| |
| |
| |
De laatste ronde
Hoge onderscheiding
Zoals onze lezers het intussen wellicht uit de dagbladpers hebben vernomen werd onze redactie-secretaris Albert Westerlinck tot lid verkozen van de Koninklijke Vlaamse Academie ter vervanging van dhr Goemans, overleden. Albert Westerlinck, die onlangs 41 jaar werd, is hiermee het jongste lid van de Hoge Vergadering.
De redactie en het beheer van ons tijdschrift zijn uitermate verheugd dat deze hoge onderscheiding werd toegekend aan de ijverige en bekwame leidsman van Dietsche Warande en Belfort en wensen hem er hartelijk geluk mee. Zij zien hierin de publieke erkenning van de grote verdiensten, die Albert Westerlinck zich in de laatste jaren heeft verworven op het gebied van de Vlaamse Letteren en van de literatuur in het algemeen, alsmede van zijn onvermoeide en merkwaardige wetenschappelijke bedrijvigheid.
Alhoewel deze waardigheid nog nieuwe bezigheid toevoegt aan de reeds veelvuldige activiteiten van onze redactiesecretaris, toch weten wij dat hij zoals voorheen, het beste van zijn zorg zal blijven besteden aan Dietsche Warande en Belfort, zodat ons honderdjarig tijdschrift het hoge peil en de standing zal bewaren, die het tot een der degelijkste tijdschriften van Noord en Zuid hebben gemaakt.
JOOS FLORQUIN.
| |
Atonale poëzie
Groteske
Ik neem mijn voeten op en wandel
mijn eksterogen zijn de vingers van het weerbericht
als uit de ritssluiting van de firmamenten
de sterren regenen uit de navelstreng van de nacht
die hangt als een klaverblad over mijn eksterogen
mijn pijp geurt naar aardappelloof
en naar de zomersproeten van de boerin
De koe legt een ei in mijn hoed
de vliegen komen kijken naar het ei van de koe
en kakelen alsook de boerin en de koekoek
kijken verbaasd naar het ei
en zeggen de koe dit moet gij weten
schrijft met nieuwe griffels op een nieuwe lei
De boerin lacht in haar kin
en legt het ei te vondeling op haar hoofd
en mijn hoed op de horens van de koekoek
de koekoek broedt het uit
het ei bedoel ik broedt de koekoek uit
hij houdt zijn buik vast van het kakelen
de sterren vallen in de melkemmer van de boerin
de koe loeit naar mijn hoed
en zegt wat op leien geschreven staat
Dan wordt het stil op een twee drie
1+2+3. De koekoek zegt: ook Buckinx legt dus kolderpoëzie
| |
Echo's over
‘Dietsche Warande en Belfort’
Het maandblad ‘Streven’ brengt onder de titel ‘Een Eeuwfeest’ in zijn Mei-nummer (Jrg. VIII, Deel II, nr 8) een artikel gewijd aan het honderdjarig bestaan van ons tijdschrift. De redactie wil hiermee ‘van haar zusterlijke sympathie’ getuigen en haar gelukwens aanbieden aan Dietsche Warande en Belfort.
Dr. J. van Heugten S.J., die in naam van de redactie schrijft, wijdt eerst enkele beschouwingen aan de ‘wonderlijke naam’ van ons tijdschrift en belicht daarom het ontstaan en de bedoeling ervan. Jozef Alber- | |
| |
dingk Thym ‘wilde een tijdschrift dat in Noord- en Zuid-Nederland zou gelezen worden en noemde het daarom Dietsche Warande, met het eerste dezer woorden de gehele Nederlandse stam omvattend’. Dan wordt verder de evolutie van het tijdschrift nagegaan en gewezen op de belangrijke rol, die Mejuffrouw M.E. Belpaire, ‘enige decennia lang de goede genius der Scheldestad’, in deze ontwikkeling heeft vervuld, in 't bijzonder sinds het Vlaamse tijdschrift ‘Het Belfort’ met de Dietsche Warande samensmolt. Na nog op de verdiensten van Jules Persijn, M. Gijsen en G. Walschap voor het tijdschrift te hebben gewezen besluit Dr. J. Van Heugten als volgt:
‘Het is niet gemakkelijk na te gaan welke betekenis en invloed een tijdschrift heeft op het geestes- en cultuurleven van een volk of volksgroep. Een nauwkeurig afmeten of opnemen is hier onmogelijk. Het blijft noodzakelijk bij een tastend schatten en waarderen. Zeker is echter dat Dietsche Warande en Belfort een bastion, een burcht geweest is van Katholiek cultuurleven in zijn breedste zin. Zonder engheid of al te felle agressiviteit heeft het blad de grote lijnen der Katholieke traditie in letteren, kunst en wetenschap gevolgd en verstevigd, verdedigd en verder getrokken overeenkomstig de bedoeling van de oprichter der Warande. Dat er tijden van neergang en opbloei waren, is inhaerent aan een tijdschrift. Dat het zich een eeuw lang wist te handhaven, terwijl rondom tientallen andere na kortere of langere tijd bezweken, getuigt van zijn innerlijke leefkracht. Zoals de Leuvense universiteit nooit een uitsluitend provinciale of landelijke aangelegenheid geweest is, zo is ook Dietsche Warande en Belfort nooit een uitsluitend Belgisch of Vlaams maandschrift geweest, maar het heeft steeds de staatsgrenzen genegeerd. Dit heeft het blad een taaiheid en levensenergie verzekerd die tijdschriften met beperkter actie-radius missen.
De huidige leider van het maandschrift is zich het roemvol verleden van het maandblad bewust en zet de traditie met groot talent en groeiend succes voort. Hier mag het prachtige, majestueuze Bijbelwoord worden aangehaald: ‘Coronasti annum benignitate tua!’.
Wij waarderen dit bewijs van sympathie ten zeerste en danken van harte voor de gelukwens.
J.F.
| |
De andere klok
In het december-nummer 1954 (XI Jrg., nr. 3) van het maandschrift ‘Nieuwe Stemmen’ wijdt Marcel Brauns S.J. insgelijks enkele gelegenheidsbeschouwingen aan ons tijdschrift. Al werd dit opstel ons vrij laat gesignaleerd toch willen wij het onze lezers in geen geval onthouden. Het is een stuk uit het artikel ‘Enkele Bestrevingen’, dat handelt over het ontstaan van ‘Nieuwe Stemmen’ en de ‘gronddrangen’ (sic!) die Pater Brauns hebben gedreven om in ‘Nieuwe Stemmen’ kritische opstellen te publiceren. De passus draagt als ondertitel ‘Katholieke kordaatheid’.
‘Het was aanvankelijk wellicht de hoofdbedoeling van Nieuwe Stemmen de jongere katholieke dichters en schrijvers 'n podium te bezorgen. Inderdaad is Dietse Warande en Belfort van katholiek standpunt uit gezien schier geheel van zijn oorspronkelijke geest afgeweken. De hoogste bestreving van zijn redacteurs lijkt het te zijn te tonen hoeveel belang een katholiek stelt in de “nobele agnostiekers” en vrijzinnigen, mitsgaders afvalligen, en hoe weinig belang en ruimte er dus overschiet voor het markant katholieke om niet te zeggen voor het markante zonder meer. Naast de officieel gesteunde Dietse Warande, leven nog de even officieel gesteunde Vlaamse Gids (liberaal) en Het Nieuw Vlaams Tijdschrift (socialistisch). Dit betekent dat een katholiek geen schijn van kans maakt op belangstelling of publicatieruimte tenzij hij zijn wezen onder verwaterde vorm voorstelt. Het was dus nodig en hoognodig dat in hoe bescheiden omvang ook het zuiver en nadrukkelijk katholieke uiting en stem kon vinden. Hoe weinig dit nog het geval was in de literaire wereld blijkt uit de argeloze reactie van een jonge religieuze op een poëzieprijsvraag van ons tijdschrift. Ze vroeg zich af of ook voor typisch religieuze dichtkunst en voor een religieuze de prijsvraag open stond. Wees U gerust, Eerwaarde Zusters, een Hadewych en een Teresa van Avila behoren tot de wereld-letterkunde. Dietse Warande zou wellicht zijn kuis-verdraagzame pagina's zorgvuldig
| |
| |
en hoffelijk gesloten hebben gehouden voor de strofische gedichten, maar Nieuwe Stemmen kent geen personen, alleen het gehalte der katholieke of katholiek aanvaardbare dichtkunst. Of nu die gedichten van een leek of een priester, van een jongen in de wereld of een meisje in het klooster komen is ons geheel onverschillig. Met het apriorisme van de linksen of lauwen hadden nooit van de grootste namen van de wereld-letterkunde: de geestelijke schrijvers, een kans gemaakt. Wij zijn niet van zin om een mogelijke Hadewych, Ruusbroec of Gezelle onmogelijk te maken of dood te zwijgen. Wat logisch volgt uit het feit dat men non-nenpoëzie en priesterdichtkunst vooraf voor onbelangrijk werk houdt. Zoals bij uitsluiting van priesterdramaturgie de Don Juan zou moeten verdwijnen, want een priester, een pater zelfs gaf hem voor het eerst dramatische gestalte. Denk eens aan wat de vrijzinnigen en libertijnen aan dergelijke minnaar en beminde figuur hadden kunnen verliezen!
Maar katholicisme is tenslotte geen kwestie van personen en dragers der leer. Het is ook een geest, meer nog het is een doordrongen-zijn van de Heilige Geest, van de ruimte en alheid der Godheid. En al kan dat volstrekt belachelijk klinken in de oren van sommige letterkundigen op hun smalst, ook in de wereld der letterkunde kan die Geest voelbaar worden en zich laten gelden, aan vaak subtiele maar wezenlijke feiten en verhoudingen.’
Hier past, dunkt ons, de geijkte formule ‘zonder commentaar’ of de lezer mag zelf oordelen. Voor oningewijden willen wij alleen vermelden dat Pater Brauns eens publiek verklaard heeft dat er in de Nederlandse letterkunde drie grote geestelijke schrijvers zijn: Hadewych, Ruusbroec en Pater Brauns. Helaas, de Dietsche Warande heeft hem nooit als genie geëerd! J.F.
| |
Claes zeventig
(een Spaanse herinnering)
Wij zaten in een kloostertuin onder cypressen
op 't middernachtlijk uur en dronken hete wijn
om al de dorst des daags compleet te lessen
en voorts als alibi nog wat saam te zijn.
Waarover liep 't gesprek? Tenslotte ook over boeken.
Schreef men in Vlaanderen veel en wàs het veel?
Het antwoord moesten wij eendrachtig zoeken
uit ‘Spaans voor de Toerist’, het voorbereidend deel.
Een dunne Joegoslaaf die pater was geworden
vulde onze pauzes in met felle ja's -
maar stiet op ongeloof (pas vier maand lid der orde!)
tot hij bewijzen bracht: een boek van Claes.
Ik weet niet goed meer hoe hij Campens spelde
en Vlaanderen zag gelijk een paradijs,
maar wél dat ik, naarmate hij vertelde,
in Spanje thuiskwam van een verre reis.
| |
De geboortedatum van
Edward Vermeulen
Van vergissingen gesproken...
Edward Vermeulen moet een gelukkig mens geweest zijn, want hij heeft blijkbaar zelf niet geweten wanneer hij geboren werd. Toen hij in 1926 een ‘Korte Levensschets’ van zichzelf publiceerde, schreef hij erin dat hij op 14 april 1861 te Beselare ter wereld kwam. Louis Sourie en ook de samenstellers van het Lectuurrepertorium hebben de schrijver geloofd en die datum voor echt gehouden. Maar drie of vier jaar later (het verschijningsjaar staat niet op het boek) heeft Vermeulen zichzelf verbeterd in ‘De Reis door het Leven’ en daarin beweerd dat hij op 12 april 1861 geboren werd. Dat is ten andere de datum die ook in 1934 op zijn rouwbrief werd vermeld. Demedts vertrouwt op die datum in zijn biografie over Vermeulen; hij komt later in het ‘Modern Woordenboek’ van P. Verschueren S.J. en in de Grote Winkler Prins. Nu blijkt echter, op grond van de inschrijving in de boeken van de burgerstand (akte nr. 68!) te Beselare dat de schrijver al degenen die over hem schreven op een dwaalspoor heeft gebracht.
Daar staat immers te lezen: ‘Ten jare
| |
| |
1861, den 20 April, is voor ons F.A. Bayart, burgemeester, ambtenaar van den burgerstand der gemeente Becelaere gecompareerd, August Vermeulen, oud 31 jaren, alhier geboren en wonende, landbouwer, welken ons vertoond heeft een kind van het mannengeslacht geboren gisteren ter ure van den middag, van hem verklaerder en van Marie-Therese Spruytte, oud 38 jaren, geboren te Oost-Nieuwkerke, zijne huisvrouw, en waeraen hij verklaerd heeft te willen geven de voornamen Alois-Edward’.
Zo deelt de nauwkeurige vorser over regionale geschiedenis, dhr. Jozef Maes uit Beselare, ons mede. De juiste geboortedatum is dus 19 april 1861. Er staat ons niet anders te doen dan onze fouten te verbeteren en in het vervolg naar de bron zelf te gaan. Wie weet welke ontdekkingen daar nog op ons wachten!
A.D.
| |
Album amicorum:
Bert Decorte
Wat hebben wij, waarmee zullen wij 't heil verwerven
Dat Jezus Christus aan de kindren heeft beloofd?
Waar zijn de deugden om te roemen als wij sterven,
En wat hebben wij niet beleden en beloofd?
Ons hart slechts zuiver, goed als brood,
Gewassen door het leed en van de liefde rood,
Dat gene zonde van de geest mag schennen,
Kan nooit aan dit rampzalig leven wennen,
Is de obool voor de dood, ons enige kleinood,
Als Charon op de Styx zijn boot van de oevers stoot.
| |
Vlaamse letteren in Duitse
vertaling
Iedereen die zijn hart van bekrompenheid en bitterheid tracht vrij te houden zal er zich over verheugen dat in de jongste jaren de literaire contacten en de culturele betrekkingen tussen ons land en Duitsland worden hervat. Het feit dat onze relaties met Duitsland gevaar kunnen lopen, zoals in het verleden, te worden besmet door ongezonde filosofische denkbeelden en ongewenste politieke bijbedoelingen, mag er ons niet toe verleiden deze betrekkingen te negeren doch verplicht er ons toe ze in gezonde banen te leiden. Gelden dezelfde gevaren mutatis mutandis trouwens niet voor de betrekkingen van onze Brusselse en Waalse collega's met Frankrijk?
Persoonlijk heb ik de Duitse Bundesrepublik na de oorlog talrijke malen bezocht, heb er ook voordrachten gegeven en alom werd ik door een oprechte en waarderende belangstelling voor onze literatuur en ons hele geestesleven getroffen. Persoonlijk geloof ik ook dat de tijden ertoe rijp zijn dat men te Brussel aan de voorbereiding van een officieel cultureel accoord met de Bundesrepublik zou gaan denken.
Inmiddels stemt het tot vreugde dat er weer zeer talrijke Vlaamse boeken in Duitse vertaling verschijnen. Nog steeds zijn Streuvels, Timmermans en Claes er zeer graag en veel gelezen schrijvers, wier werk als uiting van het meest eigene van onze letteren en vooral van onze geroemde vertelkunst wordt beschouwd. Er mag wel eens op gewezen worden dat de wereldvermaardheid van deze drie schrijvers vooral op de duitse vertalingen van hun werk berust. Dat hun faam tot in Japan, Indonesië of Zuid-Amerika is doorgedrongen, berust voor een groot deel op het feit dat deze duitse vertalingen in de verre wereld zijn verspreid. Duitsland, niet Frankrijk of Engeland, is voor onze schrijvers de poort naar een mogelijke wereldfaam.
Na de oorlog heeft de ‘Bibliotheca Flandrica’, geïnspireerd door het Nationaal Fonds voor de Letteren en uitgegeven door de Kon. Vlaamse Academie, een verdienstelijke poging gedaan om enkele belangrijke werken uit onze oude en moderne literatuur in Duitsland uit te geven. Bij Diederichs (Düsseldorf) verschenen onze drie oude spelen Jedermann, Lanselot en Mariechen von Nymwegen vertaald door Wolfgang Cordan. Bij dezelfde uitgever een degelijke keuze uit Van de Woestijne's poëzie Einsame Brände vertaald door Heinz Graef en een Gezelle-keuze Rauschendes Ried van Wolfgang Cordan. Verder Walschap's Houtekiet verduitst door Martha Baerlecken en Kaas van Elsschot vertaald door
| |
| |
Agnes Kalmann-Matter. Volgens de mededelingen verstrekt door Dr. C. De Baere, toegewijd secretaris van het Nationaal Fonds voor de letteren (Verslagen en Mededelingen van de Kon. VI. Acad., oct. 1954), kent deze reeks in Duitsland succes.
Ook zelfstandig-werkende vertalers hebben op eigen initiatief talrijke Vlaamse werken vertaald. Onder hen is Georg Hermanowski zeker de meest productieve. Sinds 1949 heeft hij niet minder dan 30 vertalingen uit het Nederlands, àlle van Vlaamse auteurs, in druk laten verschijnen!
Daaronder tellen we enkele werken van meer dan gewone betekenis o.m. van Timmermans (Adagio), A. Van de Velde (God en de Wormen), Marcel Mathijs (Spook op Zolder), Paul Lebeau (Johanna Maria). Vermelden we verder de namen van Jean du Parc, Germonprez, Maria Rosseels, enz. De jongste door Hermanowski uitgegeven vertaling is die van Maurice Roelants' Gebed om een goed Einde, voor mijn gevoel een der diepst-ontroerende, gevoelig-geschreven, zuiver-atmosferische prozawerken van deze uitstekende prozaïst. De vertaling verscheen in het Verlag der Bonner Buchgemeinde, zeer keurig uitgegeven, en is het eerste deel van Roelants' Volledige Werken, die in duitse vertaling 5 banden zullen beslaan. Het tweede deel Kommen und Gehen is nu reeds ter perse.
Vermelden we ten slotte nog dat ook de bekende roman-trilogie van André Demedts Die Herren von Schoendaele in de vertaling van Hermanowski dit jaar nog te Aschaffenburg verschijnt.
Ik geloof dat de verdienstelijke arbeid van de heer Hermanowski, die, als ik me niet vergis van het vertalen, uit het Nederlands (en dat is dan omzeggens steeds Zuidnederlands) zijn beroep heeft gemaakt, wel eens aan de aandacht van het ruimer publiek mag gesignaleerd worden. Zijn verdienste lijkt me dubbel. De eerste is dat hij enkele van onze vooraanstaande prozaschrijvers met grote literaire waarde, zoals ik er hierboven enkele signaleerde, een duits publiek schenkt. De tweede is dat hij ook talrijke werken, die niet de hoogste literaire betekenis hebben, doch die behoren tot de literair-verzorgde en gezonde volkslectuur aan het duits publiek heeft bekend gemaakt. Om beide prestaties dient hij geloofd, mag ons volk hem dank weten en heeft hij ook het duitse publiek een goede dienst bewezen. Want het staat voor mij paalvast dat er in Duitsland, naast een publiek dat hoogstaande literaire prozakunst verlangt, een ruimer en ander publiek is dat goede en verzorgde volkslectuur nodig heeft. Aan het publiek van beide soorten schenkt de heer Hermanowski van uit Vlaanderen van het beste dat we kunnen schenken.
Het feit dat Hermanowski zich bij de keuze van zijn vertalingen door bepaalde ethische en volks-pedagogische beginselen laat leiden, waardoor zijn keuze te beperkt is van zuiver literair standpunt uit gezien, zou voor niemand aanleiding mogen zijn om het positieve waardevolle in zijn arbeid voorbij te zien. Vooral daar anders-georiënteerde vertalers naast hem werkzaam zijn, die het werk van Gijsen, Elsschot, Daisne, Van Aken en velen onder onze persoonlijk-markante prozaschrijvers van het ogenblik in het naoorlogse Duitsland willen verspreiden, allen zonder uitzondering verdienen, in zoverre ze talent hebben, onze dank om hun knappe arbeid en ook meestal om hun grote edelmoedigheid.
ALB.W.
| |
Eenzaamheid
haar groene gras gegeten,
Hoe eenzaam is het paard,
daar staande met wat haver,
haar dromen bij een draver,
haar voerman bij een waard!
Hoe eenzaam is 't konijn,
daar hangend aan een nagel,
(Of zou 't een kater zijn?)
hier midden al die vrouwen,
mijn hart goed vastgehouwen
en doodsangst in mijn blik.
|
|