Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101 (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101

(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 251]
[p. 251]

De laatste ronde

Week-end van D.W. en B.

Ons week-end gaat dit jaar door op zaterdag 9 en zondag 10 juni op het buitengoed Ter Nood te Overijse (Brabant). Medewerkers, lezers en lezeressen, zijn zoals vorige jaren van harte welkom.

Zaterdag na het souper, dat te 6 u. plaats vindt, spreken:

Dr. Victor Leemans: Kierkegaard en onze tijd.

Piet van Aken leest uit eigen werk.

Op zondag in de voormiddag te 11 u. spreken:

Dr. R.F. Lissens: André Demedts 50 jaar.

Hubert Van Herreweghen: Wijsheid van Demedts.

André Demedts leest uit eigen werk.

Het aandeel in de onkosten beloopt 200 frs. per persoon voor het volledige week-end: logies, maaltijden en fooi inbegrepen.

Wie onder onze lezers en lezeressen dit week-end wil meemaken, melde zijn deelneming aan dhr. Joos Florquin, secretaris van het Beheer D.W. en B., Tiense Steenweg 192 te Leuven, op wiens postrekening nr. 4269.91 het aandeel in de onkosten moet worden gestort voor 7 juni.

Overijse is gemakkelijk te bereiken van uit Brussel.

Red.

Liber amicorum

Voor Stijn Streuvels, bij zijn verjaardag
 
God, die de wereld schiept voor zoveel jaren
 
en glimlachende zaagt hoe mooi zij was,
 
de zee en 't land, de bergen en de baren,
 
bossen en stromen, vlakte en waterplas,
 
 
 
lieflijk in 't licht, en hoge vogels varen
 
en dieren schuilen in het dicht gewas,
 
seizoenen wentelen zonder bedaren
 
en toveren sneeuw en bloemen op het gras;
 
 
 
Gij zaagt de schepping, God, en het was goed.
 
Gij schonkt de mens dien overvloed
 
en ogen om dien lust te vieren,
 
 
 
maar heeft één mens uw schepping zó geloofd,
 
uw lucht, uw zon, uw bomen en uw dieren
 
als Streuvels, dien Gij toch nog twintig jaar belooft?

H.v.H.

Waar politiek zich zo al nestelt

De heer Lampo schrijft in De Volksgazet van 19 april een geestdriftige bespreking van het boek van Prof. Weisgerber der Brusselse universiteit over ‘De Boomgaard’. Men moet zich verheugen over de literair-critische en objectief-degelijke kwaliteit van dit debuut van de jonge hoogleraar. Zulke serene waardering past echter de heer Lampo niet. Wij zullen zijn standpunt duidelijk maken door eenvoudig zijn tekst te citeren. Zijn enthousiasme houdt namelijk verband met het feit: ‘dat wij mensen als Prof. Weisgerber in Vlaanderen nodig hebben als brood. Immers, vooral waar het de geschiedschrijving van onze hedendaagse letteren betreft, wordt deze gemonopoliseerd door een paar tweede-rangsfiguren van katholieken huize, niet van verdiensten en nog minder van vlijt verstoken, doch die vaak hun critische onmacht achter zgn. wetenschappelijke haarkloverij en het doctoraal verkondigen van voorgekauwde gemeenplaatsen verbergen. Weisgerber daarentegen is een man met groot oordeelkundig inzicht, die niet blind verliefd wordt op de door hem behandelde figuren, hij geeft blijken van onbevooroordeelde persoonlijke kijk, enz. Volgt verder de lof van Prof. Weisgerber.

Het is hier niet de plaats om te onderzoeken

[pagina 252]
[p. 252]

of de heer Lampo de bevoegde man is om het werk van Weisgerber of van Dr. Lissens e.a. te beoordelen, noch om mijn ‘onbevooroordeelde persoonlijke kijk’ te geven, zonder enige verliefdheid, op het niveau en de cultuur van de critische geschriften van de heer Lampo. Voor beschaafde mensen van welke opinie ook, waarbij zich zeker Weisgerber aansluiten zal, veroordelen bespiegelingen als de boven geciteerde zich zelf en diskwalificeren hun schrijver. Het schijnt me toe dat de heer Lampo als schrijver zich zelf vreselijk in de weg staat en het is voor hem te hopen dat er ooit een ogenblik komt (voor zijn welzijn zo spoedig mogelijk) dat hij zich over dergelijke elucubraties hartsgrondig schaamt. Dat zal tevens het ogenblik zijn waarop vele mensen die tot zijn partij behoren, doch méér cultuur en civilisatie hebben dan hij, wat respect voor hem zullen winnen, en dan zal ook vanzelf het respect van andersdenkenden voor hem groeien. Ik wens hem dat van harte toe.

Alb. W.

Amerikaans nieuws

Thomas H. Johnson die vorig jaar de monumentale uitgave van het volledig werk van Emily Dickinson bezorgde, publiceerde thans bij de Harvard University Press ‘Emily Dickinson, An Interpretative Biography’. Zijn werk is wel het beste dat ooit over Emily Dickinson verscheen en het brengt werkelijk wat de titel aankondigt, een biografie, die alle weinigzeggende feiten verwaarloost en alleen oog heeft voor de essentiële met interpretatieve waarde. De schrijver is ook akademisch-nuchter gebleven bij de bespreking van de liefden van Emily Dickinson en van haar teruggetrokken leven en heeft zich niet tot freudiaans of pathologisch getheoretiseer laten verleiden.

 

De roman die thans de eerste plaats op de best seller-lijsten bekleedt, ‘The Last Hurrah’, is van de hand van een katholiek schrijver, Edwin O'Connor. Het boek dat een politikus tot held heeft, is geen uitzonderlijk werk, maar staat toch hoger dan de meeste best sellers: het is niet alleen spannend en geestig, maar het geeft een enig beeld van de Amerikaanse politiek en van het andere Boston, dit van de arme, katholieke Ierse en Italiaanse emigranten.

 

Het is niet het enige katholieke boek dat in deze lente opgang maakt, en van meer literaire waarde is ‘The Presence of Grace’, de tweede novellenbundel van J.F. Powers. Zoals in zijn eerste boek spelen de negen religieuze novellen zich af in de kringen van de geestelijkheid en hun parochianen en zij bewijzen nogmaals dat hij een der grootste novellenschrijvers van Amerika is. Moest J.F. Powers een meer populair genre dan de slecht verkopende novelle beoefenen, dan zou hij spoedig wereldfaam verwerven.

 

Nog een derde boek van een katholiek auteur heeft de aandacht getrokken, ‘The Malefactors’ van Caroline Gordon, de vrouw van de bekende dichter en criticus Allen Tate. Zoals hij is zij ook bekeerd en diep religieus, maar haar verhaal van een ontgoocheld dichter, zijn vrouw en hun collectie bizarre vrienden is te neurotisch van toon om waarlijk een groot roman genoemd te kunnen worden.

J.V.d.S.

Grafschriften

Op een ledig graf:
 
Wandelaar
 
ga maar
 
voorbij.
 
Dit graf is vrij.
 
Ik stierf in Engeland
 
en daar
 
begroef men mij.
Voor E.P. Hilarion Thans:
 
Ik was Hilarion Thans.
 
En thans....
Voor Emiel van Hemeldonck:
 
Geen berk, geen brem,
 
geen Konijnenberg.
 
't Is erg!
Voor G. Duribreux:
 
Wel, wel!
 
Duribreux hier,
 
in dit hotel
 
bij de Pier!
[pagina 253]
[p. 253]
Voor Bert Ranke:
 
Een donkere kamer, ja!
 
Maar geen kamera!
Voor Maria Rosseels:
 
Lang niet meer speels
 
ligt in dit graf
 
Maaike Rosseels.
 
Zij ziet geen films meer,
 
zij ziet af.
Voor een kritikus:
 
Ik schreef zo menige recensie.
 
Heer, Héér, clementie!
Voor een vriend:
 
Hier ligt mijn beste vriend
 
die alles voor mij deed.
 
Toen ik gestorven ben
 
was hij 't die overleed.
Voor een suikeroom:
 
Hij heeft voor mij gespaard, mijn Ome Piet.
 
Gelukkig spaarde hij zichzelve niet.
Bij enkele andere graven:
 
Ik zeg het met de rest:
 
Oost West, thuis best.
 
 
 
.......
 
Ik zou er niets om geven.
 
ware ik niet dood voor gans mijn leven.
 
 
 
.......
 
Hier ligt een man
 
die niets anders kan.

G.D.

Stijn Streuvels geridderd

Op zaterdag 11 februari werd door Monseigneur De Smedt, bisschop van Brugge, aan Stijn Streuvels in zijn landhuis ‘Het Lijsternest’ te Ingooigem een uitzonderlijke pauselijke onderscheiding, nl. het Gregoriuskruis uitgereikt. Monseigneur De Smedt huldigde in Streuvels de neef van Guido Gezelle, maar tevens ook de rasechte Vlaamse schrijver die de mensen weet te observeren en die met zo vaardige pen, wat hij ziet, hoort en voelt, weet te verwoorden. Vervolgens overhandigde hij hem de bulle van de onderscheiding en spelde hem namens Z.H. de Paus het ereteken op de borst, waardoor Streuvels ridder werd in de orde van Sint Gregorius.

Wij weten niet of Stijn Streuvels op het ogenblik dat deze hoge kerkelijke onderscheiding hem werd toegekend niet even heeft gedacht aan de banvloek, die 57 jaar geleden van bepaalde katholieke zijde over hem werd uitgesproken o.m. in.... de voorloper van ons tijdschrift ‘Het Belfort’. De laatste jaargang van dit ‘Maandschrift gewijd aan Letteren, Kunst en Wetenschap’ wordt inderdaad ontsierd door een jammerlijk artikel van priester J. Jacobs uit Boom, die gemeend had daarin zijn beschouwingen over ‘Realisme in Vlaanderen’ te moeten vertolken. Na een onderscheid gemaakt te hebben tussen de goede realisten als daar zijn V. Loveling, A. Snieders, H. Ram en A. Walgrave en de slechte, met name Is. Teirlinck, C. Buysse, Moortgat, Smits en andere schrijvers, die hun novellen in ‘Van Nu en Straks’ lieten verschijnen, richt de schrijver het zwaar geschut op het eerste boek van Stijn Streuvels, dat zopas in de Duimpjesuitgave was verschenen en waarop V. Delille als toelichting deze aankondiging had geplaatst: ‘Een woordje te dezer gelegenheid over Stijn Streuvels. Het is de eerste maal dat in de Duimpjesuitgave een realist verschijnt. Stijn Streuvels is ook in Vlaanderen de eenige, de eenige goede. Gelijk Claus de Leie schildert en op zijn wiedsters, of op een domme koe doet kijken en blijven kijken, zoo schildert Streuvels de ziel van ons volk. Hij wil met zijn “gezonden boerenkost” - “ons volk weder brengen naar den tijd dat de oudste dochter zonder pinkoogen, in de hoek van den heerd, voor heel het huisgezin den ruwen, gezonden bijbel voorlas.” Stijn Streuvels' moeder is de zuster van Meester Guido Gezelle. Wat de geleerde priester gedaan heeft voor de taal, wil hij voor den stijl en de gedachte’.

J. Jacobs vraagt zich af voor wie Stijn Streuvels zijn ‘allegaartje’ heeft geschreven. ‘Heeft Stijn Streuvels voor zijn Vlaanderen geschreven, - zijne dialectische taal maakt die onderstelling heel waarschijnlijk - dan zullen de brave Vlaamsche lieden fel staan te zien bij het lezen van zulke tafereelen en natuurlijk zeggen: “neen, zoo zijn we niet”, en hetgeen erger is, menige lezer zal zich misschien niet bij zulke beschouwing bepalen, maar zich aangezet voelen eenen stap verder te wagen op het pad der ondeugd en des bederfs. Misschien heeft onze Westvlaamsche

[pagina 254]
[p. 254]

Streuvels ook de verwaandheid voor de Nederlanders geschreven te hebben, - in dit geval had hij echter de Nederlandsche taal moeten gebruiken - en dan zullen onze Noorderbroeders vooral met verwondering opkijken of ten minste in de overtuiging gesterkt worden dat het geloof op Vlaamschen bodem wankelt en dat de goede zeden deerlijk verbasteren.’ - Verder is de manier waarop Streuvels de heiligste zaken beschrijft, ‘slechts geschikt om den lezer te doen twijfelen aan de rechtzinnigheid en de ernst van het godsdienstig karakter der Vlamingen.’ En als de klap op de vuurpijl komt dan de laatste opmerking: ‘Op omtrent twintig plaatsen van zijn werk, heeft Streuvels jacht gemaakt op tamelijk plat realisme; met opzet, zou men zeggen, brengt hij het verhaal op zinnelijke dingen, die hij beschrijft en nog beschrijft. Dit wordt bij hem zoo natuurlijk, dat men bij het lezen van den eersten regel eener bladzijde reeds raden kan, waar hij wil op uitkomen. Eens dat die zinnelijke toestand beschreven is, breekt het verhaal af, het stuk eindigt: Streuvels heeft zijn doel bereikt’.

Dat was een klaroenstoot die niet zonder echo bleef. Streuvels vertelt daarover zelf in ‘Avelghem’: ‘Een seminarist uit Brugge had de inschrijvingen op Lenteleven van zijn medematen verzameld en 200 exemplaren van het boek besteld. Ze werden naar het seminarie opgestuurd uit Maldeghem, doch als verboden lectuur door den president in beslag genomen en gingen naar de zolders, waar ze misschien nog liggen?’ - Ook nog anderen beijverden zich in dien zin: een onderpastoor van Avelgem liep de buurt af om de brave zielen tegen Streuvels en zijn boek te waarschuwen en een vrome dame liet aan de schrijver de toelating vragen om ‘Lente’ te mogen epureren.... Het Ministerie van Openbaar Onderwijs stond al niet veel sympathieker tegenover het boek en zond aan Streuvels deze brief: ‘Mijnheer, In antwoord op Uwen brief van 2 November jl. heb ik de eer U ter kennis te brengen dat er, voor mijn departement, geene reden bestaat om in te schrijven op het werk van den heer Stijn Streuvels, getiteld “Lenteleven”, waarvan bijgaande exemplaar uw voormelden brief vergezelde. Aanvaard, Mijnheer, de betuiging mijner volkomen achting. Voor den Minister: de Algemeene Bestuurder, Cyrille van Overberghe.’

Gelukkig waren alle reacties niet even primair. Priester August Cuppens, toen rector bij de Zusterkens der Armen te Luik, stuurde aan de uitgever volgende gelukwens: ‘Gelieft Stijn Streuvels te zeggen, 't zal hem misschien genoegen doen, dat hij mijn oprechte gelukwenschen ontvange over Lenteleven. Ik groet hem als onzen besten, opkomenden prozaschrijver, of dichter in proza. Lente is een meesterlijk gewrocht vol waarheid en leven.’ - En een andere priester, Hugo Verriest, nam fragmenten uit ‘Lenteleven’ op in zijn ‘Nieuwe Tijd’. Wat Nonkel Guido er heeft over gedacht vinden wij nergens vermeld. Gewis moet hij toch kennis gehad hebben van het kabaal? Precies een maand na het verschijnen van ‘Lenteleven’, in april, verhuisde hij naar Brugge waar hij in november van datzelfde jaar zou sterven.

Ons eigen tijdschrift volhardde gelukkig niet in de boosheid van de medewerker van het Belfort. In de eerste drie jaargangen wordt er maar terloops over Streuvels gesproken, in het overzicht der tijdschriften waar zijn novellen, verschenen in ‘Van Nu en Straks’, worden besproken. Deze vermeldingen zijn heel wat milder, hoewel ze nog voorzichtig worden uitgedrukt. Zo heet het in 1900: ‘De Oogst, goede novelle van Stijn Streuvels, hier en daar nochtans wat langdradig’. Uit de uitvoerige bespreking, die A. Hegenscheidt in het julinummer van Van Nu en Straks aan Lenteleven wijdde wordt een zeer lovend citaat overgenomen terwijl ‘de Kalfkoe’, verschenen in het novembernummer van Vermeylens tijdschrift, aldus werd beoordeeld: ‘De Kalfkoe, novelle van Stijn Streuvels. Streuvels, zooals wij hem kennen, met zijn scherpen blik en wondere zeggingskracht, maar ook met zijn menschen. Neen, nietwaar, zoo zijn toch onze Vlaamsche boeren niet, er zit toch wat hooger leven of gevoel in. Het slot is somber, al te somber.’

Maar in de jaargang 1903 wordt dan de waardering voor Streuvels' kunst onomwonden uitgesproken. H. Persyn bezingt in het gedicht ‘De Skald’ al de werken, die Streuvels tot dan toe heeft geschreven:

 
Hij was verwacht, - gelijk de vrucht op 't hout...
 
Al jaren droeg ons volk het groot verlangen.
[pagina 255]
[p. 255]
 
Nu ging de konde dat hij komen zoud'
 
en ons den loskoop gelden met zijn zangen.
 
 
 
Wij hadden ach! zoolang al tol betaald,
 
verroekeloosd het erflijk goud der ouderen;
 
zoolang in 't Walsch oneigen kleed gepraald,
 
dat schendig dwong ons vrijgeboren schouderen.
 
 
 
Nu ging de konde dat hij komen zou....
 
Een uit zijn stam, een Dichter naar Gods herte,
 
had hem den weg gebaand door zijne gou.
 
Reeds hoorde men zijn stappen in de verte....
 
 
 
Hij kwam!.... Gelijk de bot den boom on-spruit,
 
en gaat van lente en licht getuig'nis geven, -
 
zoo bott' hij, vrij, den vlaamschen bodem uit
 
en boodschapte overal het Lenteleven.
 
 
 
Zijn woord was louter dietsch, - en waar hij zong,
 
daar ruischten ons de gulste galmen tegen,
 
zóó eigen schoon, zóó frisch, uit éénen sprong,
 
dat 't volk, verrukt, ging luisteren langs de Wegen.
 
 
 
Zijn tale vloot, lijk water uit zijn hand,
 
en laafde mild ons meerschen en landouwen:
 
het was geworden dag al over 't land,
 
hoog-Zonnetij door alle dietsche gouwen.
 
 
 
Zijn lied ging luid- en luider, immer aan,
 
en konde wierd het snelgangs, allen hoorden,
 
hoe aan de Schelde een Skald was opgestaan
 
die 't Zomerland deed worden, hier in 't Noorden.
 
 
 
Hij zong ons vrij!.... Ons kunst en zal voortaan,
 
aan vreemde bron, geen lavenis meer vragen,
 
maar los, uit eigen ader bloeien gaan,
 
bij Gods genâ, in zegening van Dagen.

Het gedicht was daarbij nog geïllustreerd met een tekening van E. Van Offel, voorstellende een Germaanse skald en met als onderschrift: Hoe an die Skalde een Skald was upghestaen. Hi sanc ons vri!....

In hetzelfde nummer van het tijdschrift staat verder nog een waarderend artikel over Streuvels' tweede boek ‘Zonnetij’ door F. Palmen uit Sittard, die zijdelings ook over ‘Lenteleven’ lof spreekt en die o.m. de taal van Streuvels op zijn Van Deyssels verheerlijkt:

‘O! het Woord van Streuvels! Dat ik dit nu niet kan zeggen, zooals ik het voel, binnen in mij, in veel zielebeelden van mysterie. O! die zang, die gedragen op sonore uitgalmen van vaste orgelbastonen, aanruischt, zwelt, voller wordt, uitspat als starrevonken tegen de kristalwanden van zijn kunstwerk. Streuvels staat midden in een gouden zee van taal, met het gebiedend gebaar van een heerscher, hij grijpt met beide handen in het water rond hem, en de woorden vallen als paarlen van zijn vingers. Zijn Woord! West-Vlaamsen, Vlaamsch, Limburgsch, Hollandsch, maar het oude, goede, mooie gróót-Nederlandsch altijd, zijn Woord, dat hem vaak nieuw door zijn beeld geschapen wordt, zijn Woord dat schettert van vlak zonlicht, loeit van zwarten storm, dat rustig en stil staat als een ster aan den hemel, dat speelt als rozeblaren in een wind dwarreling: zijn Woord, dat droomt in even-beroering, droomt, als eenzame waterlelien drijvend op een zacht-bewogen meer.’

Had dan in het Belfort een spijtige bekeuring gestaan, dan werd die gelukkig overstemd door de orgeltonen van dit lyrisch enthousiasme. Indien Streuvels het Belfort, dat hem als een wellusteling aan het publiek had voorgesteld, nooit erg in zijn hart heeft gedragen, dan zijn zijn relaties met de Dietsche Warande er des te hartelijker om geweest.

J.F.

 

Aan deze Laatste Ronde werkten mede: Hubert van Herreweghen, Albert Westerlinck, Jos Van der Steen, Gaston Durnez, Joos Florquin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hubert van Herreweghen

  • Albert Westerlinck

  • Jos van der Steen

  • Gaston Durnez

  • Joos Florquin

  • over Stijn Streuvels


landen

  • over Verenigde Staten