Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101 (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101

(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 445]
[p. 445]

Met kaars en bril

Table ronde

Dat het Franse tijdschrift La Table Ronde niet meer de aantrekkingskracht bezit, die het zo lange jaren (onder de onzichtbare plak van Mauriac) heeft gehad, is geen ontdekking meer: de scheppende kunst heeft er plaats gemaakt voor een overdaad aan critische beschouwingen; een wijziging, die niet steeds gecompenseerd wordt door de hoofdthema's, waaraan dan speciale afleveringen worden gewijd.

Het laatste nummer (Juni 1956) heeft mij evenwel bijzonder geboeid. Buiten de talloze boekbesprekingen en het sluitstukje van Emmanuel Berl's ‘Journal d'un écrivain’ - ditmaal een niet onaardige charge tegen het maurrassiaans nationalisme van de onverbeterlijke Henri Massis -, buiten de ‘actualités’, waaraan ook Robert Poulet zijn (onverwachte) medewerking verleent, enkele gedichten van de twee Zuid-Amerikanen Jorge Carrera Andrade en Juan Liscane, een gesprek van Armand Lanoux met ‘Dali en chair et en os’, valt het meest belangwekkende deel van deze aflevering in twee hoofdstukken uiteen respectievelijk ‘Bernard Grasset’ en aan ‘Les romanciers et l'histoire’.

De vijf artikels aan de onlangs overleden uitgever gewijd kunnen moeilijk de indruk wegnemen dat Grasset belangrijker blijft als hoofd van een der grootste letterkundige uitgeversbedrijven van de eerste helft van deze eeuw dan als schrijver of zedelijk personage.

Het is de afdeling ‘Les romanciers et l'histoire’, waarin achtereenvolgens Marivaux (André Séailles), Stendhal (Claude Dulong), Balzac (Georges Pradalié) en het denkbeeld van de roman tègen de geschiedenis (André Thérive) behandeld worden die de aantrekkelijkste is. Thérive heeft vroeger al belangstelling getoond voor dit soort onderwerpen en ik herinner mij dat hij destijds in één der ‘Cahiers Verts’ het neo-Kantiaanse neologisme van ‘uchronie’ weer in omloop trachtte te brengen.

Van Marivaux geeft Séailles, uitgaande van zijn weinig bekend roman-oeuvre, natuurlijk een geheel nieuwe belichting.

Ik moet intussen bekennen dat voor àlles het artikel over Stendhal mij heeft geboeid. Niet alleen omdat ik zo pas vier verlofdagen heb besteed aan een, in vele opzichten verrassende, her-ontdekking van ‘Le Rouge et le Noir’ (voor het eerst na tien jaar herlezen), maar omdat het artikel van Dulong ‘Stendhal ou le dilemne d'un homme libre’ zo levendig en verfrissend is geschreven: ‘Les époques qui sont les plus vivantes ne sont pas celles qui ont trouvé de bons historiens, mais celles qui ont produit de bons romanciers.’

De schrijver legt de nodige nadruk op de spanning van Stendhal's dilemna: partijganger te zijn van het nieuwe régime, door de grote Revolutie ingehuldigd, maar tevens met hart en ziel aan de levenswijze, het gezelschapsleven, ‘la douceur de vivre’ van het oude stelsel gebonden. Het is Claude Dulong niet moeilijk Stendhal aan de communistische wereldbeschouwing tegen te stellen, waaraan bepaalde critici, waaronder de vernuftige Claude Roy, de grote auteur trachten te annexeren.

[pagina 446]
[p. 446]

Dit artikel brengt nog een andere verrassing, namelijk over de houding van Stendhal ten aanzien van het geloof. Het verzet van ‘le rouge’ tegen ‘le noir’ zou bij Stendhal vooral een obsessie van het anti-jezuïetisme zijn; in andere woorden: in de grond zou hij eerder anti-clerikaal, niet zozeer anti-christelijk zijn... Uit de ‘Mémoires d'un touriste’ haalt Claude Dulong, over de kathedraal van Bourges, deze woorden aan: ‘Je l'avoue, j'ai éprouvé une sensation singulière: j'étais chrétien, je pensais comme Saint-Jérome que je lisais hier... Le voyageur qui erre entre ces immenses piliers est saisi de respect: il sent le néant de l'homme en présence de la divinité. S'il n'y avait pas l'hypocrisie qui révolte, et la fin politique cachée sous la parole pieuse, ce sentiment durerait plusieurs jours. Mais on se rappelle à temps que l'idée de Dieu est la plus utile aux tyrans.’

Het zijn misschien onverwachte ontboezemingen en Dulong wijst op het eedverbond van de Bourbons en Jezuïeten, dat natuurlijk voor de rechtzinnigheid van vele gelovigen - in beide richtingen - fataal werd. Maar om uit dit ‘sentiment’ van Henry Beyle tot een authentiek geloofsbesef te concluderen, worden wel enkele schakels overgeslagen!

Het is alleszins merkwaardig dat op het ogenblik dat Claude Dulong deze poging waagde, in de strenge lokalen van de Sorbonne een in enkele opzichten evenwijdige thesis verdedigd werd. Op de zaterdag van Pinksteren stelde Mevrouw Francine Marill-Albérès - echtgenote van de bekende criticus - een proefschrift voor, dat grote sensatie wekte en de gemoederen van de overigens bezadigde faculteit bijzonder ontroerde. De doctoranda beweerde eenvoudig dat er geen incompatibilité d'humeur bestond tussen Stendhal en het geloof. Haar stelling steunde zij 1e op de voorliefde van de romancier voor het schilderen van diep religieus gestemde zielen; 2e op het feit dat de schrijver veeleer een karikatuur van het geloof dan het geloof zelf bestrijdt; 3e op de interpretatie van Stendhal's anti-katholicisme als een gevolg van de kwade invloed van de opvoeding van de beruchte abbé Raillane; invloed, die in de loop der jaren zou hebben afgenomen.

Uit de pers (Le Monde, dd. 23 mei 1956) verneemt men dat Henri Martineau, de goede boekhandelaar van de rue Bonaparte en grote Beylist onder de Beylisten, dit nieuwe standpunt met sympathie heeft beluisterd. De professoren hebben een eensgezind front gevormd tégen mevrouw Albérès; onder hen waren zowel de gelovigen als de ongelovigen tègen deze thesis gekant: zij hebben het grondig anti-dogmatisme van Stendhal ingeroepen. Ik kan mij voorstellen dat men niet eens zo ver hoeft te zoeken: in de algemene sensibiliteit van de schrijver zelf - voor zoverre wij hem eigenlijk kunnen kennen - zit teveel stoïcisme en misschien teveel hedonisme om in hem meer te zien dan een heiden, al is zijn heidendom van het beschaafde en als het ware van het beminnelijke soort.

Cahiers du sud

De twee laatste afleveringen van Cahiers du Sud geven een goed beeld van het hoge peil waarop dit tijdschrift zich weet te handhaven. Van de zwerm ‘provinciale’ tijdschriften, die de Duitse bezetting van de noordelijke helft van Frankrijk in de ‘zone no-no’ heeft doen ontstaan, zijn deze Cahiers de enige overlevende. Vanuit Marseille hebben zij glansrijk de bekoring van Parijs en het parisianisme overwonnen, mede dank aan de onverstoorbare arbeid van de betreurde Joe Bousquet. De dichtkunst, maar niet alleen de dichtkunst, blijft het zwaartepunt van het tweemaandelijks orgaan, want ook de mystiek, in alle uitingsvormen - Veda's, Islam en Keltische, eventueel ook Christelijke oudheid - en de exotische literaturen blijven steeds aan de orde.

Typisch voor deze bezorgdheid is de speciale afdeling die in het laatste nummer van Cahiers du Sud (no 335, juni 1956) aan de Oud-Ierse dichtkunst gewijd wordt, door Jean Markale van een inleidingswoord voorzien: ‘Ancienne Poésie de l'Irlande’, en

[pagina 447]
[p. 447]

door een twintigtal pagina's gedichten geïllustreerd. Hierbij sluit een belangrijk artikel aan van de Ierse schrijver George William Russell (pseudoniem: ‘A.E.’), getiteld: ‘Aux Sources du Poème’. George William Russell behoort zeer karakteristiek tot de richting van de Cahiers du Sud, met name door de sterke mystieke inslag van zijn ars poetica; in de reeks uitgaven van de Cahiers, is van zijn hand een ‘autobiographie spirituelle’ Le Flambeau de la Vision verschenen, die sterk de aandacht heeft getrokken. Onder de rubriek ‘Essais’ publiceert dit nummer nog twee stukken over de bekende paleontoloog-theoloog Teilhard de Chardin; naast de massa's artikelen, die in de loop van het laatste jaar aan deze bijzondere figuur is gewijd, brengen Jean Onimus en Gabriel Germain hier niet veel nieuws.

Even belangwekkend is het vorige nummer van Cahiers du Sud (no 334, april 1956), waarin naast twee reeksen vertaalde gedichten - van Paul Celan, uit het Duits, en van Robert Allan, uit het Provencaals, (Grand Prix des Lettres Occitanes) - de betekenis van de hedendaagse roman als bijzonder thema wordt behandeld.

De problematiek van de roman lokt nog steeds een vloed allerhande artikels uit. In dit verband werden vooral de bijdragen van Nathalie Sarraute: ‘Conversation et Sous-Conversation’, verschenen in de Nouvelle Nouvelle Revue Française (nrs van januari en februari 1956), opgemerkt. Ook in de pers verschijnen daarover beschouwingen: Robbe-Grillet gaf in het dagblad van Pierre Mendès-France L'Express een hele reeks stukken: ‘Nouvel art du roman’, maandelijks tussen november en maart jl. verschenen. In de Nieuwe Rotterdamse Courant werd een algemene roman-enquête gepubliceerd, in het letterkundig zaterdagssupplement van 19 mei 1956. In het bedoelde nummer van Cahiers du Sud wordt het thema ‘A la recherche du roman’ door B.D. (Bernard Dort?) ingeleid, die zich afvraagt vanaf welk moment in de geschiedenis de zogenaamde crisis van de roman eigenlijk is begonnen en als vertrekpunt de dood van Balzac (of van Dickens, of van Tolstoi) stelt: ‘Très exactement, cette crise s'est ouverte avec l'abandon de notre croyance en un monde qui s'accomplirait peu à peu, absorbant et transcendant les différences entre les destins individuels, avec notre reniement d'une unité idéale - perceptible dès lors - du monde sous le regard d'un Roi, d'un Dieu ou de l'Histoire, toujours sous celui du romancier momentanément investi de tout le savoir humain.’ Het citaat is misschien wat lang, maar verdient wel in overweging te worden genomen.

Met Proust bereikt de crisis misschien een hoogtepunt. Er werd sindsdien zoveel geëxperimenteerd - tot en met de ‘anti-roman’ van André Gide's Faux-Monnayeurs - dat heden vaak een toevlucht gezocht wordt in kleine genre-tableau's die van Stendhaliaanse stijl beweren te zijn.

De roman gaat evenwel verder en de hedendaagse romancier heeft een specifieke roeping gevonden in de roman als ‘éducation’, een functie waarin de mens weer de wereld tracht te begrijpen, er naar streeft een betekenis te geven aan de betrekkingen tussen mens en wereld: ‘un ordre en situation’. In een uitvoeriger artikel ‘Tentative de Description’, tracht Bernard Dort de nieuwsoortige ‘romans blancs’ waarover het gaat omstandig te beschrijven: daartoe dienen vooral de werken van Jean Cayrol, Alain Robbe-Grillet en (de onlangs overleden) Paul Gadenne ter illustratie. Van deze drie genoemde, alsmede van Marguerite Duras en Michel de M'Uzan volgt dan nog een kleine bloemlezing van teksten. Het belang van deze verkenning van het nieuwe romaneske terrein is moeilijk te overschatten.

[pagina 448]
[p. 448]

Contemporary review

Ofschoon de letterkundige faam van George Orwell steeds ruimere weerklank vindt, is W.D. Smith, in het voorlaatste nummer van Contemporary Review (Mei, 1956), de mening toegedaan dat de schrijver van ‘Animal Farm’ nog niet de populariteit gevonden heeft waarop zijn talent recht heeft. Sedert zijn overlijden is zijn werk intussen steeds meer bekend geworden: een recente televisie-interpretatie van ‘1984’ heeft in het Engelse Parlement een discussie uitgelokt en de typisch orwelliaanse term ‘Big Brother’ is in de Engelse woordenschat gemeengoed aan het worden. Dit laatste feit vooral is geen alledaagse eer voor een hedendaagse schrijver!

In de laatste aflevering van hetzelfde maandschrift Contemporary Review (Juni, 1956), waarin sedert enkele jaren nu ook het tijdschrift Fortnightly opgenomen is, treft men een lezenswaardige bijdrage aan van de romanschrijver Frank Swinnerton, die onder de titel ‘Eclipse of the Novel’ op zijn beurt de zgn. romancrisis behandelt. Dat hij dit doet van zuiver Engels standpunt uit is vanzelfsprekend en daaraan ligt het tevens dat zijn vaststellingen overwegend empirisch klinken, in tegenstelling tot continentale theoretische beschouwingen.

Swinnerton gelooft niet dat de Victoriaanse romans hun kwade faam verdienen: (The Victorian novelists) portrayed the world they lived in. They exposed hypocrites and libertines. They refrained from using the words which little boys have always chalked upon walls. And since, in their world, young women were considered worth winning and keeping as moral treasures, they extolled chastity, and continued, as Richardson had done in ‘Pamela’, to reward succesful virtue with a wedding ring.’

De schrijver heeft een kleine steekproef ondernomen en aan de leider van de Openbare Leeszaal in een industriestad van Noord-Engeland enkele vragen gesteld over de uitleningsdienst: daaruit bleek dat de werken van oude Victorianen voortdurend en even graag worden aangevraagd. Van Frank Swinnerton zelf (‘I am not a popular novelist’) waren op dezelfde dag niet minder dan zestig exemplaren tegelijk in omloop. In Londen krijgt Swinnerton te horen dat de grote tijd van de roman voorbij is omdat thans noch een Arnold Bennett, noch een H.G. Wells, noch een John Galsworthy voorhanden zou zijn. Maar niemand schijnt daarbij te beseffen dat ‘Kipps’, het eerste grote succes van Wells, tijdens zijn tweede jaar, slechts op 180 exemplaren verkocht werd, dat Bennett's ‘Old Wives' Tale’ niet meer dan vijf à duizend exemplaren als eerste oplage had, dat Galsworth's eerste succes, met name ‘A Man of Property’ niet boven de vijfduizend ging.

‘Indeed, I think most of the forms it (the novel) had used hitherte are worn out. What is not worn out is the kind of novel which Meredith and Hardy tried to write, the poetic tragedy in prose.’ Men ziet het, ook de traditionele roman heeft nog verdedigers, althans in de Engelse letteren.

DE UIL


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken