Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 100
(1955)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 294]
| |
Taalkunde
| |
[pagina 295]
| |
de Belgische commissieleden konden zich bezwaarlijk verzetten tegen het opnemen in de Lijst van woorden die alle - of de meeste - Nederlandse leden wensten gehonoreerd te zien en waarvan ze met nadruk verklaarden dat ze ze in geen geval wilden missen. Deze woorden zijn van tweeërlei aard: 1. Vreemde, haast uitsluitend Franse woorden, die de beschaafde Zuidnederlander natuurlijk wel begrijpt - soms veel te goed! - maar die hij niet beschouwt - meestal ook niet wenst te beschouwen - als behorend tot de Nederlandse taalGa naar voetnoot(1). Ik geef hier een lijstje van dergelijke bastaardwoorden, samengelezen uit enkele letters van de Woordenlijst: abattoir, absent, besogne, bigot, bigotterie, obligatoir, obscuriteit, obstakel, offreren, onereus, origine, outillage, pernicieus, pikkedillen, plausibel, pon (japon), ponsoen (poinçon), pousseren, prae (voorkeur), present (geschenk), preserveren, pressant, preventie, protegeren, provenu, prudentie, pruderie, pus (etter). Uiteraard is het moeilijk vast te stellen in hoever deze Franse woorden noordneerlandismen zijn. 2. Gemakkelijker herkenbaar als noordneerlandismen zijn de woorden van Germaanse oorsprong of ontleningen aan het Maleis of Bargoens, die voor de meeste Zuidnederlanders volkomen onbegrijpelijk zijn. Enkele voorbeelden uit de A, de B, de O en vooral de P: aannemeling, aardedonker, achteroverdrukken, afpeil, ajakkes, alikas, amerij, baadje, bajes, banjer, barbiesjes, bedoening, belazeren, bes (oude vrouw), bestekamer, bestevaar, bierkaai, binnenmoeder, -vader, binnenvetter, bleren, boeldag, -goed, -huis, boerenschroom, oempa, ommetje, onbezweken, onderzetting (hypotheek), ongans, ontuig, oplawaai, opperman, opschommelen, opsnorren, paai, pakkerd (zoen), parlementen, parlevinken, patjakker, petser, peenhaar, peperhuisje, peppel, petoet (gevangenis), peuzel, piel, piemelen, piepkuiken, in de piepzak zitten, pierement, pietepeuterig, piezel, Pinksterdrie, pips, pitten (geld), plokgeld, plokworst, plompverloren, pooien, pooier, pootaan spelen, poteling, prak, prakken, proeflokaal (tapperij), prol, propjes (propaedeutisch examen), puf (kleine vis), puisje vangen. Toen de Belgische commissieleden vaststelden, dat hun Nederlandse collega's honderden dergelijke woorden in de ‘officiële’ woordenlijst der Nederlandse Taal opnamen, leek het hun voor de hand te liggen dat ook een aantal Zuidnederlandse woorden zouden worden gehonoreerd. De Nederlanders stemden hiermee onmiddellijk in en lieten het aan de Belgen over de woorden aan te duiden die zouden worden opgenomen. Dezen waren het echter niet eens betreffende het aantal der ‘uitverkorenen’: sommigen wensten zo weinig, anderen zo veel mogelijk woorden te honoreren. Het resultaat was dan ook in dit opzicht weer een compromis, dat niemand helemaal kon bevredigen. De bedoeling die voorzat bij de keuze, was die zuidneerlandismen op te nemen die vrij algemeen gebruikt worden in Vlaams-België + die woorden die door hun literair gebruik burgerrecht hebben verkregen. Daar de | |
[pagina 296]
| |
vaststelling van dit laatste feit niet anders dan subjectief kan zijn en ook de ‘algemeenheid’ van het gebruik van een woord voorlopig moeilijk te controleren is, kan voor een aantal der gehonoreerde woorden betwist worden of ze werkelijk voldoen aan een van de voorwaarden die hun opneming moeten wettigen. Ik meen dat weinige Zuidnederlanders bezwaren zullen hebben tegen woorden als aal (mestvocht), aanwezigheidslijst, aarsdarm, abondance (bij het whistspel), achternoen, afbieden (afdingen), afspanning, aftasten, een huis afwonen, algauw, apparenteren, aprilvis, echel, eetmaal, eierschelp, ellegoed, enggeestig, ezelarij, farde, ferryboot, fezelen, flamingant, flierefluiter, foor, foorkramer, -wagen, fruitboom, inbusselen, inkorven (duiven), insprong, ijzermaal, jubilee, baalkatoen, baanstroper, baardbrandertje, bakspel, Bamis, bedevaarder, bedsponde, beenhouwer, beeweg, behangpapier, berenten, beroepshof, bestuurlijk, bibber, bijhuis, boetstraffelijk, botvink, bovenmeid, Bretoen, brijzel, broodroven, buizen (op examen), burgerwacht enz., enz. Minder enthousiasme verwacht ik voor aamvijl, aantakelen (zonderling aankleden), aaszak, achterwaren, goed afgeborsteld (gekleed), akkeren, alaam, ameldonk, amigo, aren (aren krijgen), eendelijk, effenaan, euzie, fasseel, fenteneel, fiertel, figgelen, fijnolie, fis (bunzing), floer, foefelen, fruitenier (wesp), jouw (goed schot of worp), bakte (baksel), bareel, bavet, beier, (kraal), belleman (omroeper), bepotelen, besteek, beurelen, binst, blaffetuur, bleten, bloedblein, bonket enz., enz. Het aantal Zuidnederlandse woorden in de nieuwe Woordenlijst schat ik op 800 à 1000. Volgens het commissielid prof. W. Couvreur is dat aantal veel te groot. ‘Waar men gevoeglijkerwijze had kunnen volstaan, zegt hij, met die Zuidnederlandse woorden, waarvoor het algemeen Nederlands geen gelijkwaardige echt-Nederlandse term bezit (b.v. beiaard, onrechtstreeks), is de kommissie met het opnemen van dergelijke woorden zeer ruim geweest.’Ga naar voetnoot(1). Al begrijp ik dit standpunt volkomen, toch ben ik het met deze uitspraak niet eens. Persoonlijk zou ik ook wel een honderdtal zuidneerlandismen minder hebben opgenomen, maar hun aanwezigheid in de Lijst hindert me volstrekt niet. Het aantal noordneerlandismen dat ze bevat, is altijd nog heel wat groter en als ik de kwaliteit vergelijk van het specifiek noordelijk en specifiek zuidelijk taalmateriaal, meen ik, van ons standpunt uit bekeken, dat ik heel wat meer noordneerlandismen had willen missen! Ik erken graag dat dit standpunt zuiver subjectief is en ook dat een immer groeiend aantal noordnederlandse woorden in Zuid-Nederland bekend geraken, maar ik vraag op mijn beurt enige aandacht voor degenen die wel overtuigd zijn dat het taalkundig licht uit het Noorden komt, maar dat dit niet impliceert dat het Zuiden in alle opzichten slaafs moet volgen en afstand doen van alle taaleigenaardighedenGa naar voetnoot(2). Het ‘naar elkaar toegroeien van Noord en Zuid’ hoeft toch niet in één richting te gebeuren! | |
[pagina 297]
| |
Het was natuurlijk mogelijk geweest alle Zuidnederlandse woorden in de Lijst te laten vergezeld gaan van een bijzonder teken of aanduiding. Het spreekt echter van zelf dat in dit geval ook alle noordneerlandismen een onderscheidingsteken moesten krijgen. Daar hiervan geen spraak mocht zijn, verviel ipso facto elk aanduidingsteken bij de zuidneerlandismen. Dit kon trouwens zonder enig bezwaar gebeuren. De Woordenlijstcommissie moest alleen voorschriften geven betreffende de spelling, het genus en de grammaticale vormen van de woorden die in het geschreven Nederlands voorkomen. Het behoorde niet tot haar opdracht toelichtingen te verstrekken betreffende de betekenis, het gebruik of de gangbaarheid van de opgenomen woorden; m.a.w. zij had geen uitspraak te doen betreffende het feit of ze de opgenomen woorden als Algemeen Nederlands beschouwde of niet. Gelukkig maar, want een dergelijke opdracht had ze wel nooit tot een goed einde kunnen brengen! Voor de gewone taalgebruiker heeft het ontbreken van de waarschuwingsbordjes ‘Noordned.’ en ‘Zuidned.’ weinig belang. Iedereen kiest vrij uit de Lijst de woorden die hij graag gebruikt en laat de andere onverlet. Niemand zal hem hierover rekenschap vragen of hem verplichten ongewenste elementen in zijn taal op te nemen. De Hollanders hoeven niet van de daken te schreeuwen, zoals sommige krantemensen hebben gedaan na 25 augustus ll., dat ze weigeren de ‘Belgische’ woorden die in de Lijst zonder enige beperkende aanduiding zijn opgenomen, als volwaardig Nederlands te erkennen en dat ze ze nooit zullen gebruiken. Dat hoeft natuurlijk niet! De Zuidnederlanders gebruiken evenmin de talrijke hollandismen die in de Lijst zijn opgenomen, niet omdat zij daar principieel bezwaar tegen hebben, maar eenvoudig omdat zij ze ofwel niet kennen - wat meestal het geval is - ofwel voelen dat ze bij de rest van hun taal niet passen. Zelfs als ze zouden proberen hun taal helemaal af te stemmen op Noord-Nederland, slagen ze daar meestal niet in en begaan dan vaak komische vergissingenGa naar voetnoot(1). Anderzijds hoeft de leer- en volgzame Zuidnederlander die zich een aantal van de nu ‘erkende’ zuidneerlandismen had afgewend, het roer nu niet opnieuw om te gooien: hij mag rustig verder streven naar een ‘hogere’ standaardtaal! Alleen voor het onderwijs scheppen de Zuidnederlandse woorden in de Woordenlijst een probleem waarvan we de moeilijkheid niet mogen onderschatten. In het middelbaar onderwijs en, tot op zekere hoogte, ook in het lager onderwijs, was het in Zuid-Nederland de gewoonte geworden een aantal van de in de Lijst opgenomen zuidneerlandismen als ‘fouten’ te onderstrepen en van de leerlingen te eisen dat ze ze door woorden uit het A.B.N. zouden vervangen. Nu vragen onze leraren zich af: ‘Was het de bedoeling van de Woordenlijstcommissie door het opnemen, zonder enig beperkend toevoegsel, van een aantal Zuidnederlandse woorden in de | |
[pagina 298]
| |
officiële Woordenlijst van de Nederlandse Taal, aan te duiden dat ze deze woorden als volwaardig Nederlands wenste erkend te zien? Mogen wij ze dus nog wel als fouten aanstrepen in het werk van onze leerlingen?’Ga naar voetnoot(1). Ik heb reeds vastgesteld dat de Commissie niet in opdracht had een Lijst van Algemeen Nederlandse woorden samen te lezen of vast te stellen wat Beschaafd Nederlands is en wat niet. Het is echter zonder meer duidelijk dat bij de (meeste) commissieleden, toen ze opzettelijk elk beperkend onderscheidingsteken bij de Zuidnederlandse woorden weglieten, de bedoeling heeft voorgezeten deze te beschouwen als gelijkwaardig met de in zo ruime mate opgenomen noordneerlandismen. Worden deze laatste als volwaardig erkend, dan kan men bezwaarlijk de zuidneerlandismen als dialectismen afwijzen. Vragen we ons even af welke de houding is van de leraar in Nederland tegenover de noordneerlandismen van het soort waarvan ik hierboven enkele staaltjes meedeelde. Het spreekt van zelf dat we allerlei individuele verschillen zullen aantreffen; de ene zal als normaal beschouwen wat voor de andere ‘beneden de maat’ is. Over het algemeen echter worden deze woorden ‘aanvaard’, ik bedoel: niet als ‘fout’ beschouwd, al zal vrij vaak commentaar worden verstrekt betreffende de affectieve waarde en de gebruikssfeer van een bepaald woord. M.i. dienen de in de Lijst opgenomen zuidneerlandismen in onze scholen op dezelfde wijze te worden behandeld. Een vrij groot aantal kan men gewoon aanvaarden als normale Nederlandse woorden, - dat hebben de meeste leraren trouwens altijd gedaan! De andere zou ik in geen geval als ‘fout’ beschouwen; op het gunstige ogenblik zal men er de gepaste commentaar aan toevoegen betreffende de precieze gebruikswaarde en de ‘vervang’ woorden, desgevallend ook Noordnederlandse, aanleren. Het is een feit dat in de ogen van de meeste taalgebruikers de Zuidnederlandse woorden die ‘gewoon’ in de Woordenlijst zijn opgenomen, aldus tot volwaardig Nederlands zijn gepromoveerd. Het protest van de Nederlandse perslui waarop ik hierboven wees, heeft anders geen betekenis. Ook G. Stuiveling, professor te Amsterdam, deelt deze mening; immers, tijdens een voordracht te Antwerpen, waarin hij o.a. het belang van de nieuwe Woordenlijst voor het Vlaamse land onderstreepte, verklaarde hij: ‘Al te zeer verwaarloost men het feit, dat door deze lijst een groot aantal Vlaamse woorden burgerrecht hebben verworven, wat de Vlamingen in zekere mate het gebruik van een beschaafde taal vergemakkelijkt.’Ga naar voetnoot(2). |
|