En op een andere plaats:
‘Wij zijn toch niets dan mensen...’ of nog:
‘Kom broeders, wij zijn allen havelozen en te leven is voor ons de grootste pijn.’
In zijn tweede bundel, ‘Geploegde aarde’:
‘Wij blijven elk een andere en elk alleen’.
Elk van deze verzen is revelatief. En zij laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Steeds komt het er op neer dat individu en gemeenschap (ik en de anderen), droom en werkelijkheid niet te overbruggen zijn. Essentiële polen en problemen van ons bestaan, dat Demedts in zijn enigmatische tegenstellingen ziet. Met zijn schemerig en weemoedig temperament kan hij de tegenstellingen niet oplossen, en die onmacht slaat zelfs over op de vorm van zijn geschriften. Inhoud en vorm zijn daar weer één.
Laat ik nog een paar typische uitspraken aanhalen:
‘Help de mensen, hen te willen veranderen is onbegonnen werk’ (‘Geen tweede maal’). ‘Verliezen is ons lot en ook verloren gaan’, zegt hij in zijn bundel ‘Vaarwel’, die voor de kennis van Demedts het kapitale stuk uit zijn oeuvre is: alle verlangens en alle remmingen, die voortdurend zijn onrust onderhouden, worden er in uitgedrukt.
Ik zou zo kunnen doorgaan en met u onderzoeken hoe de accenten in ieder van zijn boeken gelegd worden. En hoe de ene roman aan opzettelijkheid lijdt en in de andere het leven zegeviert over de redenerende beschouwingen. Wij zouden zien hoe hij eerst de droom van zijn jeugd in werkelijkheid poogt om te zetten en hoe hij daarin faalt. Hoe een ‘tristitia rerum’ het leven verlamt en hem zelfs doet verklaren: Het heeft geen belang, een ontgoochelde uitspraak, die hij als titel van een van zijn beste romans aanwendt. Hoe hij dan de te grootse dromen verzaakt en de grenzen van de mens erkent: grenzen die te eng zijn, engheid waar hij onder lijdt. Hoe ten slotte de nietige mens geadeld wordt door zijn geloof in God, wiens liefde, die hij niet begrijpt, hem de moed schenkt om dit bestaan voort te zetten naar de dood toe, die het begin van het eeuwig leven is.
Er is daar een genuanceerde ontwikkeling te volgen. Doorlopend blijft echter het motief van de mens, die niet verwezenlijkt wat hij wil en zoals hij dat wil. Wij zijn slechts mensen! Dat is het leidmotief van zijn werk.
Als ik zo lang ben blijven stilstaan bij de morele situatie van Demedts, dan is het met geen ander doel dat dit, waar ik wilde op uitkomen: De morele situatie van Demedts, die een onvervreemdbare klank aan zijn werk geeft, bepaalt zijn persoonlijke positie in en zijn onmiskenbare bijdrage tot de hedendaagse Vlaamse letteren, waar de ontgoocheling om de mens nochtans niet zeldzaam is.
Aanstaande vijftiger!
Wij weten dat gij een eenzame zijt, die liefst naar binnen kijkt, naar het klein inwendig rijk, waar de grote en eeuwige wereld slechts een luide echo van is. Straks, in de uren dat gij verjaart, zult gij de moed hebben om terug te zien op de afgelegde weg. Gij zult terugdenken aan de romantiek van ‘Jasmijnen’, aan uw eerste romans ‘Het leven drijft’ en ‘Afrekening’ die uw talent bevestigden, aan uw bundel ‘Vaarwel’, waar ge uw gemoed hebt in uitgestort, aan de roman ‘Het heeft geen belang’ die een keerpunt is, aan ‘In uw handen’ dat mij een rustpunt lijkt, aan uw andere romans, aan uw verhalen, aan uw critisch werk, aan uw jeugdboeken, aan uw toneel, - want gij zijt een ‘all round’ schrijver. Het zal een hard ogenblik zijn. Zoals wij u menen te kennen zult gij het gevoel hebben dat alles weer eens op het spel wordt gezet. Maar prijs u gelukkig. Gij bezit de gave van het woord en gij hebt van deze gave een goed gebruik gemaakt, voor u zelf, omdat gij, dank zij het woord, u van uw kwellingen hebt weten te verlossen zij het dan ook steeds tijdelijk; voor de anderen, omdat gij achting en sympathie hebt gewonnen.
In alle cruciale ogenblikken staat een mens alleen. Laat ik u echter voor dat moeilijk moment, in naam van uw vrienden van ‘Dietsche Warande en Belfort’, deze recente woorden van Faulkner meegeven: ‘Niemand van ons heeft zijn droom van volmaaktheid kunnen evenaren. Wij moeten ons oordelen naar de heerlijkheid van ons falen om het onmogelijke te verwezenlijken. Ik ben er van overtuigd, als ik mijn werken opnieuw kon schrijven, dat ik het beter zou doen. Dat is de meest gezonde toestand voor een kunstenaar, en daarom werkt hij steeds door en gaat hij telkens opnieuw aan de arbeid.’
R.F. Lissens.