aan hem werden gewijd. Uit wat Vansina schrijft, blijkt dat hij deze heeft gelezen.
Wanneer sommige historici en filozofen dit essay lezen, zullen ze zich wel een nauwkeuriger en exhaustiever kritiek op Pascal's werk, inzonderheid op de Provinciales met haar onjuistheden, ook in het gebruikte materiaal, kunnen indenken, en er is zeker ook een scherper analysis van de Pensées te leveren. Doch daarom was het Vansina niet te doen. Hoofdzaak is dat hij de essentiële lijnen van Pascal's leven en denken juist heeft getekend en heeft doen leven. Ik wil hier niet gaan twisten over bijkomstigheden: over de visie op Pascal's kennisleer, over de juiste betekenis van Montaigne (een schrijver die van uit Pascal's optiek niet genuanceerd is te begrijpen), over het tekort aan attentie voor Pascal's psychische constitutie, zo ongezond en troebel, en m.i. zo belangrijk om de spanningen en overspanningen in zijn werk te begrijpen, enz. Laten wij liever de lektuur van dit goed-geschreven essay aanbevelen als een degelijke inleiding tot het dieper doorgronden van Pascal's leven en werk. Voor wie de Franse bibliografie niet in zijn bereik heeft, vult het boek een leemte aan.
Het is een der sympatiekste aspekten van Vital Celen dat hij, ondanks zijn gevorderde leeftijd, het bruisend entousiasme en ook de nieuwsgierigheid naar het nieuwe, van de prille jeugd bewaart. In de laatste tijd heeft hij zich ontpopt als een gloeiend bewonderaar van de jongste experimenten op poëtisch gebied. Ook in zijn essay Moderne Poëzie (Uitg. Colibrant, Lier) gaat het daarom.
Wat hij ‘moderne’ poëzie noemt is in de Romantiek ontstaan, doch z.i. van de romantische poëzie onderscheiden, want in tegenstelling met het louter romantisch gedicht dat de werkelijkheid ontvlucht, wil het ‘moderne’ gedicht die werkelijkheid overschrijden, voorbijstreven. Zeer helder is dit niet. Doch concreet gezien bevat het werkje korte karakteristieken van Hölderlin, Novalis, Nerval, Poe, Baudelaire, Rimbaud, Mallarmé, Valéry, Tzara, Gezelle, Van Ostayen en zo belanden we bij het Surréalisme en zelfs het Lettrisme. Celen beperkt zich dus tot de Franse, de Duitse en onze eigen letterkunde. Ik moet bekennen dat de karakteristieken die hij schenkt meestal de indruk geven van grove lijnen zonder nuances. Doch meer dan een éérste inleiding wil hij zeker niet schenken. Bron van meningsverschil tussen hem en mij (als zijn lezer) is wel dat voor mij de poëzie en de poëtiek in Europa niet met Novalis beginnen maar méér dan duizend jaar vroeger. Dit verandert natuurlijk de optiek en verplicht er mij toe de ‘moderne’ verschijnselen als veel relatiever te zien, hun ontwikkelingsgang kalmer (en vaak sceptischer) te beoordelen, en niet in elk der laatste snufjes een grandioze openbaring te begroeten. Doch laten we met genoegen vaststellen dat Celen heel wat dat zeer belangrijk is in de post-romantische dichtkunst naar waarde weet te schatten, en laten wij zijn critiekloze bewondering voor dichters die ik niet begrijp en zelfs gek vind (Tzara, het Lettrisme en tutti quanti) op rekening schrijven van zijn onwelkbare sympatieke jeugd.