 
doen bevragen waarom zij er zijn.
 
 
 
Een stralende lichtende morgen
 
is om dit gebeuren heen,
 
is eenige aardsche getuige,
 
heeft niets met wanhoop gemeen.
 
 
 
Met wanhoop die deez'handen doet ballen
 
en den traan weerhoudt eer hij vloeit.
 
Een schaduw in het licht van den morgen
 
achter het licht in mij volgroeid.
 
 
 
Gabrielle demedts.
[pagina 842]
[p. 842]

Zie hoe ik worstel

 
Zie hoe ik worstel! Zie hoe ik vecht.
 
Hoe schreit het hart tot in de handen!
 
Ik wil wel breken àl dees banden
 
ik wil wel rijten met mijn tanden
 
het zachte vlees, dat niet meer zonder
 
streelen wil. Ik wil wel tuimelen en onder
 
deze last weer zoeken 't nieuwe recht
 
om toch te leven en een wet te weten,
 
om toch te hunkeren en te branden
 
om wat ik ééns heb stukgereten...
 
en wat zich zo onsplijtbaar hecht
 
te doemen tot een zware schande.
 
 
 
O wouden die het weenen weten
 
van winden, wild en nooit gestild
 
hoe gonst dees echo door uw boomen,
 
de randingen van 't dommelend droomen
 
zijn schier gerekt en naakt gevild.
 
Maar ik weet àl. En nooit verspild
 
heb ik dit dreunen en ben gekomen
 
tot aan de boorden.
 
O gij, die al mijn klachten hoorde,
 
dat 'k moegestreden ben! Ik wil 't
 
gevecht ontvluchten en mij geven weten
 
aan machten die me toebehoorden.
 
 
 
Ik wil me wringen in de beken
 
van milde zinnen die mij dierbaar zijn.
 
Ik wil mezelf nu niet meer breken
 
al staan uw monden ook vol wijn!
 
Eens ben ik voor dit spel geweken
 
om stil en rustig als de maan te zijn.
 
En wijken wil ik. En wijken zal 'k
 
en rustig worden ook en rein.
 
 
 
rob. franquinet.
[pagina 843]
[p. 843]

Het teken

 
Als de eenzaamheid mij 's avonds overmant,
 
Ontsluit genadig zich het derde land,
 
Door haar, de lange dag vergeefs bevroed,
 
Die maar bij nachte tot mij komen moet.
 
 
 
Nu trekt het hele mensdom langs mij heen,
 
Een stoet van luttel vreugde en veel geween.
 
Doch zie wat van 't visioen nog overschiet
 
Bij wie verschroeid is aan zijn eigen lied.
 
 
 
Waar zijn verdwenen al die 'k heb bemind,
 
En van wier namen ik de smaak nog vind?
 
Zij hoorden niet hoe de engel hun verbood
 
Te ruiken aan die bloem en zijn nu dood.
 
 
 
Zoo heb ik thuis als vrouwlijke aanwezigheid
 
Alleen 't verlangen dat er luid om schreit.
 
En heeft zich weer een ziel tot mij gekeerd,
 
Dan smeek ik dat ze de engel tijdig weert.
 
 
 
Te laat! Zij heeft het gift al aan de mond
 
En aan mijn teken gaat ook zij ten grond.
 
Ach! van de zeven bleef er geen gespaard,
 
En ik nochtans heb genen blauwen baard.
 
 
 
n.a. drojine.
[pagina 844]
[p. 844]

Bezoek

 
Lijk door het ijle want van schepen daar gestrand,
 
beneden in de diepte van 't gelaag verloren,
 
huilt winden-woede-brand, door loodsen aan den kant,
 
waar boven de helling rijst de spitse Boomsche toren.
 
 
 
De klei ligt op den rand der helling onder 't zand,
 
gebarsten en gekloven, duizend diepe voren,
 
door regen scherp gerand en schraal met gras beplant,
 
verwoeste dwergenland, doorploegd met reuzensporen.
 
 
 
Daar zweept het stormgeweld door 't duistre van de lucht
 
en geeselt rofflend luid den stillen baggermolen.
 
Dan gaat het nijdig ontij langs het water dolen,
 
waar in het klagend lied der ranke rietviolen,
 
 
 
nog verre weemoed en verlangenstemmen scholen,
 
die dralen aan mijn venster na hun dolle vlucht.
 
 
 
Ludo van de wijgaert.
[pagina 845]
[p. 845]

Tijdloos lied

- in memoriam F. Nietzsche -
I
 
Toen ik haar mistig' oogen op hun tocht ontmoette
 
en in de heesche diepten van haar koortsdroomstem
 
de verre zwerflust van haar zieke ziel vermoedde,
 
heb ik gezworen: nooit de Rustdoodende klem
 
te nad'ren van het raadsel dat ons scheidde....
 
 
 
Vergeefs. Waarom heb ik, toen laat en stil zij beidde,
 
- gelokt door harer borsten trillende magneten -
 
den smallen drempel van haar lippen overschreden
 
en starend in het smart'lijk prisma van haar oogen
 
de kleurengamma van haar weltschmerz overwogen?
 
 
 
Waar is nu Rust? Naar 't eeuwig branden bloedberonnen
 
der sterren heeft mijn Lust een wilden ren begonnen,
 
wijl heet in mijne longen vreet een vlamdoorstoken wond:
 
waarom dronk ik het paarse gift van haar papavermond?
II
 
Nu is ze heen. Maar aan de strakgespannen nacht
 
wenkt rood het wachtvuur van haar verre wake....
 
- ik waak, zij waakt: rood waaien over roode daken
 
op blauwen nachtwind van haar luif'lend wimperpaar
 
de gensters die, neersuizend, rond mijn klamme haar
 
het adderkluwen van een roode lekvlam slaan....
 
- en vrucht'loos seint mijn stem: geen ziel heeft hààr verstaan
 
die hel aan scherven stoot tegen den wand der nacht.
[pagina 846]
[p. 846]
 
God - Rust -: ik hijg, ik vloek, ik bid; ik bijt
 
mijn lippen tot ze paars-beronnen
 
lijk sterren branden over land en tijd....
 
- 't Is alles onbegonnen:
 
mijn Lust heeft naar de eeuwigheid
 
een dollen ren begonnen....
 
 
 
j. st.
[pagina 847]
[p. 847]

Zomerlief

 
Mijn liefste heeft mij veel beloofd....
 
 
 
Zij heeft verrassend-schoone handen,
 
een vreemden rooden mond
 
en wonderbare oogen;
 
maar negentig maal vijf en meer
 
hebben die reeds gelogen:
 
Ik heb ze steeds geloofd!
 
 
 
Mijn liefste legt mijn hart aan banden
 
met haar fijne, witte handen.
 
En door haar vreemden, rooden mond
 
ben ik voor eeuwiglijk gewond!
 
 
 
Zij heeft mij veel beloofd,
 
door haar gezegend' oogen;
 
en hebben die gelogen?
 
Ik heb het toch geloofd!
 
 
 
Flora de lannoy.
[pagina 848]
[p. 848]

Sonnet

 
Het trage wonder van uw stille dag
 
zweeft over onze hoofden grijs en loom
 
en heeft van onze aangezichten lang den lach
 
uit onze oogen lang al alle hoop verdreven. Wonen
 
wij aan de vele grijze meren uwer stilten? Zal
 
het donkere water dan toch heel het dal
 
dra traag en zwijgend overstroomen en de hemel dan
 
zijn grijsheid komen koepelen over dezen loomen ban?
 
Of zullen wij uit donkerten naar uw zwak licht ons keeren
 
naar uwe meren komen, traag en in stil peinzen, traag en stil vergaan?
 
 
 
Wij kunnen ondergaan! Wij kunnen niet afweren
 
de golven meer die wij nu zelf rond onze kille leden slaan.
 
Zoo zwaar zijn hemel en zijn water en zijn wij die loom verdwenen
 
in trage wonderen zijn die ons als stille dagen schenen...
 
 
 
j.l. de belder.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paul de Vree

  • Gabriëlle Demedts

  • Robert Franquinet

  • A.G. Christiaens

  • Ludo Van de Wijgaert

  • Flora de Lannoy

  • J.L. de Belder