Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 100
(1955)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 96]
| |
Kronieken
| |
[pagina 97]
| |
numentale werk in vijf delen over Alexander Farnese, gouverneur-generaal der NederlandenGa naar voetnoot(2). De kritische en literaire studie der Vitae is een toonbeeld van volmaakte tekstkritiek. Acht-en-zeventig levens van heiligen uit de VIe, VIIe en VIIIe eeuw werden nauwkeurig onderzocht en vergeleken. Bij zijn studie ging professor van der Essen uit van de vaststelling dat voor het geheel der literaire bronnen van de Middeleeuwen, de heiligenlevens het minst bestudeerd en benut waren. Door het feit dat zij vooral zijn ontstaan uit godsdienstige en morele bekommernissen, en om de heiligen te eren, zijn zij op de eerste plaats geen historische documenten aangaande datgene wat zij verhalen, maar waardevolle getuigenissen voor de tijd waarin zij zijn ontstaan, en waarvan zij ons de literaire opvattingen en de sociale gewoonten leren kennen. Zo worden zij een rijke bron van inlichting over de religieuze opvattingen van het volk en over godsdienstige geplogenheden die het leven van het Westen in het begin der Middeleeuwen karakteriseerden. Bij de aanvang der XXe eeuw bestonden een aantal werken, aan de studie der Vitae van de Merovingische heiligen gewijd, doch zij waren ofwel verouderd ofwel onvoldoende, terwijl andere, alhoewel van grote waarde, zich beperkten tot bepaalde heiligen, een bepaalde streek of bepaalde aspecten uit de levens. Het is dan de grote verdienste van professor van der Essen, een gezamenlijke studie te hebben gemaakt van al de Vitae der Merovingische heiligen van het oude België, d.w.z. van de gebieden die behoorden tot de oude bisdommen van België, nl. Luik, Kamerijk-Arras, Doornik, Terwaan en Utrecht, en dit volgens de meest recente vereisten der historische wetenschap. Steeds is er zorg voor gedragen de meest authentieke tekst der Vitae onder handen te hebben, ook wanneer het bijwijlen gaat om minder bestudeerde documenten, die dan eerst, naar de voorschriften der moderne geschiedkundige wetenschap, op punt worden gezet. De grote bekommernis die bij de studie dezer Vitae telkens weerkeert is de volgende: hoe heeft in deze oude heiligenlevens de legende zich ontwikkeld ten nadele van de geschiedenis, en welke literaire procédé's werden door de schrijvers bij het opstellen ervan gebruikt? In verschillende bisdommen vormen een aantal heiligenlevens vaak zgn. literaire cyclussen omwille van bepaalde gemeenzame karaktertrekken, wel onderscheiden van wat kan vastgesteld worden in het naburige gebied, waardoor wordt verklaard waarom een geografische indeling voor dit historisch werk is aanvaard. Om het opsporen van een eventuele evolutie der legenden mogelijk te maken worden de heiligen waarvan de Vita het vroegst verscheen, het eerst bestudeerd om op die wijze de ontwikkeling in elke nieuwe periode nauwkeurig te kunnen volgen. Met een wetenschappelijke nauwgezetheid, slechts eigen aan grote geschied- | |
[pagina 98]
| |
schrijvers, heeft de auteur dit moeilijk werk volbracht. Met oneindig geduld werden de Vitae één na één onderzocht, om vervolgens met elkaar te worden vergeleken, waardoor samenhang en verwantschap duidelijk moesten worden. Wij denken b.v. aan de onderscheidene Vitae van de heilige LambertusGa naar voetnoot(3), van de heilige HubertusGa naar voetnoot(4) en van de heilige RemaclusGa naar voetnoot(5) uit het bisdom Luik, of aan de Vitae der abdissen van Maubeuge: Aldegundis, Waldetrudis, Aldetrudis en MadelbertaGa naar voetnoot(6) uit het bisdom Kamerijk-Arras, waardoor enerzijds de evolutie van Vita en legende, en anderzijds de verwantschap der Vitae van verschillende heiligen klaar wordt aangetoond en bewezen. Dit is wel een der meest belangrijke besluiten waartoe deze studie duidelijk heeft geleid: het bestaan van de zgn. literaire cyclussen voor een aantal heiligenlevens. Wanneer het bestaan dezer cyclussen slechts gekend was voor het bisdom Luik, is de kennis hiervan door het onderzoek van Professor van der Essen vervolmaakt door het ontdekken van nieuwe verwantschappen, terwijl een, vergelijking werd doorgevoerd met cyclussen van de andere bisdommen. Na zulk analytisch onderzoek stelt de Leuvense historicus de vraag naar de oorsprong van de bestaande literaire samenhang. Een eerste oorzaak van het plagiaat ligt ongetwijfeld in het gebrek bij de schrijver aan juiste historische gegevens over de heilige. Hij moest vaak voortgaan op mondelinge overlevering, waardoor hij er toe gedreven werd een oudere Vita tot het geraamte van de zijne te maken, en ze geheel of gedeeltelijk aan te passen en over te schrijven, rekening houdend met de gegevens die hij bezat over zijn heilige. Wanneer de kritische zin bij de auteur echter totaal ontbrak, en dit is een tweede oorzaak, dan werd de Vita-prototype eenvoudig overgenomen met verandering van enkele woorden. Dit was meermaals het geval wanneer de mondelinge overlevering slechts weinig gegevens wist te verstrekken, of al te schaarse wonderbare voorvallen werden verteld. Nog ontstaan hagiografische cyclussen, een derde reden, door familie- of andere verwantschap van de heilige met deze die reeds vroeger een levensbeschrijving hadden gekregen. Passages die betrekking hadden op de nieuwe held zullen dan hernomen worden. Een doorgevoerde vergelijking der cyclussen uit de verschillende bisdommen doet uiteindelijk duidelijk worden dat vooral vier oude Vitae een grote invloed hebben uitgeoefend en toonbeelden waren, zowel voor de samenstelling als voor de stijl van menige andere biografie. Het zijn de Vitae van Radegundis, Arnulfus en Eligius en de Vita van Richarius door Alcuinus. De eerste drie zijn zeer uitgebreid en uitstekend opgesteld, terwijl de laatste aan de naam van haar bekende auteur haar sukses te danken heeft. Professor van der Essen heeft door deze studie op merkwaardige wijze de historische waarde bepaald van de levensbeschrijvingen der Merovingische heiligen. Een strenge en tevens klare methode van wetenschappelijk onder- | |
[pagina 99]
| |
zoek, van tekstkritiek en interpretatie op dit speciale terrein, is hier vastgelegd. Met deze Vitae heeft de Leuvense professor meteen zijn wetenschappelijke faam, zowel in binnen- als in buitenland gevestigd, en het was dan ook niet te verwonderen dat dit werk door het Institut de France werd bekroond. Het is een mijlpaal in dit genre van historische arbeid. Verscheidenen hebben dan ook betreurd dat de schrijver, die zich hier een meester had getoond, zijn geschiedkundige arbeid in deze richting niet heeft voortgezet. Temeer daar van bij het begin een vervolg op de analytische studie der Vitae was aangekondigd, waarin de meest belangrijke besluiten van het gedane onderzoek zouden worden samengebracht, om deze gegevens uit de literaire geschiedenis te vergelijken met de ontwikkeling van de eredienst en van de liturgie. Doch dan hadden wij wellicht moeten wachten voor, of misschien nooit het verschijnen begroet van dat ander monument van noeste arbeid, dat na twintig jaren voorstudie vanaf 1933 in het licht werd gegeven en in 1937 was voltooid, nl. de vijf boekdelen over Alexander Farnese, het standaardwerk over de geschiedenis der XVIe eeuw in de Nederlanden. De studie over Alexander Farnese is inderdaad een meesterlijke synthese van de politieke, diplomatieke, militaire en godsdienstige geschiedenis der Nederlandse gewesten in de meest bewogen eeuw van hun bestaan. Want het is de tijd van de scheiding der oude zeventien provinciën in een noordelijke Calvinistische republiek en een zich met Spanje verzoenend katholiek zuiden. In deze periode was Farnese onbetwistbaar een belangrijke figuur, die een grondige studie overwaard is. Te meer wanneer wij vaststellen dat de laatste biografie over Alexander Farnese dateert van 1883Ga naar voetnoot(7), terwijl sindsdien een groot aantal documenten werden ontdekt, van het grootste belang voor de kennis, zowel van de gouverneur-generaal der Nederlanden als van de omstandigheden waarin hij zijn opdracht heeft vervuld. Het bronnenmateriaal over de XVIe eeuw werd aanzienlijk verrijkt door de uitgave van een aantal grote diplomatische verzamelingen, terwijl jarenlange opzoekingen, vooral in de Farnesiaanse archieven van Parma en Napels, ook in de archieven van het Vatikaan, in verschillende bibliotheken te Rome en in de Bibliothèque Nationale te Parijs, alsmede kennismaking met de correspondentie van Philips II, te Simancas bewaard, en met stukken uit het Algemeen Rijksarchief te Brussel, de Leuvense professor inzicht hebben gegeven in ontelbare zeer gewichtige en veelal onuitgegeven documenten. Prof. van der Essen mocht inderdaad verklaren dat de geschiedenis van Alexander Farnese te herschrijven was, gebaseerd op een veel ruimer bronnenmateriaal en naar een veel breder opgevat plan. Naast dit ontelbaar aantal onuitgegeven of gedrukte archiefstukken, waarbij o.m. van uitzonderlijk belang zijn de brieven van Alexander Farnese aan zijn moeder, Margaretha van Parma, aan zijn vader, Ottavio, en aan zijn oom, | |
[pagina 100]
| |
Kardinaal Farnese, gebruikte Prof. van der Essen nog een reeks literaire bronnen, die zijn vroegere inlichtingen kwamen bevestigen of volledigen, vaak van grote betekenis waren en menige interessante details bijbrachten. Zo b.v. het bekende werk De Bello belgico van Famien StradaGa naar voetnoot(8), dat een onmiskenbare waarde heeft in verband met de geschiedenis der onlusten in de Nederlanden in de XVIe eeuw. Dan is daar het boek Della guerra di FiandraGa naar voetnoot(9) van Cesare Campana, die in betrekking stond met de secretaris van Alexander Farnese, Cosimo Masi, van wie hij menige inlichting over de gedragingen van zijn meester vernam; zo nog de mémoires van Alonso VasquezGa naar voetnoot(10), Spaans officier, die de prins van Parma kende en hem in Vlaanderen diende. Van nog groter belang waren twee onuitgegeven literaire bronnen, de eerste geschreven door Jacomo FernandezGa naar voetnoot(11), en bewaard in de Bibliothèque Nationale te Parijs, de tweede door Paolo RinaldiGa naar voetnoot(12), en bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Fernandez was een officier die had deelgenomen aan de oorlogen in Vlaanderen en die de originele correspondentie van Farnese benuttigde, terwijl Rinaldi een edelman was van het huis van de prins van Parma, en deze laatste kende van zijn eerste jeugd af tot aan zijn dood. Zijn geschrift is dus een document van allereerste waarde. Dit en vorig genoemde werken schonken de Leuvense historicus een stevige basis voor het geraamte en de grote lijnen van zijn geschiedkundig verhaal. Een literaire bron die evenmin mag vergeten worden is het boek Histoire des choses les plus mémorables advenues en l'Europe depuis l'an onze cens XXX jusques à notre siècleGa naar voetnoot(13) van Pierre Colins. Deze nam deel aan verschillende militaire ondernemingen van Alexander Farnese, o.m. aan de belegering van Antwerpen, en kende van nabij de meest vooraanstaande persoonlijkheden van zijn tijd. Dit stelde hem in staat een aantal interessante gegevens op te tekenen, die nergens anders te vinden zijn. Wanner men dit alles overschouwt, en wij citeerden slechts het voornaamste, moet inderdaad gezegd worden dat deze jarenlange bronnenstudie, op uiteenlopende plaatsen en van zulk verschillend karakter wat de aard der documenten betreft, een reusachtige voorbereidende arbeid heeft betekend, maar meteen een ideale grondslag heeft gelegd voor een meesterwerk der modern historiografie. Uit de overvloedig-rijke veelheid van materiaal in taaie volharding bijeen vergaard, heeft Prof. van der Essen met wetenschappelijk-historische zin weten te kiezen en te schiften, om met kritische geest het bewogen leven van Alexander Farnese en de beroerde tijd der XVIe eeuw in grootse taferelen uit te schil- | |
[pagina 101]
| |
deren, zodat de historicus op zijn manier een kunstenaar werd. Met meesterlijke hand heeft hij de prins van Parma en zijn tijd opnieuw tot leven geroepen, en met klare lijnen en felle kleuren dit zo belangrijk historisch tijdperk in al zijn vitaliteit uitgetekend. Wij denken hier b.v. aan het portret van Farnese in het begin van het tweede deel, op het ogenblik dat de vier-en-dertigjarige prins van Parma gouverneurgeneraal der Nederlanden wordtGa naar voetnoot(14). Hij geeft een indruk van kracht en van verstand, en bezit lichamelijke schoonheid naast geestesadel. Hij is moedig en heeft grote invloed op zijn soldaten, van wie hij tucht en gehoorzaamheid vereist. Hij is echter mild jegens de armen en bekommerd voor de gekwetsten en de zieken. Hij houdt van stiptheid en eerlijkheid en is zwijgzaam en beslist. Wij zien hem onderweg vooruit stormen op zijn sterk en vurig paard, omdat hij ongeduldig is en van snelheid houdt, zodat hij vaak een heel eind verwijderd is van zijn begeleiders en van zijn troepen, en alleen op reis schijnt te zijn. Meermaals trekt hij mee op wacht, zonder acht te slaan op regen of sneeuw, om soldaten en werkvolk aan te moedigen. Bij een beleg inspecteert hij de belangrijke punten zonder rekening te houden met gevaar. Wanneer voor zijn hofhouding de tafel immer goed is voorzien, is hijzelf matig in eten en drinken, en van zijn veertigste jaar af leeft hij werkelijk sober, vooral om op elk ogenblik fris van verstand te zijn. Daarentegen houdt hij ervan steeds rijk en prachtig gekleed te zijn en heeft een verzameling van de meest uitgelezen en kostbaarste kledingstukken. De historicus roept bier werkelijk een mens op van vlees en bloed, die wij terug zien leven en handelen midden hofhouding en soldaten. Wij denken, in ditzelfde deel, aan de belegering van Maastricht van maart tot juni 1579Ga naar voetnoot(15). Een vastberaden tegenstander en bloedige verliezen in eigen rangen hadden Farnese woedend gemaakt en hem bijna tot ondoordachte handelwijzen gedreven. Want toen in de maand april een poging om de poorten der stad te forceren op een totale nederlaag uitliep, was de prins van Parma hierdoor zodanig verontwaardigd, dat hij uitriep aan het hoofd zijner soldaten als eerste de stad te willen binnentrekken of ter plaatse te willen sterven. Slechts met de grootste moeite kon een zijner oude getrouwen hem tot bedaren brengen en hem dit roekeloos plan doen verzaken. Na veel geduld werd dan op het einde van juni de stad toch ingenomen. Het was een vreselijk schouwspel. De soldaten van Farnese wilden hun vele nederlagen wreken en vermoordden zonder onderscheid allen die zij ontmoetten, terwijl de prins van Parma op het ziekbed was gekluisterd en slechts van ver kon vernemen wat er gebeurde. Zodra echter zijn gezondheidstoestand het toeliet, hield Farnese zijn zegenrijke intocht. Doodsbleek, ondermijnd door vermoeienis en ziekte, verscheen hij te midden zijner troepen en trok doorheen de puinen der stadsmuren in plechtige stoet naar de kerk van Sint-Servaas voor het Te Deum. Een der grote | |
[pagina 102]
| |
doelstellingen van de prins was verwezenlijkt: Maastricht was voor de Spaanse koning behouden. In de bladzijden aan deze belegering gewijd, herleven de angsten en de zorgen van de bevelhebber en zijn troepen, de spanningen en de verwachtingen doorheen lange dagen en nachten van onzekerheid, het onverwachte van de plotselinge inneming der stad en de vreugde bij het bereiken van zulk een belangrijk doel. Wij willen verder herinneren aan het einde van de epische strijd tussen Farnese en de Prins van Oranje door de gewelddadige dood van deze laatste, vermoord door Balthazar Gerard. Dit wordt op een aangrijpende wijze verhaald in het laatste hoofdstuk van het derde deelGa naar voetnoot(16). Door de Staten-Generaal werd Willem de Zwijger een vader des vaderlands genoemd, terwijl de partij van de koning en de katholieken hem een tiran en een vervolger noemden. Prof. van der Essen geeft ons het oordeel van Paolo Rinaldi, uit de onmiddellijke omgeving van Farnese. Hierin worden, naast veel kwaad en gebreken, eveneens een aantal goede eigenschappen van de Nederlandse prins opgesomd. De Leuvense historicus verhaalt dat Farnese geen woord van spijt uitte bij het vernemen van de moord op Willem de Zwijger, doch zich verheugde, naar de gewoonten van de tijd, om het plotselinge wegvallen van zijn tegenstrever, en laat onmiddellijk hierop, uit liefde voor de objectiviteit, zijn afkeuring kennen om zulke houding, en spreekt van een donkere vlek op de nagedachtenis van Farnese, die hij anders zozeer bewondert. Wat de Nijmeegse hoogleraar, Dr. J. Cornelissen, woorden van lof deed uitspreken over de onpartijdigheid waarmede professor van der Essen, Parma's tegenstander, de Prins van Oranje, had weten te beoordelen. Wij zien tenslotte voor onze ogen het haast legendarisch beleg van Antwerpen (1584-1585), dat het ganse vierde deel beslaatGa naar voetnoot(17), en wel de belangrijkste episode is uit het leven van Farnese. Hier spreidt hij de volheid van zijn militaire en politieke gaven ten toon. Voordelen en tegenslagen golven in deze beslissende jaren op en neer voor de Spaanse belegeraars, onderhandelingen tussen beide partijen volgen elkaar op met wisselende kansen, tot uiteindelijk Antwerpen capituleert. Doorheen dit ganse boek voert de geschiedschrijver ons in spanning naar de historische dag van 17 augustus 1585, waarop de definitieve scheiding der Zeventien Provinciën werd voltrokken, en de katholieke zuidelijke Nederlanden werden gegrondvest. Dit zijn slechts een paar voorbeelden; zij doen echter onmiddellijk de wijdsheid aanvoelen van het historisch verhaal, dat over Farnese en zijn tijd werd samengesteld. Door deze studie heeft Prof. van der Essen een essentiële bijdrage geleverd tot de geschiedenis der Nederlanden, en omwille van het internationaal belang van zijn held en van de gebeurtenissen bij dewelke hij betrokken was, tot de geschiedenis van Spanje en van Europa. | |
[pagina 103]
| |
Het is te begrijpen dat deze arbeid van oneindig geduld en uithoudingsvermogen op zeker ogenblik bijna te zwaar leek aan de historicus, die weliswaar vijf-en-twintig jaar vroeger zijn baanbrekend werk over de levens der Merovingische heiligen in het licht had gegeven, doch nu door de leeropdrachten aan de universiteit en de menigvuldige professionele verplichtingen praktisch geen tijd meer zag om het jarenlang verzamelde materiaal te bewerken en tot een synthese uit te bouwen. Het feit dat Henri Pirenne zijn jongere collega bleef aansporen zijn oorspronkelijk plan niet op te geven en spijt alles tot het einde toe te volharden, mag een gelukkige gebeurtenis worden genoemd, niet enkel voor de historicus van der Essen zelf, doch tevens voor de historiografie der Nederlanden en voor de historische kennis der XVIe eeuw in het algemeen. De studie over de Vitae en het werk over Alexander Farnese, de twee hoogtepunten uit zijn wetenschappelijke loopbaan, hebben professor van der Essen in de rij geplaatst der grote geschiedschrijvers van ons land, waar vooraan de namen prijken van Henri Pirenne en Godfried Kurth. Met onverwoestbare liefde voor de waarheid, kenmerk van de echte wetenschapsmens, heeft hij baanbrekend en richtinggevend werk verricht op twee belangrijke gebieden der geschiedenis: het nauwkeurig bepalen van de waarde en de betekenis der middeleeuwse heiligenlevens, en het klaar en juist belichten der historische gebeurtenissen in de zo belangrijke XVIe eeuw. Wanneer Kan. Professor A. Cauchie het geschiedkundig onderwijs aan de Leuvense Universiteit in het begin dezer eeuw op vaste en moderne gronden heeft ingericht en de stichter werd van de Leuvense historische school, is Prof. van der Essen een der rijkste vruchten en een der waardevolste leerlingen geworden van deze grote meester. Wie van der Essen leest wordt nooit overrompeld door een te grote overvloed aan historische details, waarbij het gevaar dreigt erin te zullen verloren lopen. Elk detail krijgt zijn waarde, maar alles is zo ordelijk geschikt, zo evenwichtig en logisch opgebouwd, zo juist gekozen, zo boeiend en tevens zo sober verwerkt en opgesteld, dat de lezer op de eerste plaats door de klaarheid der uiteenzetting wordt getroffen. En dit is niet een der geringste gaven van een groot historicus. Dat hij hiervoor grote dank is verschuldigd aan zijn meester, Kanunnik A. Cauchie, heeft van der Essen menigmaal getuigd, en zeker op de meest plechtige en roerende wijze ter gelegenheid van zijn eigen viering in 1947. Wat hij alsdan over de stichter der Leuvense historische school heeft gezegd mag Belden als een vade-mecum voor elk geschiedschrijver: ‘Van Cauchie heb ik geleerd, aldus professor van der Essen, overal en altijd de waarheid te zeggen zoals zij is of zoals men haar ziet, vrank en vrij, zonder zich door wie of wat ook te laten beïnvioeden... Van hem heb ik ook geleerd de techniek der geschiedenis, die zorgzame, soms wel pijnlijke techniek, wier toepassing of wier afwezigheid aanstonds het verschil laat merken tussen een liefhebber en een geschoold historicus... Ik heb ook van Cauchie geleerd | |
[pagina 104]
| |
geschiedenis alleen te schrijven naar de oorspronkelijke documenten, en niet vadsig en in ellendig conformisme over te nemen, met of zonder controle, wat anderen reeds over het onderwerp hebben geschreven. Het belang van die werkwijze kan niet overschat worden... Ik heb nog van Cauchie geleerd bij het critisch onderzoek der getuigenissen, altijd rekening te houden met de aard, het karakter van de bron... Ik heb van hem geleerd de geheimen van de synthese, die in de geschiedenis zulke belangrijke rol speelt... Van Cauchie heb ik geleerd dat de herhaalde lezing van de grote historici, die door compositie en stijl uitblonken, noodzakelijk is.’Ga naar voetnoot(18) Zo schetste hij in enkele lijnen de levensregels van de ware historicus.
Toch is van der Essen ver van een geïsoleerd wetenschapsmens, in de zin van iemand die vreemd staat tegenover het leven. Hij heeft zich nooit opgesloten in een ivoren toren. De resultaten van zijn wetenschappelijke studie en historisch onderzoek heeft hij in een aantal publicaties voor een groter publiek toegankelijk gesteld, en dit vaak op ogenblikken waarop de omstandigheden het nodig maakten de aandacht op bepaalde gebeurtenissen of inzichten te vestigen. Wij denken bier b.v. aan zijn Inval en oorlog in België, eveneens in het Engels en in het Frans verschenen gedurende de eerste wereldoorlog, aan zijn Schets ener geschiedenis van België, eveneens in het Frans (1927), aan het werk Pour mieux comprendre notre histoire rationale (1932), aan Le Siècle des Saints (625-739), verschenen in 1942 en De gulden eeuw onzer christianisatie, VIIe-VIIIe eeuw, uitgegeven in 1943, aan De historische gebondenheid der Nederlanden en Le sentiment national dans les Pays-Bas (beide in samenwerking met Dr G.-J. Hoogewerff), verschenen in 1944, een bewogen tijd voor ons land en voor Europa, aan l'Université de Louvain 1425-1940, uitgegeven in 1945, op een ogenblik dat het nodig was de ogen van de wereld te vestigen op de grootste katholieke universiteit, door het geweld van de tweede wereldoorlog zozeer gehavendGa naar voetnoot(19). Deze opsomming volstaat om te bewijzen dat hij voor brede lagen van het volk zijn arbeid heeft willen vruchtbaar maken, en tevens als historicus het land en de universiteit heeft willen dienen in moeilijke dagen. Prof. van der Essen is echter niet alleen een hoogstaand geleerde, hij is steeds doorheen zijn lange universitaire loopbaan een gewaardeerd professor geweest. Wie denkt niet met genoegen terug aan zijn colleges, waarin hij zonder schijn van geleerdheid maar met historische onderlegdheid in eenvoudige en klare taal als het ware over het behandelde onderwerp vertelde en zijn talrijk gehoor steeds wist te boeien. Hij sprak ‘ex abundantia cordis’ en deelde op bevattelijke wijze aan zijn studenten de overvloed mee van eigen wetenschappelijke kennis. Hij was een geboren lesgever die de kunst verstond | |
[pagina 105]
| |
ingewikkelde toestanden en gegevens tot hun meest essentiële punten te herleiden en op die wijze voor elkeen begrijpelijk te maken. Daarom was het aangenaam deze lessen te volgen. Men had nooit de indruk dat het moeilijk was of dat men met historische gegevens overrompeld werd. En toch groeide langzaam bij de toehoorder het inzicht in een bepaalde periode en het begrip voor een behandelde figuur. Monseigneur Van Waeyenbergh, Rector-Magnificus der universiteit, noemde dit eens een waarlijk paedagogische zin en een echt begrijpen van de studentenmentaliteit, een geduld om hen te aanhoren en om hun werk te richten. Ontelbare studentengeneraties hebben het beeld van deze professor in het leven meegedragen. Voor de studenten die zich specialiseerden in de geschiedenis, en die het voorrecht hadden Dr van der Essen meer van nabij te leven kennen, werd hij een begrijpende vader. Hij maakte hen vertrouwd met speciale vraagstukken uit de geschiedenis steeds op zijn eigen sobere gemoedelijke wijze, en wist zodoende haast ongemerkt bij hen de ware liefde voor de historische wetenschap te wekken of aan te wakkeren. Ontelbare proefschriften werden in de loop van die vele jaren professoraat onder zijn leiding gemaakt. Een aantal oud-studenten hebben door het werk, waaraan hij als promotor was verbonden, de naam van de Leuvense historische school eer aangedaan. Een gedeelte van hen heeft bepaalde aspecten van de zo grote en belangrijke XVIe eeuw nader onderzocht, en op die wijze bijgedragen om de periode, waaraan de meester zoveel jaren van nauwkeurig historisch onderzoek had gewijd, verder in het licht te stellen. Zij vormen als het ware de school der Leuvense historiografen over de XVIe eeuw. Het lijdt geen twijfel dat het regelmatig leiden van een aantal proefschriften bestendige aandacht vraagt van de promotor om de wetenschappelijke arbeid van zijn leerlingen in de goede richting te houden. Wanneer hij echter na jaren op deze volgehouden inspanning terugblikt, dan ziet hij dat hij ook op die wijze een reële bijdrage tot de wetenschap der geschiedenis heeft geleverd, omdat hij nieuwe werkers heeft voorbereid en met de jaren bij de besten van hen de vruchten van hun eigen arbeid kan bewonderen. Eigen wetenschappelijk werk heeft bij Professor van der Essen het opleiden van jonge historici niet in de weg gestaan, en het leiding geven aan jonge beoefenaars der geschiedkundige wetenschap heeft zijn eigen scheppende arbeid niet doen stilvallen, al zijn er moeilijke ogenblikken geweest om het ene niet aan het andere op te offeren. Doch wie kan afmeten langs welke zijde de grootste verdienste ligt? Professor van der Essen heeft zowel op het ene als op het andere terrein zijn kennis en zijn toewijding heerlijke vruchten doen voortbrengen. Hij is nu zeventig jaar geworden. Men noemt dit een tijd voor de welverdiende rust. Dat prof. van der Essen echter niet van de universiteit verdwijnt hebben wij reeds bij de aanvang onderlijnd. Hij schijnt tot die uitverkorenen te behoren die het geheim bezitten van de blijvende jeugd. Voor allen die hem echter aan de universiteit hebben gekend en zijn colleges hebben gevolgd, en | |
[pagina 106]
| |
waarvan velen op uiteenlopende terreinen van het leven zijn terecht gekomen, behoudt de herinnering aan de geleerde en de professor steeds de essentiële lijnen van een edel en schoon mens die de waarheid liefhad en die zich in eenvoud geheel gaf aan zijn taak. In deze enkele woorden ligt uiteindelijk de voile waarde uitgedrukt van zijn rijkgevuld leven. Wij hopen dat Jonkheer van der Essen zijn rijke ervaring en zijn werkkracht nog lange jaren moge ten dienste stellen van de Leuvense Alma Mater, tot welzijn van Kerk en land. |
|