| |
| |
| |
De laatste ronde
Hulde aan Mgr. A. Mansion
Op 28 april werd in de promotiezaal van de Leuvense universiteit door de Academische Overheid, professoren, oudstudenten en studenten, hulde gebracht aan Prof. A. Mansion, thans tot het emeritaat bevorderd en gedurende verscheidene decennia professor in de wijsbegeerte aan de Leuvense Alma Mater. Tevens was deze plechtigheid de geschikte gelegenheid om hem geluk te wensen wegens zijn verheffing tot Huisprelaat van Zijne Heiligheid. Naar aanleiding van deze viering werden ook de Miscellanea A. Mansion uitgegeven, waartoe talrijke specialisten in de Griekse en Middeleeuwse wijsbegeerte uit verschillende landen hebben bijgedragen tot hulde aan de wereldberoemde Aristoteles-kenner, die Mgr. Mansion is.
Monseigneur Augustin Mansion, telg van een befaamde familie die nu reeds zovele generaties met de Belpaire's is verwant, neef van Jf. Maria Elizabeth Belpaire, heeft sinds 1949 het voorzitterschap van de Vereniging zonder winstoogmerken D.W. en B. en van haar Beheerraad op zich genomen. Op gevaar af zijn nobele bescheidenheid geweld aan te doen, en overtuigd dat hij niet met ons instemmen zou indien wij over deze zaak zijn steeds zo wijs advies zouden vragen, sluiten wij hier aan bij de hulde die hem te Leuven wordt gebracht om zijn grote wetenschappelijke en professorale verdiensten, om zijn werk in dienst van de Vlaamse cultuur en om zijn verheugende verheffing tot de adelstand van de Kerk. Moge God hem nog lange jaren in veerkrachtige gezondheid en volle werklust bewaren ten bate van de vele taken die hij vervult, ook ten bate van ons tijdschrift.
Het stemt ons tot vreugde en dank dat wij de eminente persoonlijkheid van Monseigneur L. de Raeymaeker, president van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven, ertoe bereid hebben gevonden in een artikel van ons volgend nummer de verdiensten van Mgr. Mansion in het licht te stellen.
REDACTIE.
| |
Week-end van D.W. en B.
Ons weekend gaat dit jaar door op Zaterdag 21 en Zondag 22 mei op het buitengoed Ter Nood te Overijse (Brabant). Medewerkers, lezers en lezeressen zijn, zoals vorige jaren, hartelijk welkom.
Dit jaar zullen Dr. Ernest Claes en Mevr. St. Claes-Vetter worden gehuldigd naar aanleiding van hun zeventigste jaar.
Na het souper, dat te 6 uur plaats vindt, spreken:
A. Westerlinck: ‘Honderd jaar Dietsche Warande en Belfort’,
A. Demedts: ‘Ernest Claes’,
Mej. M. Rosseels: Mevrouw Claes-Vetter, Ernest Claes leest uit zijn eigen werk.
F. Van Immerseel rolt de film af van het vorig week-end.
Op Zondag spreekt Anton Van Duinkerken over: ‘Het echtpaar Claes en Nederland’. Valeer Van Kerkhove en Ivo Michiels spreken over eigen werk.
Het aandeel in de onkosten beloopt 175 frs. per persoon voor het volledig weekend: logies, maaltijden en fooi inbegrepen.
Wie onder onze lezers het weekend wil meemaken, melde zijn deelneming aan dhr. Joos Florquin, secretaris van het Beheer D.W. en B., Tiensesteenweg 192 te Leuven, op wiens postrekening nr. 4269.91 het aandeel in de onkosten moet worden gestort voor 19 mei.
Overijse is gemakkelijk te bereiken van uit Brussel. Voor nadere inlichtingen hieromtrent raadplege men ons mei-nummer van vorig jaar.
REDACTIE.
| |
| |
| |
Zelfingenomen reklame
Als zekere schrijvers het hebben over hun eigen activiteiten of over die van hun onmiddellijke kameraden, dan schijnen zij met een onschuldige of moet ik zeggen, geraffineerde vanzelfsprekendheid de Amerikaanse formule van ‘the biggest in the world’ er bij te pas te brengen. Alhoewel deze serene houding ook in bepaalde katholieke litteraire kringetjes aan de orde van de dag is, is het toch opvallend hoe zij bij de eerder links georiënteerde letterkundigen een vast systeem is, wat nog eens bewijst hoe deze mensen er een handje van weg hebben om de kleur van hun politieke visie nog een sportje hoger te stellen dan een objectieve waardebepaling der literatuur. Zij herhalen en bevestigen hun axioma's bij elke gelegenheid in alle geschriften waar zij er de kans toe krijgen en intussen maken vele kristelijke auteurs dikwijls gezellig ruzie onder mekaar en waken de katholieke kritici er angstvallig op zo te schrijven dat ook maar niemand hen van de minste enggeestigheid zou kunnen verdenken. Wij verkiezen zonder enige aarzeling deze ruimdenkendheid en onafhankelijkheid boven elke belachelijke bewieroking inter pares maar ons dunkt dat de zelfgenoegzaamheid der literatoren, die aan het linkse zeel trekken, af en toe wel eens in het zonnetje mag gezet worden, al was het maar om op te merken dat elke toon uit het linkse tover-fluitje geen universeel meesterwerk of zelfs niet eens een kleine waarheid afkondigt. En het heeft des te meer zin daar af en toe eens aan te herinneren omdat de linkse autoren van Noord en Zuid zich op dat stuk wonder verstaan en mekaar van die diensten bewijzen, die de zaak in haar geheel ten goede komt.
Er zou op dat stuk een interessante bloemlezing samen te stellen zijn: wij willen vandaag maar een paar voorbeelden citeren, die wij op een avond toevallig mochten ontmoeten. In het tweede nummer van het overigens uitstekende tijdschrift ‘Théâtre de Belgique’ lazen wij dat Hugo Claus in 1951 de Leo J. Kryn-prijs ontving, ‘le plus important de la litérature néerlandaise’ en in het vierde nummer van hetzelfde theaterblad vernamen wij dat het stuk ‘Christopher Marlowe’ door A. Mussche onlangs gepubliceerd werd in ‘le plus important mensuel littéraire flamand, het Nieuw Vlaamse tijdschrift’. Le plus important, the biggest in the world!
Terloops weze ook aangestipt dat het vernoemde tijdschrift, dat werkelijk goed werk levert en nauwgezet alle toneelactiviteiten, zo Vlaamse als Franse, ruchtbaarheid geeft, schijnbaar minder gedokumenteerd is over het werk dat katholieke Vlamingen presteren. Wij wensen helemaal niet dat hierover de grote trom zou geroerd worden en nog minder dat men van meesterwerken zou spreken maar het komt ons voor dat toneelwerken als b.v. ‘De Rechtvaardige Keizer’ door André Demedts of ‘De trouweloze Wereld’ door Bert Peleman wel een echootje waard zijn, ook al is dit genre werk het Vlaamse deel der redactie misschien minder sympathiek. En hoe men nu ook mag oordelen over het werk van een Ast Fonteyne, een Remi Van Duyn of een Anton Van der Plaetse, men kan toch niet ontkennen dat deze regisseurs, in vaak zeer ondankbare omstandig,- heden, iets presteren dat op zijn minst evenveel waard is als sommige activiteiten, die in ‘Théâtre de Belgique’ wel en con amore worden belicht.
Een even handige en ongenuanceerde reklame maakt Garmt Stuiveling in een artikeltje voor ‘Het fonds van Angèle Manteau’. In ‘Nieuws van Singel 262’ schrijft hij: ‘Sinds 1942 is dit fonds nog uitgebreid met boeken van praktisch al de belangrijkste en begaafdste Vlaamse letterkundigen uit de nieuwste generatie: Hubert Lampo, Piet Van Aken, Hugo Claus, Wim Meewis en verschillende anderen’. Die ‘verschillende anderen’ laten natuurlijk de deur voor 't een en 't ander open maar in de Vlaamse litteraire wereld weet men nu in elk geval dat wie niet bij Manteau werd uitgegeven, weinig kans heeft om als belangrijk en begaafd te worden aanzien. Want wij zijn ervan overtuigd dat Garmt Stuiveling de moderne Vlaamse literatuur in al haar uitingen door en door kent en hij dus niet zo maar toevallig alleen rozige namen citeert.
C.V.
| |
Bewijs van burgertrouw
In het artikel van Garmt Stuiveling, hierboven door C.V. vermeld, stoten wij op het volgend bewijs van burgertrouw: ‘Met smaak en energie heeft zij (Mevrouw Angèle Manteau) sinds 1938 haar uitgeverij opgebouwd, aanvankelijk uitsluitend Nederlands, van 1943
| |
| |
af ook Frans. Geheel anders immers dan bij ons, bracht de oorlogstijd in België alleen een militaire bezetting, met het gevolg dat de meest perfide maatregelen dààr dus niet hebben plaats gevonden. Een Kultuurkamer is men er nooit rijk geweest, en derhalve heeft de Belgische uitgeverij zich betrekkelijk normaal kunnen ontwikkelen. Zelfs, kan men zeggen, heeft Manteau een gunstige invloed ondervonden van de noodgedwongen malaise in het Noorden, gezien de herdrukken die in Brussel, na overleg met de oorspronkelijke Nederlandse uitgevers, tijdens de laatste oorlogsjaren zijn tot stand gekomen’.
Wij rillen bij de gedachte dat dit getuigschrift publiek afgeleverd zou geweest zijn in de eerste jaren na de bevrijding, toen elk katholiek Vlaams schrijver voor het meest onbeduidend zinnetje (evt. in een recensie over een boek uitgegeven bij Manteau) dat hij om 't even waar neergezet had, werd gedagvaard en meestal gestraft, want gewis hadden Mevrouw Manteau en de heer Stuiveling dan last gehad, wat wij beslist erg spijtig zouden hebben gevonden.
Want wij menen dat Garmt Stuiveling het hier bij het rechte eind heeft. Het is inderdaad zo dat de Belgische uitgeverij tijdens de bezetting een hoogconjunctuur heeft gekend, niet zozeer wegens ‘de noodgedwongen malaise in het Noorden’ maar omdat onze mensen, gespeend als ze waren van vele ontspanningen, het boek hebben ontdekt en zijn gaan leren lezen. Het is een publiek geheim dat de Belgische uitgeverijen nu nog steeds de vruchten plukken van het zaad dat toen werd uitgestrooid en dat o.m. het waagstuk van het Agentschap Dechenne, dat het goede volksboek in spotgoedkope en zeer grote oplagen op de markt durfde te brengen, nu nog steeds gunstig nawerkt. Het is toen dat onze werklui en onze middenstand hebben Ieren boeken kopen en het in groten getale zijn blijven doen, daar waar de intellectuelen steeds meer in gebreke zijn gaan blijven in zoverre dat zij op dit ogenblik het kleinere percent vormen van de boeken-kopende Vlamingen.
Wie trouwens ook maar enigszins met de toestand vertrouwd is, weet bij ervaring dat zelfs hoogstudenten zich practisch geen boeken meer aanschaffen en een boek dat zij absoluut nodig hebben soms met drie of vier kopen, ook al kost dat maar 20 fr. Wij betwijfelen sterk of dat met de financiële moeilijkheden, die de studies meebrengen, samengaat, vermits iedereen kan vaststellen dat zij aan heel wat andere (en soms ook goede zaken!) geld kunnen besteden. Het zou waarschijnlijk niet slecht zijn dat wij hier een voorbeeld namen aan Holland, waar het boek bij elke gelegenheid in elk milieu te pas komt en waar ieder gekultiveerd mens, hij weze nu dokter of zakenman, er aan hecht over recente boeken te kunnen meepraten. Voorzeker zou deze toestand kunnen verbeterd worden indien bij al onze kinderen zeer jong de liefde voor het boek werd aangekweekt en alle leerkrachten zelf het schitterend voorbeeld gaven.
J.F.
| |
De zin van Mallarme
In Nieuw Vlaams Tijdschrift (Jg. VIII, nr. 12) laat Paul van Keymeulen een artikel verschijnen onder de titel ‘A. Westerlinck en de Poézie pure’, waarin hij het oneens is met sommige beweringen over de poëzie. die in mijn boek over dat onderwerp te lezen staan. Dergelijke meningsverschillen vindt ik interessant omdat ze, wanneer ze op hoog en sereen plan worden gehouden, zoals bij dhr. Van Keymeulen geschiedt, het critisch nadenken over vraagstukken van de literaire esthetica kunnen prikkelen en ik hoop dan ook dat de lezers van het NVT dergelijke stukken liever lezen dan de anticlericale praat voor half-ontwikkelden, die men er al te vaak in ontmoet.
Ik wil hier aan Van Keymeulens critiek op mijn beschouwingen over de poëzie-opvatting van Bremond voorbijgaan (ik geef hem daarin ten dele gelijk) om enkel een ogenblik te bakkeleien over Mallarmé. Mijn bewering als zou Mallarmé door zijn overdreven zorg voor de mooi-charmerende en mysterieuze vorm aan de poëzie een ‘naar het nonsensicale zwemend karakter’ hebben gegeven, vindt dhr. Van Keymeulen onjuist. Hij stelt daartegenover dat de poëzie van M. wel degelijk een zin heeft, al is die vaak zeer versluierd. Wanneer hij beweert dat de gedichten van M. wél een zin hebben, ben ik het met die stelling nooit oneens geweest, want ik heb niet geschreven dat de poëzie van M. nonsensicaal is, wél meer nuancerend dat zij meer dan eens naar het zin-loze ‘zweemt’, Ik bedoelde
| |
| |
daarmee het volgende: aangenomen dat er in het vers van M. een bepaalde zin moet zijn, wie zal hem echter met zekerheid achterhalen? Het symbolisme is in vele van zijn gedichten zo verwikkeld, de beelden en associates zijn zo duister, de meest gezochte en buitenissige elementen maken de stijl zo uiterst gemaniëreerd dat niemand nog met enige zekerheid de zin kan vaststellen. Indien men voor heel wat gedichten van M. - en dit geldt voor enkele zijner belangrijkste - een tiental interpretaties naast en diametraal tegenover elkaar kan stellen, indien al deze interpretaties even relatief en grotendeels hypothetisch zijn, dan zou ik de heer Van Keymeulen willen vragen: welk is dan de zin van het gedicht? Heeft het dan nog een eigenlijke zin, indien men aan die term de betekenis wil schenken van een serieuze objectieve kenniswaarde, zonder dewelke elke poging tot critische interpretatie een redeloze bezigheid is? Wanneer ik zegde dat Mallarmé's poëzie, althans in vele van haar meest geprezen stukken, voor de critische geest niets anders biedt dan een spel van hypothetisch-mogelijke betekenissen, waarvan geen enkele als een waarheid de zoekende ziel overtuigt. Voor mij is Mallarmé, in vele zijner stukken een ‘trobar clus’ en hij bezielt en ontroert mij geen zier méér.
Nochtans beweert dhr. Van Keymeulen dat M. wèl klaar en diep tot de ziel van de mens spreken kan, en ten bewijze citeert hij het bekende en wellicht mooiste sonnet van de Franse dichter, dat gewoonlijk met de titel Le Cygne wordt afgedrukt:
Le vierge, le vivace et le bel aujourd'hui... Hij geeft dan van dit sonnet een verklaring, waarbij hij de term ‘vanzelfsprekend’ te pas brengt. Die verklaring interpreteert het sonnet in Baudelaireaanse zin, als geboren uit de tegenstelling tussen het absoluut ideaal van de dichter en zijn onmachtsgevoel. Die verklaring werd vroeger reeds gegeven en ze heeft haar relatieve waarde. Doch er staan daarnaast vele andere mogelijke interpretaties! Om kort te gaan zal ik slechts Mme Noulet, professor aan de ULB en een der beste Mallarmé-kenners van deze tijd, citeren, die over dit gedicht getuigt: ‘Aucun poème ne fut plus commenté ni plus paraphrasé, aucun ne fut plus inconnu. Personne qui n'ait vu en lui le contraire de ce qu'il disait, et qui n'ait tiré de lui la citation qui illustrât la thèse qu'il ne défend pas.’ De zaak ligt dus niet zo simpel als dhr. Van Keymeulen het voorstelt, wanneer hij met zijn exegesis wil bewijzen dat M. klaar is. Wanneer hij al de verklaringen die in de Mallarmé-literatuur te vinden zijn (ik denk aan Thibaudet, Mauron, Gengoux, Wais, Noulet, etc.) naast elkaar zou leggen, zou het misschien ook in zijn hoofd wat beginnen te draaien. En welk is dan de slotbedenking na het doornemen van deze interpretaties, of nadat men er met enig vernuft en verbeelding nog een paar heeft bijgemaakt, die al even min of meer waarschijnlijk of hypothetisch zijn als al de bestaande? De conclusie is, voor mij althans, dat de literaire interpretatie hier een conjecturaal spel wordt, dat maar bitter weinig ‘zin heeft’. Is het misschien omdat deze literatuur in de grond ook grotendeels een... spel is geweest? Ik meen het wel. Wij staan hier ver van een wereld, waarin de taal, ook de literaire taal, nog directe zinrijkheid heeft voor een gemeenschappelijke cultuur. Om het met een elementaire vergelijking duidelijker te maken, zou ik zeggen dat de
‘zin’ van Mallarmé's werk mij doet denken aan volgend gesprek tussen vier mensen die in hetzelfde trein-coupé reizen:
De eerste: ‘Het koren is vandaag weer een scheut gegroeid.’
De tweede: ‘Wat? Is de regering gevallen?’
De derde: ‘Neen, mijnheer beweerde slechts dat we een open bareel zijn gepasseerd.’
De vierde: ‘Ach, nu had ik hem helemaal verkeerd verstaan. Ik dacht dat hij zei dat het hier verboden is te roken.’
Enz. Enz.
Zeker is het een intrigerende en bij pozen passionerende bezigheid in het beelden- en woordenlabyrint van M. zijn weg te zoeken, een mogelijke weg, evenals het kan boeien te onderzoeken wat in het treincoupé van hierboven nu eigenlijk is gezegd geweest. Doch ik vraag me af of dhr. Van Keymeulen, indien men hem zou de opdracht geven dit laatste klaar te spelen, niet van mening zou zijn dat dergelijke taak ‘naar het nonsensicale zweemt’? Welnu ik bedoelde het over Mallarmé niet anders.
Afgezien van het esthetisch genot, dat ik hoog schat, vraag ik me af of de menselijke geest tijdens zijn kort verblijf op deze wereld geen belangrijker bezigheden kan vinden dan het raadselspel van Mallarmé's geestelijk leven
| |
| |
te willen doorgronden. Want, in de veronderstelling dat men bij hem een klaar leven van de geest zou vinden, lijkt me de inhoud van zijn werk toch tamelijk dun en grotendeels een nutteloos-herhaald spel, bovendien in menselijk opzicht tamelijk schraal. Ik herhaal dat dit alles af en toe boeien kan, en dat het mij aan respect voor Mallarmé niet ontbreekt, zodat ik het interessante dat over hem regelmatig verschijnt zo goed als mogelijk volg, doch anderzijds moet ik zeggen - al vindt dhr. Van Keymeulen, die mijn houding nu al ‘bedenkelijk’ acht, het bovendien misschien nog allerbedenkelijkst - dat de ernst van het geestelijk leven en de menselijke samenleving mij te zeer boeien om mij met dergelijke esthetische rebussen en spielereien van de geest als de gedichten van Mallarmé, hartstochtelijk in te laten. Ondanks mijn waardering voor dhr. Van Keymeulen, moet ik die opvatting handhaven.
ALB. W.
| |
Na middernacht
Het toeval wil dat in een platenatlas een foto van mij werd afgedrukt op dezelfde bladzijde waarop een portret van René Verbeeck voorkomt. Het heeft mij sterk getroffen en ontroerd, want het heeft een ganse jeugd opnieuw in mij opgeroepen. Eerst een vluchtige ontmoeting, een bronzen zomerdag, in de schaduw van de meidoornhaag, in een Limburgs dorp. En dan, de sterke vriendschap die jaren heeft geduurd. De hartstochtelijke gesprekken te Beauraing, te Brussel, te Mechelen. Ons geloof, onze dromen. En de hardnekkige strijd voor de hernieuwing van de poëzie. Dit alles is voor ons van beslissende betekenis geweest. Was ik opstandiger dan hij? De levensdrift vervulde hem. Ik werd gefascineerd door de magische kracht van het woord, van de vorm, die de levensinhoud ordent en transformeert. Neen, wij zijn het niet altijd eens geweest over de normen die ons samen moesten houden en later kwam de verkoeling, die haast noodzakelijk bleek maar die, ondanks de afzijdigheid en de verwijdering, in niets de kern van onze vriendschap heeft aangetast.
P.G.B.
| |
Onbruikbare normen
Het ontbreekt ons niet aan waardering voor het belangrijke werk dat Dr. V.E. Van Vriesland, door het samenstellen van zijn bloemlezingen ‘Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle Eeuwen’ heeft verricht. Integendeel. Zelfs wensen wij hem geluk met zijn belezenheid en goede smaak.
Maar...
Wij konden hem niet bijtreden waar hij in Deel II (1900-1940) verklaarde dat hij van ‘enige tientallen’, dichters geen werk had willen opnemen, omdat zij onder de repressie getroffen werden, hoewel ‘enkelen van hen krachtens hun betekenis en waarde in onze letterkunde er aanspraak op hadden.’ Toen zeiden we: dat is geen norm. Indien alle kunstenaars die ooit door het gerecht van hun land veroordeeld werden dààrom moesten doodgezwegen worden, zou ons veel schoons en edels zijn ontgaan. Dante, Villon, Dostojefski... we zullen maar niet verder noemen.
Vlugger dan we konden voorzien levert Van Vriesland zelf het bewijs dat zijn maatstaf onbruikbaar is. In het derde deel van zijn bloemlezing komen namelijk enige Vlaamse dichters voor, die naar zijn opvatting zeker niet die eer verdienen. Is Van Vriesland's goede trouw verschalkt geworden? Was zijn Vlaamse raadgever onbevoegd of heeft hij zijn eigen doeleindetjes nagestreefd? In ieder geval, wanneer zulke vergissingen nu reeds mogelijk zijn, moeten zij over weinige jaren onvermijdelijk worden. Wie een artistieke bloemlezing wil maken, moet op artistieke normen steunen of misleidt zichzelf en anderen meteen.
Per slot van rekening is er nog een bijzonderheid die onze belangstelling voor Van Vriesland's Vlaamse adjudant toespitst: de betekenis die aan onze dichters wordt gehecht is buiten twijfel in twee gevallen niet naar verhouding tot hun waarde. Eric Van Ruysbeeck is in de bloemlezing met zes titels vertegenwoordigd, Van Wilderode en De Haes daarentegen ieder met één. In omgekeerde orde zouden de getallen rechtvaardig zijn.
A.D.
| |
Uitstraling naar buiten
Bij het Paulus Verlag te Recklinghausen verscheen ‘Spiegelchen’ van Maria Rosseels;
| |
| |
bij Pattloch te Aschaffenburg ‘Geliebtes Antwerpen, leb' wohl’ van Emiel Van Hemeldonck en ‘Die Tuchweber von Flandern’ van Valère Depauw. De vertaler is Georg Hermanowski.
Te Parijs kwam in de Bibliothèque Verte ‘Une Familie de Lions’ van A.A. Pienaar uit. In het Afrikaans is dat ‘Van Oerwoud en Vlakte’ en de schrijver ondertekent in eigen land bij voorkeur met zijn schuilnaam Sangiro. Van het Afrikaanse boek werd het vorige jaar het honderdduizendste exemplaar op de markt gebracht.
Nog is dat niet alles. Dezer dagen verscheen in sommige bladen een mooie foto: Hugo Claus parmi les jeunes filles en fleurs. Het zijn Renée Lebas, Françise Sagan, de 19-jarige romancière van het triestige boek ‘Bonjour, Tristesse’, Caro Canaille en Dominique Wilms. Françoise drukt Hugo een lauwerkrans op het hoofd, terwijl haar gezellinnen toezien en hun tanden blootlachen, zoals de filmvedetten dat noodzakelijk vinden. Die verrassende huldiging gebeurde te Parijs in het Théâtre de L'Oeuvre, ter gelegenheid van het verschijnen van Claus' roman ‘De Hondsdagen’ in het Frans. ‘Jours de Canicule’ heet hij daar.
Wij hebben altijd veel van Claus verwacht. Dit echter nooit.
A.D.
| |
Mist
Wat op een van deze herfstnachten gebeurd is, behoort niet tot het milde gebied van het sprookje en evenmin tot het genre van het gruwelverhaal.
In de ochtendbladen kon men lezen, dat de Londense mist die men gewoonlijk vergelijkt met dikke erwtensoep, zó ondoordringbaar was dat schepen elkaar aanvoeren, dat auto's met zes tegelijk elkaars schokbrekers beproefden en dat sportlui die 'n voetbalmatch bijgewoond hadden ter plaatse op het sportterrein moesten overnachten omdat er geen middel was door de mist been te waden. Voor de pijler van een brug lag een schip met opengereten boeg. De pijler had nooit durven verhopen dat hij ooit zo gevaarlijk zou geworden zijn als 'n machtige, verraderlijke klip ergens in de nabijheid van een zeemansgraf.
Uit verwrongen auto's klonk het gehuil van gekwetste mensen, en niemand kon hen helpen omdat niemand hen vond. De steden over geheel Europa lagen onder een stolp van grijs-grauw gas, van een gas, mist genaamd, dat niet dodelijk is, dat geen pijn doet, dat u de hand niet naar de keel drijft uit benauwelijke angst, maar dat u blind maakt, en onverschillig en troosteloos, omdat het denken doet aan de oertijd of aan de eeuwige nacht of aan het einde van alle licht. Het was een wasem die het lichaam bewegen liet maar de geest verlamde, een damp die een muur werd. In honderden steden dwaalden duizenden mensen door de straten en over de pleinen, met uitgestoken handen, met aarzelende voeten, met kelen waarin de damp de adertjes tot bloedenstoe barstens gereed maakte. Niemand durfde roepen, men hoorde alleen het doffe hoesten van de dwalenden alsof heel de stad één sanatorium was. Sommigen hadden elkaar aangeraakt, vormden een lange ketting van mensen die de ijskoude handen op elkaars schouders hadden gelegd en zó, schoorvoetend, en de eerste wist nog minder waar naartoe dan de laatste. Langs hun benen liep af en toe plots een jankende hond. Op een groot plein, waar nooit veel volk samenkomt, stond een mens luidop te bidden en soms zweeg hij, en als hij zweeg was de stilte zo ondragelijk dat hij opnieuw moest beginnen en toch zijn lippen bijna niet-meer in beweging kon brengen. En het was alsof zijn gebed was als het laatste kloppen van manschappen op de wand van een onderzeeër gezonken ergens honderden meter diep op een loze bodem van een oceaan.
Er vertrokken geen treinen meer, geen vliegtuigen meer, er kwamen geen treinen meer aan, geen vliegtuigen meer aan. Zij die opgestegen waren hadden alle contact verloren met hun vertrekpunt en konden niet eens vermoeden waar de levende wereld was. Zij werden niet meer ten afscheid toegewuifd en werden niet meer verwacht. Zij hingen ergens in het ruim als een vervloekte planeet. Er werden geen dagbladen gedrukt en wie ziek werd kon geen dokter vinden, wie stierf kon geen priester zeggen hoe bevreesd hij was voor de komende duisternis, omdat er geen priester te bereiken was en omdat de duisternis de uiterste grenzen van de hopeloosheid, van het niets, van het wezen der duisternis zelf bereikt had.
| |
| |
Wat op een van deze herfstnachten gebeurd is, behoort niet tot het milde gebied van het sprookje en evenmin tot het genre van het gruwelverhaal. ‘Veronderstel dat zo'n mist blijft duren’, had iemand gezegd. Het was een krankzinnige. Want mist duurt nooit. En op al de andere dagen en nachten van het jaar, in de honderden steden, in de duizenden straten weten de millioenen mensen zeer goed waarheen hun stappen gaan, nietwaar?
J.D.M.
| |
Marsman in het Italiaans: Paestum
De zuilen zijn vluchtig verguld.
een oeroud zwijgen heeft zich opgericht
uit de getijden der vergankelijkheid.
en onberoerd staat dit verweerd geweld
boven den wirwar en het gekrioel
der mierennesten, en het zichzelf
verdelgend menschelijk gewoel.
geen bloem, geen schaduw zijn gebleven
gelijk zij waren op den eersten dag
en elken nacht een ander firmament -
vol nieuwe sterren, boven het onveranderd regiment,
den gouden trouw der zuilen;
onaangedaan, en onaandoenlijk voor het huilen
van de hartstocht en haar hoog getij.
dertig eeuwen dreven in een regen voorbij.
Oro effimero sfiora le colonne.
un antico silenzio si è levato
dai millenni di mortalità.
ed, immutata, questa dura forza
sta Sopra il tafferuglio e la confusione
dei formicai e l'auto-struggente
nessun fiore, nessun'ombra è rimasta
come fu nel primo giorno;
ed ogni notte un altro firmamento
di nuove stelle, sull'immoto reggimento,
l'aurea fedeltà delle colonne -
impassibili, indifferenti al pianto
della passione e la sua marea.
trenta secoli passarono in una pioggia.
| |
Hullldegedihct
‘Xsstfr drkllem amaixiepfft’
(Uit mijn lijfblad)
Heden zij de drukfout eer gebrach,
zij, het sieraat van de Vlamse kranten,
zij, de vreugdt van al onze scribanten!
Zingen wij voor haar een stuk van Bacht!
Glorie zij de trukfout in de pers.
Hoe zout leven zonder haar verkoper?
Wie zou nog één dgablad willem kopen %
§!+ Dichten wij voor haar een duister vers!
Vele correctoren zoeken U,
dapepr fuotje, met verbeten woede.
Dat de Hemel U voor hen bejoede,
was mijn wens altjid, en ook nog nu.
Zoete, Co/Cs)à lieve drukkfaut kllm prr,
sta ons trouw terzijde asl wji scrijven.
Want om boeiend en plezant te blijven
heb ik, § durkfout, anders niets dan krr
De medewerkers aan deze Laatste Ronde zijn: Pieter G. Buckinx, André Demedts, Jo De Meester, Gaston Durnez, Joos Florquin, Henri Van Crombruggen, Carlo Verwaest, Albert Westerlinck en Redactie.
|
|