| |
| |
| |
Essay en kritiek
De katholieke bijdrage tot de hedendaagse wereldletterkunde
door Albert Westerlinck
Het is volkomen normaal dat ieder gecultiveerd mens, die er een bepaalde wereldbeschouwing op nahoudt, bizondere belangstelling heeft voor de culturele verschijnselen, wetenschappelijke of artistieke, waarin zijn wereldbeschouwing tot uiting komt. Het is ook vanzelfsprekend dat hij inniger begrip en dieper sympathie kan voelen voor die cultuurverschijnselen, welke overeenkomen met zijn wijze van denken en voelen; al moet deze voorkeur dan niet noodzakelijk leiden tot vooroordeel of tendentieuze houding tegenover andere cultuurwaarden, waarin hij zijn wereldbeschouwing niet weerspiegeld ziet. Het hoeft dus wel geen betoog dat de literatuurliefhebber, die de katholieke levenbeschouwing aankleeft, grote belangstelling voelen kan voor een historisch-critisch overzicht van de katholiek-geïnspireerde letteren in onze tijd. Zulk algemeen overzicht hadden wij niet meer, sinds het werk van Dr. Forst-Battaglia Katholische Leistung in der Weltliteratur der Gegenwart, in 1934 bij Herder verschenen, als verouderd moet worden beschouwd.
Het is de grote verdienste van Dr. J. Taels dat hij het plan heeft opgevat een verzamelwerk, zoals dat van Forst-Battaglia, tot stand te brengen, waarin medewerkers van verscheidene landen, waarin het Katholicisme tot de geestesbeschaving heeft bijgedragen, een overzicht zouden schenken van de katholiek-geïnspireerde literatuur in hun taalgebied. De Katholieke Literatuur in de XXe eeuw is een monumentaal boek geworden in twee delen, samen méér dan 700 blz., met zorg uitgegeven door Sheed and Ward (Antwerpen).
Omdat het zo moeilijk is het begrip ‘katholieke literatuur’ juist te bepalen, heeft Dr. Taels terecht zijn medewerkers gevraagd dit begrip in de ruimst mogelijke zin op te vatten, zodat ook schrijvers, die niet of niet meer als orthodoxe katholieke auteurs kunnen worden beschouwd, maar in hun werk de invloed van de katholieke spiritualiteit of van het geloofsmilieu sterk hebben ondergaan, in het overzicht worden betrokken. Dit geldt b.v. in Spanje voor Lorca, in Frankrijk voor de Montherlant, in Duitsland voor George, bij ons voor Walschap en Gijsen, en voor honderden andere afvalligen meer.
| |
| |
Het is natuurlijk onmogelijk al de bijdragen van dit werk critisch te onderzoeken. Heel wat hoofdstukken, o.m. over de Slavische en de Zuid-amerikaanse literaturen zijn voor mij volledig terra incognita. Ik zal me dus, ook wegens plaatstekort, tot enkele beschouwingen over de meer bekende gebieden beperken.
Van Dr. R.F. Lissens, die ‘De Katholieke Literatuur in Vlaanderen van af 1900 tot heden’ voor zijn rekening nam, hebben wij zo pas in onze Warande de historische studie over de Vlaamse literatuur van 1780 tot heden uitvoerig besproken, daarbij strevend naar de grondigheid die dit uitmuntende werk bovenmate verdiende. Zijn huidige bijdrage is grotendeels herhaling van wat hij in zijn vorige studies over de periode van 1900 tot heden schreef, doch zij bevat ook hier en daar nieuwe en interessante opmerkingen. Ik ken Dr. Lissens te goed om niet te weten dat hij ongaarne zou vaststellen dat ik het met hem, tot in de punten en komma's, over alles eens ben, want dat zou voor een van ons beiden het schrijven overbodig maken. Zo kan ik b.v. met de term ‘impressionisme’, die Dr. Lissens hier nogmaals gebruikt in verband met de zinnelijke tendensen in onze literatuur vóór 1890 niet instemmen. Wat Streuvels betreft, heeft hij gelijk wanneer hij vaststelt dat diens werk ‘geen katholieke stempel draagt’, doch hij vergeet daarbij de immanent-religieuze en in brede zin christelijke elementen in Streuvels' werk voldoende in het licht te stellen. Is de plaatsruimte, die hij aan de grote man van Ingooigem besteedt, ook niet te gering wanneer men ze vergelijkt met de plaatsruimte die aan Timmermans wordt toegekend? Doch ik wil verder de detailkritiek vermijden om enkel nadruk te leggen op de grote verdiensten van deze bijdrage. Een dezer is de ruime visie, die ook toelaat auteurs als Mussche, Gaston Martens e.a. te behandelen. Een der best geslaagde karakteristieken is die van Walschap, waarover Lissens o.m. getuigt: ‘Hij zou de vooraanstaande katholieke romancier in Vlaanderen geworden zijn en hij zou een Vlaamse nuance hebben gebracht in de merkwaardige bloei van de Katholieke roman van Mauriac tot Langgässer, Andres tot Coccioli, als er niet rondom zijn vernieuwingspogingen een misverstand was ontstaan, dat
tot pijnlijke gevolgen heeft geleid.’ Even juist lijkt me de mening van Lissens, dat het latere werk van Walschap door de wijziging van zijn levensbeschouwing innerlijke dimensies is gaan missen, die wellicht, in een christelijk denk-klimaat, binnen zijn bereik hadden gelegen.
Naast dit zeer goede stuk van Lissens lijkt mij de speciale bijdrage, die Dr. J.H. Walgrave aan ‘Het Essay in de Katholieke Vlaamse Letteren’ wijdt, een totale vergissing. Eerst en vooral wegens haar inhoud en opzet, vervolgens wegens haar dor-bibliografische vorm. De schrijver geeft hier een bibliografisch overzicht van wat in Vlaanderen tijdens de jongste vijftig jaren door Katholieken werd geschreven op de gebieden van godgeleerdheid, wijsbegeerte, zielkunde, opvoedkunde, economie, kunstgeschiedenis, algemene geschiedenis, nationale geschiedenis, vroomheid, enzovoort. Dergelijke min of meer cri- | |
| |
tische bibliografieën de omni re scibili zijn voorzeker nuttig, maar wat hebben ze met letterkunde te maken? Pater Walgrave noemt de honderden geleerden en vulgarisators, die hij citeert ‘secundair-letterkundige figuren’, doch met veel goede wil kan men er slechts een paar uitkiezen, die met het ‘essay’, in letterkundige zin begrepen, iets te maken hebben. Men voelt de vergissing, waarop deze bijdrage berust, des te scherper aan, wanneer men vaststelt dat sommige gebieden, die met de literatuur lato sensu wél iets te maken hebben, nl. de welsprekendheid en de literatuurwetenschap, niet zelfstandig worden behandeld. Pater Walgrave wil ons wijsmaken dat de hoogleraren Carnoy, Kan. Arthur Janssen, Kan. De Hovre, Kriekemans, Van Dievoet, Eyskens, Kan. Lemaire, Edg. De Bruyne, enz. enz. mitsgaders tientallen Dominikanen en Jezuïeten, die ik allen zeer waardeer, in de literatuurgeschiedenis thuishoren, doch waar blijven de namen van Rombauts, Dambre, Vanderheyden, Ceunen, De Baere, Indestege, Degroote, enz. enz. die dan toch wel héél wat met literatuur te maken hebben? Noch door Walgrave, noch door Lissens worden ze behandeld.
Prof. Asselbergs schrijft over de Katholieke literatuur in Nederland. Wie zijn vroeger verschenen beschouwingen over deze periode kent, hoort een bekende stem. Doch hij geniet van de volmaakte compositie en de vloeiende stijl, waardoor zijn essay wordt gekenmerkt. Algemeen cultureel perspectief, historische periodisering en critische beschouwing zijn hier tot gaaf geheel versmolten. Voegen wij daaraan toe dat Van Duinkerken in dit overzicht ook waardevolle inzichten meedeelt over plaats en taak van de katholieke schrijver in onze tijd. Streven naar verhoging van de aesthetische kwaliteit, begrip voor de moderne kunstvormen en afschuw voor het ‘isolement’, zijn gedachten, die behoren tot de quintessens van zijn katholiek kunstinzicht. Ook ons tijdschrift heeft ze, uit dezelfde Thym-erfenis, tot de zijne gemaakt.
Dr. C. Hohoff handelt over de Katholieke literatuur in Duitsland sinds 1900. Ook hij ziet de ontwikkeling van deze letteren gaande van uit het negentiendeeuwse isolement en de conservatieve verstarring naar de Roomse ruimheid, die zoveel aan het moedig pionierschap van Karl Muth heeft te danken. Tot lof van Dr. Taels moet gezegd dat hij zich, op een zeldzame uitzondering na, medewerkers heeft uitgekozen, wier christelijk begrip voor de letteren van onze tijd gekenmerkt wordt door ruimheid en gezonde moderniteit. Dr. Hohoff tekent zeer goed de culturele emancipatie van de Duitse Katholieken, die zowel op theologisch als literair gebied met crisis en misverstand gepaard ging. Niet in alles vind ik zijn opstel gelukkig. Zullen velen met hem bereid zijn, Konrad Weisz ‘de grootste figuur der nieuwe Katholieke literatuur in Duitsland’ te noemen? Sommige karakteristieken zoals die van Ponten, Andres, Ruth Schaumann, e.a. laten te wensen over, en sommige als die van Lippert (amper 4 regels!) zijn onbenullig. Ook laat de periodisering heel wat critiek toe. Doch om vele zéér goede bladzijden moet hier worden geloofd!
| |
| |
Prof. Turnher (Innsbruck) komt in zijn overzicht van de moderne Katholieke letteren in Oostenrijk niet tot duidelijke schifting tussen de weinige hoofdfiguren en de zeer talrijke bijkomende namen. En, al is ruimheid zeer prijzenswaardig, toch vraag ik me af of Däubler, Goll en ook Georg Trakl (bij wie men amper enkele protestantse jeugd-reminiscenties zou kunnen terugvinden), in een katholiek overzicht thuishoren? Niettemin bevat ook dit opstel veel verdienstelijks.
De Ier R. Farren houdt er, in zijn overzicht van de Katholieke letteren in Engeland tijdens de verlopen vijftig jaar, een zeer onsystematische maar prettige schrijftrant op na. Gemoedelijke causerie met de pijp in de mond, zonder iets doctoraals, die ik, om hier niet nader te omschrijven redenen, typisch-Engels vind in de prettigste zin van het woord. Zijn attentie voor de excentrieke Frederick Rolfe is sympathiek, zijn oordeel over Chesterton nuchter-genuanceerd, zijn kenschetsing van Greene en Waugh begrijpend en even voorzichtig. Onthutsend, in al haar sympathieke argeloosheid, is echter zijn verklaring dat hij de romans van Baring niet kent en zich dus moet beperken tot het citeren van een paar oordelen van anderen! Practijk, die geen navolging verdient!
Een der merkwaardigste opstellen is dat van Jac. Madaule over de Franse letteren. Blijft ons Zuiders nabuurland niet de wonderbare bodem van onuitputtelijke geestelijke schepping in deze tijd, zowel op gebied van het Katholieke denken als op dat van literaire verbeelding en vormgeving? Temidden van zoveel verval: wonder van Frankrijks eeuwige geestelijke jeugd! Wie de visie kent van de merkwaardige criticus, die Jac. Madaule is, zal er zich niet over verwonderen dat hij de radicaal-spiritualistische kunst, die uitstijgt boven de bourgeoisie en de menselijke psychologisering, op het schild heft. Hoofdmomenten van de moderne Katholieke kunst zijn dan ook voor hem: Claudel, Péguy en Bernanos. Meer essay dan literairhistorisch verslag, mist het opstel van Madaule de secure periodisering die we vinden bij Lissens en Van Duinkerken. Datums vindt men er amper in; heel wat literairhistorisch-interessante namen en belangrijke titels ontbreken. Wie zich b.v. herinnert dat onder de Franse Symbolisten Ch. Morice, Francis Viélé-Griffin, A. Retté, Louis Le Cardonnel met katholieke inspiratie schreven (ja, en ook Tristan Derême schreef mooie religieuze verzen!), zal vergeefs hun namen zoeken. Ook heel wat populaire auteurs als Colette Yver, Em. Baumann, A. De Chateaubriant e.a. vonden geen genade in Madaule's oog. Zijn essay is sterk geconcentreerd rond de hoofdfiguren. Het critisch meesterschap van Madaule komt brillant tot uiting bij bespreking van Claudel, Péguy, Bloy, Mauriac, Bernanos, Charles Du Bos. Er zijn zeker ook bezwaren te opperen. Al mijn sympathie gaat naar Madaule's afkeer voor de ‘bienpensants’ doch ik vraag me af of deze afkeer in een literairhistorische schets wel op haar plaats is, wanneer zij er de schrijver zelfs toe leidt amper nog een plaatsje te gunnen aan Bourget, Bazin, Bordeaux? Laat Madaule er over denken zoals hij doet, ik geef hem gelijk, doch in een
| |
| |
overzicht is dergelijke exclusivistische neiging wat misplaatst! Laten wij alle verdere kleine discussie-punten van kant laten en onze grote genegenheid uitspreken voor dit opstel, dat jammer genoeg wat stroef en af en toe onhandig werd vertaald.
Dr. Benvenuto Matteucci, die handelt over de katholieke letteren in het huidige Italië, is, naar verluidt, theoloog en apologeet. Men kan het helaas aan zijn literair opstel merken! Literatuur schijnt voor hem het geëigende terrein voor ideologische gevechten op leven en dood te zijn en zijn verhandeling krioelt van theologische en wijsgerige -ismen. Jammer wordt daarbij het specifiek-literaire, datgene waardoor letterkunde nu eenmaal zichzelf is, té veel vergeten. De theologisch-filosofische veroordeling, die Dr. Matteucci over de spirituele en esthetische ontwikkeling van de ‘moderne poëzie’ uitspreekt, is zo abstrakt en ongenuanceerd, zó weinig internesthetisch, dat ze haar doel voorbijschiet. Ik sta bovendien zeer sceptisch tegenover de apologetische waarde van dergelijke veroordelingen in deze tijd. Ook de manier waarop hij, in naam van allerlei -ismen, op dogmatische toon, een schoon artist als Fogazzaro veroordeelt, geeft van de critische methode van Dr. Matteucci een kwalijke indruk. Terecht beweert hij dat men geen compleet literair criticus kaft zijn ‘zonder een persoonlijk philosophisch en theologisch credo’, doch hij vergeet dat het daartoe vooral nodig is de literatuur te begrijpen als kunst en ze als kunst te beminnen. Waarbij men nog voegen kan dat abstract en ketterjagend dogmatisme in de katholieke literaire critiek, zeker in onze tijd, weinig goeds kan bereiken. De schrijver heeft begrip voor de moeizame opkomst van een katholieke literatuur in het huidige Italië en ziet ook zeer scherp de grote tekorten, die zo wat op alle gebieden nog bestaan. Wij menen evenwel dat de heropleving van een christelijke letterkunde in Italië en elders niet vooral zal voortvloeien uit het bestrijden van ketters, noch zelfs uit een versterking van de dogmatisch-christelijke geest; wél uit de overwinning van een bang en verstard conservatisme en uit de groei van een hoger esthetisch
bewustzijn, dat naar nieuwe schoonheid streeft. Wij willen Dr. Matteucci geen intelligentie ontzeggen, noch beweren dat zijn opstel geen waardevolle fragmenten bevat, doch met zijn visie zijn we het op vele punten grondig oneens.
De Nijmeegse professor in de Spaanse letterkunde, Prof. Terlingen, leverde een der meest evenwichtige bijdragen tot deze wereldgeschiedenis van de katholieke letteren met zijn opstel over de moderne kath, letteren in Spanje. Het historisch perspectief, de schildering van het milieu en de literaire karakteristiek zijn hier gaaf tot eenheid vergroeid. Zijn erudiete kennis van de hedendaagse Spaanse katholieke schrijvers dwingt eerbied af. Ze is een kostbare hulp voor wie zich op dit terrein oriënteren wil. Uitstekend karakteriseert hij de religieuze en menselijke inhoud van overtalrijke verzenbundels. Misschien had hij er goed aan gedaan wat strenger te schiften en meteen, van zuiver-esthetisch standpunt uit, de enkele hoogstaande reli- | |
| |
gieuze dichters resoluter van de overtalrijke min of meer fatsoenlijke verzenmakers te scheiden. Naar onze bescheiden mening, die slechts op beperkte doch niettemin duidelijke indrukken berust, is een katholieke critiek met strenge esthetische maatstaven in Spanje practisch onbestaande. De confessionele verzenfabricatie is, zoals Prof. Terlingen trouwens aanstipt, overgroot, maar het streven naar persoonlijke taalschepping en naar nieuwe vormen is in verhouding gering. Hetzelfde geldt bovendien voor het verhalend proza, waar de goede bedoelingen overduidelijk zijn, maar helaas gepaard gaan met artistieke onmacht of vaal conservatisme. Dit zou misschien te verhelpen zijn door een moedige katholieke critiek, die spreekt met sterk esthetisch bewustzijn. Laten wij inmiddels het zinrijke opstel van Prof. Terlingen aanbevelen aan allen die oriëntatie wensen.
Jos Van der Steen, onze lezers goed bekend, schrijft met ernstig literair normbesef over de nog schamele groei van de katholieke letteren in Amerika. Hij vestigt vooral de aandacht op de belangrijke figuren van de dichter Lowell en de dichter-criticus Allan Tate, beiden bekeerlingen, wier werk op hoog niveau staat en die voor de literatuurliefhebber heel wat interessanter zijn dan de overigens niet onbegaafde best-seller-schrijvers: Henry Robinson en Thomas Merton.
De samensteller van dit verzamelwerk Dr. Taels heeft zelf de behandeling van de Scandinaafse letteren op zich genomen. Hij situeert de ontwikkeling van het Katholicisme en de nog schaarse maar groeiende betekenis van zijn artistieke voortbrengselen in de hele Scandinaafse cultuursfeer. Onder de weinige auteurs met betekenis zal men vooral Jörgensen en Undset noteren, die voortreffelijk worden getypeerd.
Onze Franstalige collega Marcel Lobet is een uitmuntend ‘chroniqueur’ - wij lezen af en toe zijn krant - en in zijn overzicht van de Katholieke letteren in Frans-België komt dan ook meer de critische dan de historische kwaliteit tot haar recht. Lobet kent selectie en zijn kenschetsingen zijn uitstekend. Vermelden we verder volledigheidshalve nog de opstellen van Prof. Terlingen over Spaans Zuid-Amerika, van Dr. Ameal over Portugal, van Prof. Tasso da Silveira over Brazilië, van R. Farren over Ierse Letteren, van Dr. Forst-Battaglia over Polen, van A.L.I. Sivirsky over Hongarije en van Dr. Fraenkl over Tsjecho-Slovakije: men ziet dat practisch heel het wereldgebied, waar katholieke literaire cultuur tot gelding kwam, in dit boek wordt overschouwd.
Er zijn uit dit prachtig verzamelwerk enkele algemene lessen op te halen betreffende de ontwikkeling van de katholieke letteren in de wereld van heden. De eerste moet zijn dat het aandeel van de katholiek-geïnspireerde schrijvers in de wereldletterkunde van heden belangrijk is, ja zelfs - laat Dr. Taels misschien overdrijven wanneer hij van de ‘allerbelangrijkste stroming’ spreekt - zéér belangrijk is geworden.
Vervolgens zouden we kunnen onderzoeken waaraan deze groei is te danken. In Duitsland, de Angelsaksische landen, Frankrijk en ook Neder- | |
| |
land: aan de ‘doorbraak’, de zelf-bevrijding uit het isolement. Uit een star en bang conservatisme, van de werkelijkheid vervreemd, en uit een negatief dogmatisme, dat de breuk tussen Katholicisme en moderne wereld verdiepte, heeft zich het scheppen en verbeelden losgemaakt om, vrij en moedig, in het voile en échte leven te staan. Meteen is men de taak van de Katholieke kunst niet langer meer gaan zien als het ‘gestyleerd herhalen van geloofspunten’ zoals Van Duinkerken zegt, of het berijmen van stichtelijke voorschriften, of het bestrijden van andersdenkenden, doch als een scheppingstaak van de verbeelding uit liefde tot de Schoonheid en uit eerbied voor het menselijk samenleven. Daaraan is dan ook de groeiende invloed van heel wat katholieke kunstenaars in de grotendeels ontkerstende Europese wereld van heden te danken.
Nog leven wij in een periode van overgang, want de bevrijdende invloed die door pioniers als onze Warande-stichter Thym in Nederland, Muth in Duitsland, Claudel e.a. in Frankrijk, enz. werd uitgeoefend heeft op verre na nog zijn voile uitwerking niet gehad. Wij leven nog in crisis-tijd. De toenadering tussen de katholieke literatuur en de wereld van heden moet nog worden bewerkt in Italië, in Spanje. Zij moet in àlle landen nog worden verstevigd en verinnigd. En ook in Vlaanderen valt er nog heel veel te doen in dit opzicht, leven we nog in crisis, zoals ik in een volgend opstel eens hoop te belichten.
Inmiddels wensen wij het verzamelwerk, dat dank zij het sympathieke en oordeelkundige initiatief van Dr. J. Taels ontstond, de ruimste verspreiding toe. Vermelden wij ten slotte dat het boek wordt afgesloten met een uitvoerige bibliografie, die uitstekende diensten ter oriëntatie kan bewijzen en die ook grotendeels het werk is van de samensteller.
|
|