| |
| |
| |
Tirso de Molina
De heilige die geen vertrouwen had
(El condenado por desconfiado)
Bewerking van Gerard Wijdeveld
(Vervolg)
Negende toneel
Nou, opgeruimd is netjes, hoor!
Die zijn er eindelijk vandoor.
Galvan en Enrico komen schaterlachend terug.
Wat heb ik die een jaap gegeven!
een wond, zo, een handspan breed!
Ja, ja, alwie hier binnentreedt,
die is wel aan een fijn adresje!
En Celia, dit moet een lesje
voor jou ook zijn. Ik ben het moe
die flauwe kul, dat dichtgedoe!
| |
| |
dat ik ze haat, haat als de pest,
die jonge heertjes zonder centen
die zich de haren permanenten
en rare snorren laten groeien.
Wat moet jij je met hen bemoeien?
't Heeft werklijk niet de minste zin.
Ze brengen nooit een bliksem in,
want stuk voor stuk: hun portmonnee,
't is of hij net professie dee
als arme blotevoetenpater.
Je hebt me dus verstaan. Je laat er
geen één meer in je huis, voortaan!
't Is goed. Je kunt er vast op aan.
Maar 'k wou je toch alleen nog even
vertellen, dat ze wél iets geven.
Kijk maar, een ketting en een ring
die ketting! Die is goed voor mij!
Toe, geef de ring er ook maar bij.
Celia geeft Enrico de ketting en de ring.
Laat je haar niets om zelf te dragen?
Wat moet jij? Kan zij zelf niet vragen?
Die meid houdt nooit haar grote bek.
terzijde
Het arme kind: ze lijkt wel gek
om alles aan die fielt te geven!
Alles wat ik bezit, mijn leven,
dat is voor jou, ik geef het graag.
Maar... doe nu ook eens wat ik vraag.
Vooruit, je zegt het maar.
| |
| |
vanavond zo dolgraag met jou
eens uitgaan, naar dat leuk café
‘De Zeepoort’, met terras aan zee.
voor ons een goed dineetje klaar:
zie dat je nu meteen Roldan,
Cherinos en mijn bezoemvriend,
en zeg hun maar, dat Celia
En laat ze bij de Zeepoort met
terzijde
't wordt goed hoor! Drinken, smullen,
genoegelijke vrijerijtjes!
En een paar leuke vechtpartijtjes
zitten er zeker ook nog aan!
Zeg, moeten wij gesluierd gaan?
Neen, Celia, vanavond niet.
Ik wil dat Napels nu eens ziet,
dat jij mijn lieve meisje bent:
zorg maar dat iedereen je kent!
tot Lidora
Celia en Lidora verwijderen zich samen naar één kant, Enrico en Galvan naar de andere.
| |
| |
God, God, wat ben jij oliedom,
dat je hem al die kostbaarheden
kan ik ze nooit dan aan zo'n held.
Hoor eens, je hebt me toch verteld,
dat ik nog iemand dood moest steken?
Ja, 't halve loon is opgestreken;
en 'k heb het er al doorgebracht.
Maar waarom doe je 't niet vannacht
in plaats van naar de Poort te gaan?
Waarom? Och, 't staat me nog niet aan.
Ik zal er later wel voor zorgen,
Morgen, misschien ook overmorgen.
Voorlopig heb ik nog die ring
en nog een ander kostbaar ding,
die ketting; geld genoeg vandaag!
Zoals je wil. 't Was maar een vraag.
Eén dag ga ik de stumper geven
om blij en zorgeloos te leven;
hij weet nog niets van wat hem wacht,
als 't geld er weer is doorgebracht.
Allen af.
| |
Tiende toneel
Het terras van het café ‘De Zeepoort’, Pedrisco en Paulo staan beneden op straat, zodat ze kunnen horen wat er op het terras wordt gesproken. Op de achtergrond de Zeepoort.
Ik sta verstomd van wat u mij vertelt.
| |
| |
Broeder, 't is Gods geheim.
u zult het einde hebben, dat die man,
bedriegt ons niet. Zijn engel heeft gezegd,
dat als Enrico naar de hel verdoemd wordt,
ook ik verloren ga; wordt hij gered,
Nou, ik zou zo denken, pater,
dat die Enrico vast een heilig man is.
Wij zijn nu bij de Zeepoort.
Hier moet ik, heeft de engel mij bevolen,
vroeger die dikke kroegbaas, pater Paulo,
waar ik nog wel eens kwam; ginds, verderop
- weet u het nog? - die lange, blonde meid,
net een soldaat van 't garderegiment,
waar hij zo weg van was...
wulpse gedachten springen in mij op!
Wat is mijn lichaam zwak! Pedrisco, luister!
Satan grijpt mijn zinnen aan
met de genietingen van vroeger, met
| |
| |
Luide stemmen van personen die nog niet zichtbaar zijn.
En hij gaat zo de zee in, Godverdomme!
waar is het goed voor op de wereld, Godver...
als ik hem in de zee mik!
Er wordt gegild en geschreeuwd. Een plons van iemand die in het water valt. Hulpgeroep, dat spoedig ophoudt.
'k Bewijs hem nog een grote dienst, ik red hem
| |
Elfde toneel
Enrico, Celia, Lidora, Galvan, Escalante, Roldan en nog twee meisjes komen het terras op. Enrico antwoordt op de laatste vraag van Escalante.
Een bedelaar kwam mij een aalmoes vragen.
Ik had ermee te doen, met zo'n misère.
En om te zorgen dat hij zich voortaan
niet langer hoefde te vernederen, heb ik
| |
| |
't Is uit nu met zijn armoe, denk ik zo.
Wat ben jij altijd wreed!
hem achterna, jij en het hele stel.
Laat dat nu afgedaan zijn, alsjeblieft!
Enrico, vriend, kom hier eens naast me zitten.
terwijl hij met Pedrisco over de rand van het kijkt
Dat kan toch niet, dat het dat schoelje is,
dat levend al het helvuur met zich meedraagt.
Stil nou! Eerst maar eens kijken wat hij doet!
Dames en heren, gaat u zitten, 'k wil
komt naast Enrico en gaat zitten.
En jij naast mij, Lidora? Fijn, dat 's leuk.
Dat vind ik ook maar, beste Escalante.
Hier is wel plaats, Roldan.
| |
| |
Onder deze woorden hebben allen in een kring om een tafel plaats genomen. Alleen Enrico is blijven staan.
Nou, 't is een mooi gezelschap, pater Paulo!
Kom, dichterbij! Dan hoort u wat ze zeggen.
Waar blijft nu mijn Enrico?
Houd u gedekt! Wij zijn maar arme drommels.
Het was wel echt iets voor die woesteling,
ons ook in zee te smijten.
Nu gaat een ieder op zijn beurt vertellen
de grote daden die hij heeft verricht.
Wat ik bedoel met grote daden? Nou:
diefstallen, flinke dan, roofovervallen,
moorden, inbraken, forse vechtpartijen
met doden of toch minstens zwaargewonden...
Goed zo, Enrico! Heel, heel goed gevonden!
En wie van ons gezelschap 't meeste kwaad
gedaan heeft in zijn leven, wordt bekroond.
Hij krijgt een lauwerkrans op 't hoofd gezet
en tot zijn eer gaan wij een feestlied zingen.
O dat zo iets bestaat, dat God dat toelaat!
Och, wees maar niet verbaasd!
| |
| |
Hij is er vrolijk bij en opgewekt!
Vooruit dan! Vijf en twintig keer heb ik
een moord gepleegd, dertig keer ingebroken
en ook wel veertig flinke steken met
niet bengelt aan een galg.
Dat lijkt me ook een fris individu.
Tjà... doden heb ik nog niet op mijn lijst.
Dolksteken wel, heel wat, een dikke vijftig...
Hé, nog geen één met dodelijke afloop?
Ze hebben blijkbaar steeds geluk gehad.
Mijn specialiteit zijn overigens
roofovervallen, 's nachts, op heren die
nieuw in de kleren steken; 'k pak hun mantels
of capes. Van wat ik in de loop der jaren
buit heb gemaakt en aan een herenwinkel
verkocht, is nu die winkelier schatrijk.
| |
| |
Neen, dat is alles wat ik mij herinner.
Nu jij, Enrico! Wat heb jij gedaan?
Dat wordt een heel verhaal, hoor!
Leugens? Mijn hele leven, man, is leugen!
Denk je, dat iemand zoals ik nog weet,
wat waarheid is en leugen?
Hm, pater Paulo, hoort u al dat moois?
Ik wacht tot mijn Enrico komt, de echte.
Nou, stil dan allemaal, ik steek van wal!
Wij luisteren, begin maar!
het slechte: heel mijn leven,
| |
| |
bewijst dat onomstootlijk.
iedereen kent, geloof ik,
geen ridder, niet van adel,
hij was iets beters: rijk!
wat iemand van belang maakt
vandaag de dag: het hebben!
die van een zwaar verwend
rijkeluiszoontje. Streken
dwaasheden toen ik knaap was.
Ik speelde, luister goed,
want spelen, moet je weten,
Van 't spelen werd ik arm
een cursus in gevolgd had,
Ik ging er weer mee spelen
Voortdurend groter, dieper
hetzelfde slag; wij braken
en sloegen weer aan 't spelen.
| |
| |
Wij waren met z'n vijven.
Ze kwamen op de pijnbank:
geen één heeft mij verraden!
Zij hebben op het marktplein
ik bij de speelbank buiten
en loerde, wie er uitkwam.
een kleine gift, en als hij
zijn beurs te voorschijn trok
om daaruit iets te geven,
dan kwam mijn dolk te voorschijn
en stak hem door zijn hart;
zijn speelwinst er vandoor.
Ik gapte mantels, 's nachts,
zodat ik mij als huisheer
'k Bezwendelde de vrouwen
dan kwam het mes te voorschijn
en werden haar gezichtjes
van mijn volwassen leeftijd.
tien zo voor mijn genoegen,
voor één dubloen gemiddeld.
Een schijntje, zal je zeggen!
Ja, inderdaad, maar als ik
| |
| |
doe ik het voor heel weinig,
en 't geeft niet wie het vraagt.
maagden heb ik verkracht.
't Was waarlijk stom geluk,
er zes heb kunnen vinden!
werd ik verliefd, ik sloop
gillen, haar man schiet toe,
en woedend, vastbesloten,
sla ik mijn armen om hem,
heentil, hij valt morsdood
Mevrouw weer aan het gillen.
Ik nam mijn dolk en stootte
die vijf of zes keer diep in
haar borst, zodat haar zieltje
kans kreeg om weg te vluchten.
gezworen, twist gestookt,
Een priester, die mij eens
terechtwees in zijn ijver,
Eens zat een vijand van me
ik stak de keet in brand.
Eer iemand hulp kon bieden
kwam alles in het vuur om;
twee bloeden zelfs van kindren
Ik vloek en zweer, niet zo maar,
| |
| |
neen 'k doe het welbewust,
Biechten, mij niet gezien.
Bidden tot God almachtig,
geen haartje op mijn hoofd
dat eraan denkt. Aalmoezen
heb ik nog nooit gegeven,
Neen, ik vervolg nog eerder
Ik respecteer geen papen:
heb ik geen grein ontzag;
en niet de moed meer hebben
om nog naar mij te wijzen.
En iedereen heeft eerbied
dat zij wat geld te veel heeft,
dat geld, dat zij mij geeft,
de schuld dat hij in zo'n
| |
| |
al zijn bezit vergokt heb.
is waarheid, Godverdomme!
Geen woord is er gelogen.
En maak nu maar eens uit,
wie of de prijs verdiend heeft!
Een mooie staat van dienst!
een heel hoog baantje krijgen!
Neen, ik erken volmondig,
dat jij bekroond moet worden.
Mag ik de krans opzetten?
gelukkig nog moogt leven!
Celia zet Enrico de lauwerkrans op het hoofd.
| |
| |
Vooruit, nu gaan wij, vrienden,
Allen af, behalve Paulo en Pedrisco, die onderaan tegen de terrasmuur blijven staan.
| |
Twaalfde toneel
Ik kan alleen maar schreien, schreien.
De hele wereld heeft geen tranen
genoeg voor mijn verdriet.
ik ben een diep rampzalig mens.
Die booswicht, die wij daar zo juist
zagen, het is toch mijn Enrico.
de engel heeft gezegd komt uit.
Maar weet u dat nou zeker?
Het was de zoon van Anareto
en deze zei, dat hij dat was.
Nou, wat die van daarnet betreft,
dat maakt me zo ontzettend bang.
| |
| |
Gods engel heeft me laten weten,
dat als Enrico naar de hel gaat,
ook ik, ik in de hel terechtkom.
wanneer je naar de hel moet gaan?
De hel, het oord van duisternis,
waarin de pijn zo eeuwig is
als God zelf! Lijden zonder einde!
Een eeuwig vuur, waarin mijn ziel
zal branden, altijd, altijd! Ach!
terzijde
Ik word al bang alleen van 't horen!
tot Paulo
Laat ons maar gauw teruggaan naar
de bergen waar wij vredig leefden.
Ik wil er inderdaad weer heen,
maar niet om in boetvaardigheid
te leven, want dat dient tot niets.
God heeft gezegd dat ik het einde
zou hebben van Enrico. Goed:
laat mij dan ook zijn leven hebben.
Het zou onzinnig zijn, dat ik
mij maar versterf en boete doe,
terwijl hij in de stad kan feesten,
al zijn verlangens, en dat dan
wij toch hetzelfde einde vinden.
God moet mij maar vergeven, dat
't is juist geredeneerd. U hebt
't gebergte roversbenden. Ik ga
| |
| |
ook rover worden, net als zij.
Zo kan ik maken, dat mij leven
gelijk wordt aan dat van Enrico.
't Moet even slecht zijn, slechter nog,
als 't kan, want wij zijn allebei
al tot de hel verdoemd; voor wij
daar komen, wil ik hier op aarde
mijn scha inhalen, wil 'k mij wreken.
Ach God, wie had dat ooit gedacht!
Vooruit! Er is genoeg gepraat!
Wij gaan die kale pijen hangen
daar aan de hoge bomen. Heren
En ik zal zorgen, dat ze beven
voor mij, voor mij, die deugdzaam was
en toch verdoemd ben tot de hel.
Ik zal een bliksem zijn die inslaat.
En zorgen zal ik, dat ik geld,
veel geld krijg, ook al moet ik 't van
Vergeef het mij, o God, wanneer
ik mij vergis door wraak te nemen.
Gij hebt mij al verdoemd. Er is
geen twijfel aan wat Gij gezegd hebt.
Iemand, voor zulk een eind bestemd,
hij mag in deze wereld zoeken
genot, een prettig leven. 'k Ga
al ben ik ook benauwd om in
datzelfde schuitje mee te varen,
waarmee jij in de hel terecht komt.
Einde van het eerste bedrijf.
|
|