Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 386]
| |
Victor Leemans
| |
[pagina 387]
| |
Restauratie (van alles wat voor 1940 bestond) en het zoeken naar nieuwe vormen, tussen een Westerse politiek en een Oostelijke? Worden ook nu niet scherper de problemen gesteld tussen onze traditionele beschaving en een nieuwe, waarvan de lijnen nog niet zijn vastgelegd? Indien het ‘nieuwe’ voor ons het vijandige is, indien ons de moed of de kracht ontbreekt tot onderzoek, indien wij in de waan verkeren dat wij, als katholieken, voor alles een oplossing klaar hebben, moet dan de ontwikkeling niet aan ons voorbijgaan of zich tegen ons keren, zoals het in de XIXe eeuw zo jammerlijk het geval was? De veralgemeende belangstelling voor Kierkegaard als de exponent van de kritiek op de kritiek van zijn tijd, moet naar mijn mening worden toegeschreven aan de terugkeer van parallelle omstandigheden. Kierkegaard brengt ons geen oplossing van de problemen die zich vandaag aan ons stellen. Zijn eigen levensverloop toont trouwens aan dat hijzelf niet de oplossing gevonden heeft. Hij heeft niet voor ons gedacht. Hij heeft niet in onze plaats de problemen onderzocht. De wijze waarop hij zijn kritiek heeft ondernomen, kan echter helpen om op onze beurt de vragen te onderzoeken, die zich aan ons stellen. Hij heeft ons een vertrekpunt bijgebracht. Kierkegaard was, wij zegden het reeds, in hoofdzaak een kritisch denker, en wel dit bijzonder type van kritisch denker die geen eigenlijke loopbaan heeft. Alhoewel theoloog had hij geen functie in de Kerk. Hij had noch een gemeente te bezorgen, noch in het Kopenhager seminarie de welsprekendheid te doceren, die hij met zulke virtuositeit beoefende en in dewelke hij graag, de candidaat-pastoors der Deense staatskerk had opgeleid. Hij was evenmin universiteitsprofessor, niettegenstaande hij een oorspronkelijk en een der sterkste denkers van zijn tijd was. Hij was filosoof uit roeping en een vrij publicist, omdat hij iets zeggen wilde en omdat hij, als zoon van een welstellend textielkoopman, ook de middelen had om als een echte zelfstandige te kunnen leven. Hij leefde om te schrijven en schreef ook om, intellectueel althans, te kunnen leven. Hij behoorde tot die eigenaardige klasse van ‘clercs’, van intellectuelen en dichters, die sinds Voltaire over Hölderlin, Balzac, Marx, Newman, Joyce, Proust, Rilke, Haecker, Greene, om enkel over buitenlanders te spreken, op zulke wonderbare manier hun tijd hebben beïnvloed. Kierkegaard is begonnen met iets dat elementair is, dat eigenlijk tot het normaal menselijke diende te behoren, doch dat een zeldzaamheid blijkt te zijn; hij heeft nagedacht, verschrikkelijk ernstig nagedacht over zich zelf, over zijn familie, over zijn leven en denken en over het denken en leven van zijn tijd en tijdgenoten. Hij heeft ver doorgedreven analysen gevoerd over de angst als een hoofdcategorie in het menselijk bestaan, over Vrees en Beven, over de zonde als ziekte tot de dood, over het ogenblik, over de belevenissen van ons allen. Hij heeft geconfronteerd tussen hetgeen zijn tijdgenoten zegden en hoe zij handelden. Hij heeft onderzocht wat die verleidende romantiek, wat de | |
[pagina 388]
| |
muziek van Don Juan, wat dat tot in het verst doorgedacht systeem van Hegel betekende, welke wonderbare wereld onthuld werd door de sprookjes, door de religieuse en mystieke lyriek, door de tragedies van de oudheid en de drama's van Shakespeare. Hij heeft zichzelf gedwongen tot een oordeel, tot stelling nemen, niet van een theorie uit, noch van uit de familiale en burgerlijke traditie, doch van zijn eigen persoonlijk bestaan, van de enkeling uit die zich meer en meer terugtrok uit de familie en de maatschappij, om voor één zijner menigvuldige schrijftafels te reflecteren over zijn eigen bewustzijn. Dit alles geschiedde niet zonder contradicties - wel integendeel, hij zocht de tegenstrijdigheden op en bracht ze met behulp van pseudoniemen tot rijke opbloei. Ja, die tegenstrijdigheden bij hem! Was hij zijn schrijversloopbaan niet begonnen met scherpe aanvallen op de romantiek van Andersen, terwijl hij zelf zijn hele leven lang met de romantieker gemeen had, de wereld en zijn bedrijf slechts als een aanleiding te nemen om er zichzelf te ontmoeten. Met het elementaire vragen, waarover wij gesproken hebben, werd hij later gevierd als de vader van het existentialisme, van een wijsbegeerte, die het als een uitvinding beschouwt dat ons denken steunt op het bestaan. Merkwaardig! Is het immers niet natuurlijk dat men de vragen die oprijzen uit de omstandigheden van het leven, aanspreekt van zijn bestaan uit, zoals men is en leeft, en dat men dan nagaat welke vragen oprijzen uit ons eigen bestaan en uit dit van anderen? Welke aanklacht voor onze tijd, dat iemand die sterk nagedacht heeft een uitzonderlijke wordt! En door die wijze van vragen is hij tot die haast absolute kritiek van zijn tijd gekomen, die later alleen nog door Nietzsche verder werd doorgevoerd, en die Kafka beëindigde in de absurditeit. Het persoonlijke bij Kierkegaard, de vorm onder dewelke hij heeft geschreven: publicatie van dagboeken en brieven, kritiek van novellen; de thema's die hij behandelde: de herhaling, angst, vrees en beven, filosofische brokken, kritiek van de tijd, het leven van een toneelspeelster; de strijd die hij voerde: polemieken met spotblaadjes, met zijn bisschop en met andere theologen, meestal in een pamfletaire toon, de hevige en bitsige polemieken met de Deense staatskerk en met de kristenheid, hebben hem lange tijd onbekend gelaten in de academische Westerse wereld. Alleen bepaalde literaire milieus, die snoepten aan het ‘Dagboek van de Verleider’ of opstandige evangelische pastoors, die zijn aanvallen op de Kerk, zijn afrekening met de vertijdelijkte kristenheid gebruikten om hun eigen posities te verbeteren, lanceerden Kierkegaard. De mate in dewelke hij hier geaccapareerd werd, blijkt uit de eerste volledige vertaling van zijn werk dor Christoph Schrempf, die Kierkegaard vertaalde en ‘aanpaste’ aan hetgeen hij, Schrempf, wilde dat hij zeggen zou, en waar dit niet voldoende gelukte, Kierkegaard afkeurde en aanviel, of zijn teksten als niet ter zake, liet vallen. Ik kan hier het hele verloop niet schetsen van het wedervaren dat Kierke- | |
[pagina 389]
| |
gaard te beurt viel na zijn dood, vanaf zijn invloed in de Noorse landen op Ibsen en Strindberg, over de beginnende geïnteresseerde belangstelling in Duitsland, tot de meer objectieve interesse die we terugvinden bij Rilke, bij Theodor Haecker, bij Jaspers en Heidegger, tot bij de theologie van Barth en het godsdienstige vragen en tot het existentialisme van onze tijd. Dit alles zou mij leiden tot een wetenschappelijkheid, die op deze eerder gezellige avond misplaatst zou zijn. Ons allen heeft hij echter iets te zeggen. Hij heeft de burgerlijke zekerheid stuk geslagen en gewaarschuwd tegen de massa-oplossingen. Hij heeft problemen gesteld en toestanden opgeklaard; en dan aan ons overgelaten de oplossingen zelf te vinden. Hij leert ons vragen te stellen en op bestaande vragen te reflecteren, niet met wijsgerige systemen, ook niet met de traditionele ervaringen noch met godsdienstige gebruiken en gewoonten, doch met de moed tot eigen benadering van de problemen, en eigen overgave aan het geloof. Hij leert ons ook, door het verhelderen van de onderscheidene levenssferen - de genotsmens, de zedelijke mens, de gelovende, de enkeling, de massa, de traditie, de macht, het ambt - een beter begrip voor de situaties waarin wij en de anderen ons bevinden en voor de gevolgen welke hieruit voortspruiten. Hij verduidelijkt ons welke typen van mensen uit die situaties, uit die gebonden-heden groeien en welke gevaren voor de mens dreigen wanneer hij alleen maar bestaat door zijn situatie van losbollig genietende, van brave echtgenoot, van plichtgetrouwe ambtenaar, van ondergedompelde in de massa of aan de wand gedrukte door de macht. Aan de verschillende typen van mensen die hij - onder verschillende pseudoniemen - gecreëerd heeft, toont hij hoe ze leven en hoe hun denken groeit uit dit leven, uit de samenhang van bestaan en denken. Die bestaansvormen kunnen niet door moraliseren worden veranderd noch ontwricht. De mens is een product van zijn bestaan, van hetgeen hij dagelijks is en doet. Kierkegaard ziet hoe die gebondenheid van de mens aan het bestaande, in al zijn verschillende vormen tot een onbewustzijn leidt voor de menselijke situatie, tot een gemis aan besef van de eigenlijke toestand. Een groot gedeelte van zijn werk bestaat dan ook in het reflecterend achterhalen van die bestaansvormen. Om dit te kunnen bereiken, heeft hij het leven verkozen van de reflectieve, de in-zich-gekeerde enkeling, zonder beroep, zonder vrouw noch familie, en ten slotte ook zonder kerk. Zijn uitkomst was die van de enkeling die zich alleen, op zich zelf, losgewerkt van allen, tegenover Kristus bevindt en die hij nu zal navolgen, door alles en allen te verlaten en zich ook tegen allen te keren. De kristenheid immers heeft, volgens Kierkegaard, het kristendom de rug toegekeerd. De bezinning op het individuele en op het bijzondere, het doorgronden der gebondenheid aan het eigen bestaan, de verstrengeling van denken en leven, | |
[pagina 390]
| |
tot in onze begripsvorming toe, doet hem met een tragische hartstochtelijkheid verlangen een enkeling te zijn. Het begrijpen van de positie der kristenheid in deze tijd en van de situatie der andersdenkenden, het achterhalen van de greep der levensvormen op het bestaan, brengt vandaag, nu de ‘Vermassung’ verder om zich grijpt, nu de automation voortschrijdt en de vrije tijd triomfeert, terwijl wij vastzitten in verkalkte denkvormen en in gesloten stelsels, een bijzondere verplichting mee om onze eigen posities te begrijpen en om te beseffen dat contra-reformatorische en restauratieve houdingen, dat het trappelen ter plaatse en het vastklinken van de voortschrijdende ontwikkeling, van een buiten ons gegroeide wereld, aan mooi-klinkende aanbevelingen of plechtige bezweringen, niet alleen een hopeloze onderneming is, doch tevens een noodlottige poging. Een nieuw begin is nodig. Een wereld waarin de Kafka- en Saganmensen een groot echo vinden, kan enkel door hen bejegend worden, die met waarachtigheid de onuitsprekelijke verwording tegemoet treden en die de tobbers aanspreken die in een proces terechtstaan waarin, naar het woord van Kafka ‘das Urteil nicht mit einemmal kommt’, doch waar de afhandeling van de zaak zelf tot een vonnis wordtGa naar voetnoot(1). Hoevelen zijn niet, zoals Nathalie Sarraute zegt in l'Ere du Soupçon, zoals een man ‘qui n'a plus de miroir, on ne connaît plus son propre visage, on est comme à. l'écart, à distance de soi-même, indifférent et un peu hostile, un vide glacé, sans lumière et sans ombre’ (P. 50). Dan is ook de tijd daar voor de innerlijkheid, niet in de totale afzondering zoals Kierkegaard ze beoefende, doch in kleine groepen die in ernstig zoeken en met de erbij horende onthechting, uit een vastgelopen bestaan de stem van de vrijheid laten opklinken. Kierkegaard wist wel dat de afstervende wereld, alleen door een nieuw voorbeeld kan geholpen worden. Hij had te luid het primaat van het bestaan verkondigd, om niet te beseffen dat de beste kritiek, niet in de afbrekerij, doch in het voorbeeld, in het getuige-zijn gelegen is. In zijn totale vereenzaming - een vereenzaming die ook Newman heeft gekend gedurende lange jaren van zijn leven, - bracht hij het niet verder dan tot de overweging, tot de godsdienstige meditatie - die tot het onvergankelijke van zijn oeuvre behoort; tot het verduidelijken van toestanden en tot een, zij het slechts dialectisch, alles neerhalende kritiek. Door kleine groepen die strijden voor de menselijke vrijheid, in de familie en van de familie, op het werk en in de ondernemingen, gedurende de vrije tijd, kan de gordel van de macht en de machten die verder gespannen wordt rond onze maatschappij, verbroken worden. Hoe zeker het is dat sterke industriële en financiële groepen, machtige vakverenigingen, reusachtige politieke machtsconcentratie, alles overrompelende reklame, algemene verspreiding van comfort en massa-toerisme, gestalte geven aan onze tijd; het is eveneens waar dat in deze wereld vrije levensmogelijkheden kunnen veroverd worden, | |
[pagina 391]
| |
indien de verantwoordelijken voor de geestelijke vrijheid een grotere inspanning doen, om door kleinarbeid de materieële en geestelijke vrijmaking van de kleinen, d.i. van allen die niet tot de machtdragers behoren, te behartigen. Er zijn om met Friedrich Heer te spreken in het Meinr. von Hochland - mensen nodig die tijd hebben om met die kleinen groepen te vormen, die in het teken staan van de vreugde, de vrede en de vrijheid. Eerst een dergelijke reactie kan de vertegenwoordigers van de grootmachten van deze tijd doen opzien, en tot het besef brengen dat deze die voor hun innerlijke vrijheid strijden, talrijker worden. Het moet duidelijk zijn dat de kristenen geen Rijk Gods op aarde willen vestigen als een vesting ter bestrijding van hun vijanden, doch dat zij de voorkampers zijn van een wereld waarin steeds meer mensen bekwaam zullen zijn tot innerlijke vrijheid, tot het overzien van de sociale verhoudingen en tot het verantwoordelijk stelling nemen ten behoeve van hun medemensen. Wij beseffen dat het vertrekpunt van onze vrijheid de liefde tot de naaste is, doch wij weten ook dat deze liefde eerst tot volle rijkdom openbloeit wanneer zij ook in alle waarachtigheid liefde is voor hem die onze tegenstrever en onze bekamper is. Eerst dit echt begrip van de kristelijke liefde kan de toenemende centralisatie verbreken en de poorten openen van een wereld, die niet zoals bij Kafka in het teken staat van een zich voltrekkende eigenwettelijkheid, doch van de vrijheid van de kristen man. |
|