| |
| |
| |
Engelse letteren
Beschouwingen bij de laatste roman van Graham Greene
door Maurits Engelborghs
The Quiet American. London, Heinemann, 1955, 247 p.
Wie naar aanleiding van Greenes voorlaatste roman Loser Takes All twijfels mocht gehad hebben omtrent de bestendigheid van zijn talent, zal door een ernstige en onbevangen lectuur van The Quiet American wel gerustgesteld zijn. Deze laatste roman is een nieuw meesterwerk en draagt er van de eerste bladzijde af de sporen van: de ongedwongen zekerheid van toets, kenmerk van de schrijver die weet wat hij wil en kan, de volledige afwezigheid van ‘literatuur’, de ongewone pregnantie van alle literaire middelen, de volstrekte versmelting van vorm en inhoud.
Het boek speelt zich af in Indo-China tijdens de Vietnamese burgeroorlog. In Saïgon woont de Engelse journalist Fowler, een man van middelbare leeftijd, en de stad is voor hem zozeer een nieuwe thuis geworden, dat hij ertegen opziet naar Engeland terug te keren. Dààr leeft ten andere zijn echtgenote, met wie hij gebroken heeft, en hier, in Indo-China, heeft hij Phuong, een jonge Vietnamese, die zijn vrouw onofficieel maar bevredigend vervangt. Hij maakt kennis met de jonge Pyle, de ‘stille Amerikaan’ van de titel, die ogenschijnlijk deel uitmaakt van een economische missie, maar die in werkelijkheid een geheime opdracht heeft. Hij wil naast de Fransgezinde Vietnam en de communistische Vietminh in het land een derde macht in het leven roepen, die volledig onafhankelijk zou staan van de oude koloniale staten als Frankrijk en Engeland, en die het evenwicht in Indo-China moet herstellen. Voor die derde partij is de keuze gevallen op generaal Thé, op wie de Amerikanen menen staat te mogen maken en wiens macht dan ook door wapenleveringen wordt versterkt. Zijn verhouding met de gewetenloze generaal Thé is Pyles eerste flater. Zijn tweede is, dat hij verliefd wordt op Phuong. Op aanraden van haar praktische zuster, die in betrekkingen met een Amerikaan meer toekomst ziet dan in deze met een Engelsman - Pyle is daarbij vrijgezel en schijnt in elk geval rijker - verlaat Phuong Fowler en gaat bij Pyle wonen. Wanneer de Amerikaanse springstoffen, die door toedoen van Pyle aan generaal Thé zijn geleverd, door de laatste zo brutaal worden aangewend, dat
| |
| |
ook vrouwen en kinderen er het slachtoffer van worden, grijpt Fowler in: Pyle, die onrechtstreeks verantwoordelijk is en wiens misplaatste maar koppige inmenging moet worden stopgezet om verder onschuldig bloedvergieten te vermijden, wordt door de Engelsman aan de communisten overgeleverd, die hem vermoorden.
***
Door het exotisch oorlogskarakter van zijn kader doet The Quiet American wel enigszins aan The Heart of the Matter denken, maar bij nader toekijken blijkt daarom juist te meer hoezeer Greene veranderd is. De jaren 1938-48 waren de periode van Brighton Rock, The Power and the Glory en The Heart of the Matter, toen Greene schreef: ‘Every creative writer worth our consideration... is a victim: a man given over to an obsession... The obsession is perhaps most easily detected in the symbols an author uses.’ (The Lost Childhood, p. 79). Deze vroegere romans droegen dan ook diep de stempel. van Greenes obsessie met het kwaad. Het hele werk, stijl, gedachten, beeldspraak, kader, het was alles gekleurd volgens een sterke persoonlijke mythe. Eén passage uit The Heart of the Matter is daarvoor bijzonder typisch: ‘Why... do I love this place so much? Is it because here human nature hasn't had time to disguise itself? Nobody here could ever talk about a heaven on earth. Heaven remained rigidly in its proper place on the other side of death, and on this side flourished the injustices, the cruelties, the meannesses that elsewhere people so cleverly hushed up. Here you could love human beings as God loved them, knowing the worst: you didn't love a pose, a pretty dress, a sentiment artfully assumed.’ (p. 30). Zeer duidelijk voelt men hier, dat een thema als dat van The Heart of the Matter thuishoort in het Westafrikaanse kader dat Greene eraan geeft, het kader gaat mee op in het thema. Evenzeer past Pinkie met zijn problemen bij de achterbuurten van Brighton en evenmin kan de whisky-priester los gedacht worden van de Indiaanse dorpen in Mexico. Vanaf The End of the Affair is hierin verandering gekomen en me dunkt dat de evolutie verder gegaan is in The Quiet American. Dit doek is weliswaar in
Indo-China gesitueerd, maar veel discreter dan in de vroegere romans. De lokale kleur is er, maar veel neutraler, minder opvallend gehouden. De roman heeft niet meer het obsessioneel karakter van vroeger, oefent op de lezer niet meer die dwingende, haast hypnotische macht uit. De versobering raakt trouwens niet alleen het kader, ze is algemeen: de handeling is meer bezadigd, er zit minder jacht in, gewelddadige passages zijn zorgvuldig gedoseerd, de stijl, die wel nooit overladen geweest is, wordt nu nog spaarzamer.
Over de relatieve waarde van deze verschillende vernieuwingen zou ik op dit ogenblik nog geen definitief oordeel durven vellen, maar in deze versobering kan ik toch moeilijk een verarming zien. Sommige lezers zullen het misschien betreuren, dat ondergeschikte karakters bijvoorbeeld meer nei- | |
| |
ging tot schematisering gaan vertonen. Ze hangen misschien minder levendig in het geheugen dan de onvergetelijke mesties in The Power and the Glory of zelfs Bagster in The Heart of the Matter, maar, rekening gehouden met de roman in zijn geheel, dragen ze gemakkelijk hun rol. Zelfs in een hoofdpersonage als Phuong, wier oosterse teruggetrokkenheid haar karakter iets opvallend-vaags geeft, kan die vaagheid, die kleurloosheid niet als een gebrek aangezien worden, omdat die kenmerken juist deel uitmaken van de conceptie van haar karakter. Greene heeft ze zo gewild en het is niet zo verwonderlijk, dat Fowler in haar niet klaar ziet of van haar geen scherper beeld geeft: ‘One always spoke of her like that in the third person as though she were not there. Sometimes she seemed invisible like peace.’ (p. 50)
Andere lezers, die daar een bijzondere voorliefde voor hebben, kunnen de afwezigheid van de melodramatische elementen, die in de vroegere romans zo'n grote rol speelden, spijtig vinden. Maar ze mogen toch niet vergeten, dat de waarde van een roman niet noodzakelijk in directe verhouding staat tot zijn melodramatische spanning. Mij persoonlijk heeft de beschreven versobering nergens gestoord. Ze schijnt bovendien op een groeiende evenwichtigheid bij Greene te wijzen, die hem toelaat meer afstand te nemen van zijn materiaal. Té groot moet die afstand echter ook niet worden!
In nog een ander opzicht dan de technische versobering sluit The Quiet American nauw bij The End of the Affair aan. Beide romans zijn volledig in de eerste persoon verteld en de verteller is in de twee gevallen een schrijver. Het is niet gemakkelijk al de implicaties van dit gebruik van de eerste persoon te vatten, maar Greene moet er toch genoeg voordeel in gezien hebben om het procédé in twee opeenvolgende romans te herhalen. Vooreerst helpt het hem volledig of toch zo volledig mogelijk buiten zijn boek te staan. Rechtstreeks wordt geen enkele van zijn eigen opvattingen weergegeven (rechtstreeks niet, maar toch wel in strekking natuurlijk). Zoals uit de verdere behandeling van het thema zal blijken is deze roman geen typisch bekeerlingswerk meer, dat gewoonlijk door een buitenmatige preoccupatie met godsdienstige problemen gekenmerkt wordt. Het is zelfs nog nauwelijks het uitgesproken werk van een katholiek, die in zijn eigen persoon moeilijk een roman zal schrijven zonder dat er directe echo's van zijn geloof in voorkomen. Zelfs dàt is hier niet het geval, maar dank zij het gebruik van de eerste persoon heeft het geen zin er Gresne op esthetisch gebied een verwijt van te maken. Fowler, de eerste persoon van het boek, is een ongelovige, en het is dus, volgens het opzet van de roman, normaal dat specifiek-religieuze problemen hem niet bovenmatig bezighouden. Ja, me dunkt dat Greenes themakeuze volledig verantwoord is, ook voor wie zich op niet-zuiver-esthetisch, maar laten we zeggen katholiek standpunt plaatst. Laten we om 's hemels wil weer niet apologetiek en romankunst verwarren! Welke wet zou een katholiek romanschrijver wel verplichten geloofsproblemen te behandelen, ook al heeft hij met dergelijke thema's al verdiende successen geoogst? Sommige lezers hebben wellicht een voorliefde voor uitgesproken godsdienstige romans, maar de afwezigheid van een
geloofsproblematiek
| |
| |
vermindert per se toch niet de waarde van een bepaalde roman, qua roman, zoals wel eens wordt gedacht. Wat heeft de schrijver bedoeld, loont het doel de moeite en heeft hij het bereikt? Dàt zijn de vragen die moeten worden gesteld, en daarop komen we nog weer.
Een andere opwerping die tegen The Quiet American zou kunnen worden gemaakt, dat Pyle een karikatuur is en als dusdanig niet past bij het tragisch karakter van het boek of dat hij belachelijk is als vertegenwoordiger en zinnebeeld van Amerika, wordt door het gebruik van de eerste persoon van te voren beantwoord: vergeten we niet, dat we Pyle alleen door de ogen van Fowler te zien krijgen en de geestesgesteldheid van de laatste in het eerste deel van het boek brengt juist mee, dat hij de Amerikaan karikaturiseert, zelfs enigszins ontmenselijkt. Wie dit niet inziet heeft het boek slecht gelezen of slecht verstaan.
***
Bij het begin van dit opstel heb ik het versleten woordje ‘meesterlijk’ gebruikt. Ik deed het zonder aarzelen en zonder het minste voorbehoud, want het is in zijn ware betekenis toepasselijk op alles wat de vorm in deze roman betreft.
Graham Greene manipuleert vooreerst de verschillende constructiemogelijkheden van de roman, zoals ik-vorm en ‘flashback’, met de natuurlijkheid en het gemak van een meester. De bouw is hier nochtans gewaagd. Het boek begint met de dood van Pyle. Daarna komen enkele hoofdstukken die verder in het verleden liggen: Pyles aankomst te Saïgon. Dan volgen enkele kapittels over het onderzoek en de verwikkelingen na zijn dood. Vervolgens gaat het weer een stap achteruit met de voortzetting van zijn werkzaamheden in Saïgon. Het geheel speelt zich dus af in 't verleden, maar dan in verschillende stadia, die beurtelings en parallel ontwikkeld worden. Om de beurt krijgen we een stuk van een recent en van een verder verwijderd verleden. Daardoor wordt de dramatische spanning van de handeling verhoogd, want, zoals in een feuilleton wordt het verhaal steeds afgebroken op het ogenblik dat iets belangrijks of onverwachts gaat gebeuren en dan moeten we een paar hoofdstukken wachten op de ontknoping. Zo, kort beschreven, kan dit voortdurend verspringen van de handeling in de tijd goedkoop lijken. In het boek zelf, dank zij Greenes meesterschap, heeft het niets gemaakts. Nergens kraakt de bouw, nergens doet dit spel met de tijd gewild aan.
Gedachten- en handelingspassages zijn bovendien zorgvuldig gedoseerd en afgewisseld. Er zijn boven al enkele actietonelen die in het geheugen blijven door de kracht en de scherpte van hun voorstelling: de nacht, die Fowler en Pyle met twee Vietnamezen in de wachttoren doorbrengen, de duikaanvallen met het vliegtuig, de patrouille in Vietminh-gebied, de bomaanslag op het plein in Saïgon. Een perfecte uiting van de haat die Greene voor de oorlog voelt is de sobere, maar pakkende beschrijving van de jonge moeder en haar kindje die beide bij vergissing werden gedood (p. 62-63). In zulke tonelen
| |
| |
voelt men eerst hoe weinig woorden een echt schrijver nodig heeft om alles te zeggen. Een andere beschrijving, die bekoort door haar poëtisch karakter, is deze van Bloomsbury en Indo-China, de oude en de nieuwe thuis van Fowler. Op de satirische kant van Greenes stijl is al gewezen. Maar ook de ironie hanteert hij voortreffelijk, bijvoorbeeld in het huwelijksaanzoek van Pyle aan Phuong, waarbij Fowler als vertaler optreedt, (p. 94-99) Tenslotte heeft Greene niet de dikwijls storende gewoonte om een volledige in- en uitwendige beschrijving van een karakter te geven vanaf de eerste keer dat het in de roman voorkomt. De karakteruitbeelding wordt geleidelijk, haast onopgemerkt opgebouwd. En het interessantste kenmerk van de karakters is wel, dat ondanks de scherpte van de satire geen enkel hatelijk is; voorbijgaand misschien wel door één of andere daad, maar nooit onherroepelijk. De beste voorbeelden daarvan zijn wel Pyle en Granger.
***
Wat de vorm betreft bevat The Quiet American heel wat vernieuwingen. Maar we zullen zien dat ook de gedachteninhoud ons Greene in een nieuw licht toont. Het is van in het begin klaar, dat Pyle en Fowler als karakters meer dan zichzelf vertegenwoordigen. Tussen hen bestaat een zeer sterke tegenstelling: dààrin en in de evolutie van Fowler is het hoofdthema van de roman besloten.
De belichting van dat thema gebeurt hoofdzakelijk langsheen de houding van deze twee mannen tegenover de oorlog in Indo-China en de rol daarin van Frankrijk, Amerika en Engeland. En naast deze publieke kant van de zaak is er ook een meer private, een meer persoonlijk conflict tussen Fowler en Pyle, namelijk de liefdeshistorie met in de rolverdeling Phuong, Fowler en Pyle en van verre ook Fowlers echtgenote en Phuongs zuster. Rechtstreeks heeft dit deel van de intrige echter met het hoofdthema niets te maken. Het helpt alleen meer kleur en diepte geven aan de personages en de handeling. Het bevestigt vooral Pyle en Fowler in hun karakter en in hun rol, typeert hen nader als mensen en vertegenwoordigers van het thema door hun houding tegenover de liefde te schetsen.
De eerste term van de tegenstelling is dus Pyle. Er zijn in hem een drietal kenmerken, die hem in de ogen van Fowler laakbaar maken: Vooreerst is er zijn onschuld. Ze mag niet worden verward met deze van Phuong bijvoorbeeld. Phuongs onschuld is sympathiek, deze van Pyle is hatelijk, want tussen de argeloze onschuld van de ‘noble savage’ en de naïeve onschuld van de overbeschaafde is er een groot verschil. Er is dus een zekere wijziging te bespeuren in Greenes opvattingen hieromtrent. Vroeger, o.a. in The Lost Childhood en Brighton Rock werd de kinderlijke onschuld voorgesteld als een ideale, maar voorbijgaande en niet meer te achterhalen geestestoestand. De onschuld van Pyle is een echt gebrek geworden. Het is eerder een schuldige onwetendheid. Ze is schuldig omdat ze koppig is en slachtoffers maakt.
| |
| |
‘That was my first instinct - to protect him.’ zegt Fowler van Pyle, ‘It never occurred to me that there was greater need to protect myself. Innocence always calls mutely for protection when we would be so much wiser to guard ourselves against it: innocence is like a dumb leper who has lost his bell, wandering the world, meaning no harm.’ (p. 40) We staan hier dus voor een interessante verdieping van de betekenis van de onschuld, waarnaar in de eerste grote romans met weemoed werd teruggekeken en die hier wordt gelaakt als mogelijke bron van veel kwaad in de wereld.
Met deze onschuld gaat het grenzeloos vertrouwen gepaard dat Pyle stelt in abstracte gedachten (vooral p. 118-123). Hij is de man die altijd redelijk blijft en redelijk handelt, maar ook nooit zijn hart laat spreken (p. 93, ook 100). Hij is steeds met de beste bedoelingen, gesteund op de beste principes, bezield. ‘I never knew a man who had better motives for all the trouble he caused.’, zegt Fowler dan ook. (p. 72, ook 75, 76). De meeste van zijn principes haalt hij bij York Harding de Amerikaanse journalist die hij verafgoodt. York Harding is een man die in zijn boeken hoogdravende theorieën verkondigt over Indo-China, welke met de werkelijkheid weinig of niets te maken hebben. Smalend zegt Fowler ‘He's a superior sort of journalist - they call them diplomatic correspondents. He gets hold of an idea and then alters every situation to fit the idea.’ (p. 218) Het idealisme van Pyle, dat hem niet mag worden ontkend, is misleid omdat zijn kennis van de toestand in het Verre Oosten en van het leven in 't algemeen te veel uit boeken komt, te theoretisch blijft. Het goed dat Pyle wil doen is niet op individuele mensen gericht, maar op het doordrijven van zijn principes: ‘he was determined... to do good, not to any individual person but to a country, a continent, a world.’ (p. 13, ook p. 32. Vergelijk ook in Dietsche Warande en Belfort, aug.-sept. 1953, o.a. p. 396, mijn artikel over Arthur Koestler, die in Darkness at Noon een gelijkaardig probleem aanraakt.) Erger is nog, dat hij zozeer aan zijn idealen houdt, dat hij ze zelfs wil doordrijven ten koste van individuele mensen. Hij heeft meer eerbied voor zijn tweede-rangsideeën dan voor personen: dat mensen sterven is niet zo erg, als ze het maar voor de ‘goede zaak’ doen. Het oordeel van Fowler is: ‘he was as incapable of imagining pain or danger to
himself as he was incapable of conceiving the pain he might cause others. On one occasion - but that was months later - I lost control and thrust his foot into it, into the pain I mean, and I remember how he turned away and looked at his stained shoe in perplexity and said, ‘I must get a shine before I see the minister.’ (p. 74-75) Hij is daarbij naïef, gevoelloos en materialistisch genoeg om te denken dat om 't even welke schade of pijn of smart kan worden verlicht door het betalen van een schadevergoeding, (p. 231-232)
Het lijdt geen twijfel, dat deze afkeer voor het overdreven-cerebrale niet alleen een kenmerk van Fowler is, maar ook van Greene zelf. In zijn werk komt meer dan één passage voor, die erop wijst. In Journey Without Maps schreef hij reeds: ‘when one sees to what unhappiness, to what peril of extinction centuries of cerebration have brought us, one sometimes has a
| |
| |
curiosity to discover if one can from what we have come, to recall at which point we went astray.’ (1936, Pan Books 1948, p. 15) Maar het klaarst van al heeft hij zich uitgedrukt in de lezing ‘La civilisation chrétienne est-elle en péril?’: ‘Peut-être mes compatriotes n'ont-ils pas eu complètement tort de se méfier des mots abstraits qui ont permis à Dives de devenir un héros en remplaçant Lazare par ‘le peuple’, ou ‘le prolétariat’ ou ‘la classe ouvrière’? Dans les pays qui jadis furent démocratiques, et maintenant dans les pays qui sont encore démocratiques, nous avons vu les abstractions étendre leur domaine dans la pensée des hommes et quitter leur place assignée en philosophie et en théologie pour gagner l'histoire, l'économie, la politique, sujets qui, par leur nature, devraient se traiter en termes concrets. Lisons n'importe quel article de la presse populaire - fût-il sur un sujet aussi pratique que l'extraction du fer ou la façon dont la récolte s'annonce - et nous y chercherions en vain une image concrète. On a administré aux démocraties l'abstraction comme un stupéfiant. Une phrase telle que ‘rendre à César’ a été traduite par les journalistes politiques sous cette forme ‘nos responsabilités envers l'Etat’. L'expression abstraite a aidé les dictateurs à prendre le pouvoir en troublant l'eau vive de la pensée. William Blake écrivait: ‘Quiconque veut faire du bien à son semblable le doit faire dans les petites circonstances. Le bien général est invoqué par le gredin, l'hypocrite et le flatteur.’ (in La Table Ronde, février 1948, p. 219. Voor een situering
van deze anti-rationalistische strekking in het breder perspectief van de hele hedendaagse Europese literatuur verwijs ik naar het artikel van Albert Westerlinck over de ‘Crisis van de persoonlijkheidswaarde’ in Dietsche Warande en Belfort, december 1954).
Pyle is de perfecte belichaming van de strekking die hier door Greene wordt gelaakt en het loonde wel de moeite deze lange passage volledig te citeren, want hij geeft ons een uitstekende gelegenheid om de schrijver in zijn werk terug te vinden. Ik geloof ten andere dat ook het derde kenmerk van Pyle zijn autobiografische kant heeft. Hij is namelijk ook grotendeels de kristallisatie van wat Fowler hatelijk vindt in de Amerikaanse beschaving: haar materialisme, het overdreven comfort, de standardisatie, het gebrek aan natuurlijkheid en boven al haar ϋβϱις. Deze laatste overmoed brengt er de Amerikanen toe zo blind-zeker te zijn van de superioriteit hunner eigen levenswijze, dat ze deze willens nillens aan andere volkeren willen opdringen. De zelfzekerheid leidt bovendien tot de afwezigheid van schuldbewustzijn, die in Pyle zeer goed tot uiting komt. Pyle heeft altijd een gerust geweten, omdat hij altijd overtuigd is van zijn eigen weldenkendheid. Hij is zo zeker van zijn stuk, dat niemand vat op hem kan hebben. Het beeld dat hier langs Pyle en de andere Amerikanen in het boek van Amerika gegeven wordt is werkelijk onmeedogend (Voorbeelden: p. 16, 20, 30-32, 34-36, 40, 75-76, 192, 203-204, 209). Het is wel waar dat alles door de ogen van Fowler gezien wordt, maar de satire is té bitter-persoonlijk om niet aan de auteur zelf te doen denken. Meer dan ééns echoën Fowlers woorden wat Greene zelf al elders verkondigd
| |
| |
heeft over zijn diep wantrouwen in onze gestroomlijnde beschaving en zijn twijfel of we het recht hebben onze cultuurwaarden op te dringen aan zogezegd-primitieve volkeren. Ik denk daarbij vooral aan autobiografisch werk, zoals Journey Without Maps, waarin de primitieve Afrikaanse beschaving voortdurend in haar voordeel vergeleken wordt met wat in de Westerse beschaving verkeerd is. Ook in zijn lezing ‘Les Paradoxes du Christianisme’ stelde Greene een zuidelijke stad die vuil en ellendig leeft, maar waar God niet dood is, tegenover een overbeschaafde, comfortabele, hygiënische noordelijke stad: ‘Dans la cité nordique nous ne sentons qu'indifférence, aucune place pour l'espoir puisque l'avenir est déjà. là. Ceci est le millennium et le millennium n'est que ceci.’ (Dieu Vivant, 18, p. 39) Bij deze algemene antipathie tegen culturele kenmerken, die meestal aan Amerika worden toegeschreven, mag dan ook wel de persoonlijke vernedering worden gevoegd, die Greene onderging toen hem een paar jaar geleden een ingangsvisum voor de V.S. geweigerd werd, omdat hij in 1925 te Oxford enige tijd uit nieuwsgierigheid communist geweest is. Daartegen heeft hij indertijd heftig geprotesteerd in The New Statesman and Nation. Voeg daarbij nog de bijkomende ondervinding, die hij ongetwijfeld ook in Indo-China heeft opgedaan, en me dunkt dat er stof genoeg is voor enige persoonlijke wrevel, die Greene hier meesterlijk, en tenslotte toch niet zo onchristelijk als uit een oppervlakkige lezing zou kunnen blijken, geuit heeft.
De andere term van de tegenstelling is dan natuurlijk Fowler, de verteller en eigenlijke hoofdpersoon. Hij is minder doorzichtig dan Pyle. Hij is door temperament en overtuiging tegen de drie vermelde gebreken van de laatste, dat spreekt vanzelf, want het is uit zijn mond dat we die gebreken leren kennen. Voor zijn haat tegen Amerika, het irrationele erin vooral, bestaat er echter naast de overtuiging ook een persoonlijke, sexuele reden. Wanneer hij er zeker van is, dat Pyle een ernstige rivaal voor hem is bij Phuong, geeft hij toe: ‘I began - almost unconsciously - to run down everything that was American. My conversation was full of the poverty of American literature, the scandals of American politics, the beastliness of American children... Nothing that America could do was right. I became a bore on the subject of America, even with my French friends who were ready enough to share my antipathies. It was as if I had been betrayed, but one is not betrayed by an enemy.’ (p. 182) Positief kan echter van Fowlers levenshouding niet zo veel gezegd worden, omdat die levenshouding zelf juist zo negatief is. Hij is ongelovig, cynisch, onverschillig, wenst of beweert los te staan van ethische bekommernissen. Hij is echter niet zo onschuldig-naïef als Pyle en het leven heeft hem al heel wat geleerd, als bv. dat het zwaar om dragen is en dat het per slot van rekening door elke mens alléén geleefd wordt. Maar zijn hoofdkenmerk is zijn afzijdigheid, zijn wil om dégagé te zijn, geen partij te kiezen: ‘The human condition being what it is, let them fight, let them love, let them murder, I would not be involved. My fellow journalists called themselves correspondents; I preferred the title of reporter. I wrote what I saw: I took
| |
| |
no action - even an opinion is a kind of action.’ (p. 27) En hier benaderen we dan de eigenlijke kern van het boek, want het hoofdthema is de keuze tussen dégagé of engagé, tussen egoïstisch zijn eigen gang gaan zonder zich van de anderen iets aan te trekken en aan de andere kant mee6leven, meevoelen, meelijden met andere mensen. Ogenschijnlijk heeft Pyle de tweede oplossing gekozen: hij is engagé tot over zijn oren: ‘Pyle believed in being involved.’ (p. 28), want ‘the innocent are always involved in any conflict.’ (p. 153) Het zeer belangrijke verschil bij hem is echter, dat hij niet verwikkeld is in een wereld van mensen, maar in een wereld van principes, waaraan zo nodig mensen moeten worden opgeofferd. Fowler daarentegen is de man die fier is op zijn volstrekte afzijdigheid. Volledig onchristelijk als hij is, negeert hij volledig de christelijke caritas-gedachte. Greene is een te goed romanschrijver om er dit vingerdik op te leggen, maar de hele strekking van het boek maakt het voldoende duidelijk. Captain Trouin, de piloot van de duikbommenwerper waarschuwt Fowler nochtans: ‘We all get involved in a moment of emotion and then we cannot get out.’ (p. 198); en inderdaad, de laffe bomaanslag die zoveel onschuldige slachtoffers maakt, wordt voor hem dat ogenblik van emotie, waarop het lijden van anderen hem zo scherp voor ogen komt, dat hij voor het eerst meelijdt. Op het ogenblik dat Pyles overgave aan abstracte gedachten te veel menselijk lijden dreigt te veroorzaken verlaat Fowler zijn stelling. Hij wordt engagé om individuele mensen te verdedigen tegen een niets ontziende uitwerking van Pyles principes. Fowler wordt dus door een nauw contact met het menselijk lijden tot handelen bewogen. Pyle verandert echter niet, hij blijft
verstokt in zijn onschuld: ‘he'll always be innocent,’ denkt Fowler, ‘you can't blame the innocent, they are always guiltless. All you can do is control them or eliminate them. Innocence is a kind of insanity.’ (p. 213) Pyle is een statisch karakter: niets kan hem veranderen. Hem controleren is ook onmogelijk. Daarom zal Fowler hem helpen uit de weg ruimen.
Tenslotte komt Fowler dus tot het besluit dat een mens geen eiland is, hoe moeilijk het voor mensen ook is elkaar te begrijpen (cf. p. 72, 173). ‘Sooner or later,...’ zegt een communist, ‘one has to take sides. If one is to remain human.’ (p. 227) Fowler kiest op het einde van het boek en wordt meteen menselijker in de diepste betekenis van het woord: zijn schuldbewustzijn ontwaakt (p. 240) en tenslotte verlangt hij zelfs naar God: ‘I thought of the first day and Pyle sitting beside me at the Continental, with his eye on the soda-fountain across the way. Everything had gone right with me since he had died, but how I wished there existed someone to whom I could say that I was sorry.’ (p. 247) Want de transformatie die Fowler ondergaan heeft is diep, dieper dan bij het eerste gezicht wel schijnt en de beste aanduiding daarvoor ligt in de roerende scène met Granger, die de roman een groot deel van zijn diepere zin geeft. Granger is één van de Amerikaanse journalisten die Fowler zo haat: ‘He was like an emblematic statue of all I thought hated in America - as ill-designed as the Statue of Liberty and as meaningless.’ (p. 240) Zijn zoontje is levensgevaarlijk ziek, Granger heeft zich van miserie bedronken en
| |
| |
bidt nu God, in wie hij eigenlijk niet gelooft, dat hij zijn eigen leven moge geven voor dat van zijn zoontje (p. 242). Fowler wordt hierdoor zo getroffen, dat hij hem helpen wil, want hij komt tot het besef, dat de man, die hij nochtans zo haatte, ondanks alles ook een mens is. Vandaar zijn vraag: ‘Was I so different from Pyle, I wondered? Must I too have my foot thrust in the mess of life before I saw the pain?’ (p. 243). Hij ziet nu ook in, dat zijn houding tegenover de Amerikanen niet veel menselijker was, dan die van Pyle tegenover de Vietnamezen. Hij was geneigd alleen de gebreken van de Amerikanen te zien en daarbij te vergeten, dat ze mensen zijn.
Het is hier treffend vast te stellen hoezeer Greene zich zijn voorschrift van Why Do I Write? (1948) indachtig is: ‘one of the major objects of his craft (I speak, of course, of the novelist) is the awakening of sympathy.’ (p. 46) Ondanks de scherpte, zelfs het persoonlijke van de satire in het begin, is hij er door deze merkwaardige slotscène in gelukt één van de meest cynische karakters menselijk, en als mens sympathiek te maken.
Tenslotte is het mogelijk, maar zelfs niet waarschijnlijk, want in geen enkele autobiografische passage vind ik er aanwijzingen voor, dat het dégagé-stadium van Fowler één of ander aspect van Greenes levensopvatting vertegenwoordigt. Dan is het in elk geval een houding, die hij ontgroeid is. Dat blijkt uit de hele strekking van zijn oeuvre en van deze roman in 't bijzonder. Het is daarom enigszins belachelijk Greene er een verwijt te willen van maken, zoals sommige critici hebben gedaan, dat het cynisme van Fowler zo hatelijk is. Is het dan niet overduidelijk, dat hij juist zó bedoeld is en dat Greene dat aspect van zijn karakter even hatelijk vindt?
***
Ik hoop dat de voorgaande paragrafen het enigszins duidelijk gemaakt hebben, dat The Quiet American, ondanks de versobering van vorm eigenlijk niet veel aan rijkdom ingeboet heeft in vergelijking met de vroegere romans. Het is natuurlijk klaar, dat er een grondige ommekeer heeft plaats gehad, ook wat de inhoud betreft. De godsdienstige implicaties zijn veel minder talrijk en meer gecamoufleerd. De obsessie met het kwaad schijnt volledig opgeheven. Greene heeft in deze roman de zonde als zodanig volledig verlaten. Er is nog wel spraak van schuldbewustzijn, maar voor een ongelovige, zoals Fowler tot het einde van het boek is, krijgt het niet de kans om zondebewustzijn te worden. Over missiewerk in deze kolonie wordt geen woord gerept. Inderdaad, een specifiek-katholieke problematiek is praktisch volledig afwezig. Is dit alles een aanduiding, dat de godsdienstige problemen, die hem in vroegere romans bezig hielden, opgelost zijn, voor zover dat mogelijk is? Dat is praktisch niet uit te maken. Betekent dit noodzakelijk een verarming? Ik meen van niet en ik zal nog nader verklaren waarom.
De problemen, die Graham Greene in Brighton Rock en meer nog in The Power and the Glory en The Heart of the Matter bezig hielden, waren
| |
| |
uitgesproken katholiek; de conflicten speelden zich af in een katholiek bewustzijn, wortelden in het behoren tot de Katholieke Kerk. In The End of the Affair is hij voor het eerst een stap achteruitgegaan. Een groot deel van de gedachtenevolutie gebeurde daar vóór de bekering van Sarah, maar ze omvatte toch nog haar eigenlijke bekering en zelfs wat er dadelijk op volgde. In The Quiet American krijgen we voor het eerst een zuiver preconversionele problematiek. Het thema grijpt helemaal terug tot vóór er van enige bekering sprake is. Dàt is het wellicht, wat door sommige critici als een spirituele verarming werd aangezien. De vroegere Greene is zozeer ingeburgerd, dat hij kost wat kost zijn vroegere trant zou moeten bewaren. Alsof een katholiek romanschrijver geen waardevolle roman zou kunnen voortbrengen, zonder dat hij één of ander punt uit de katholieke moraaltheologie illustreert! Ten andere, hier ook krijgt de theologie nog wel haar deel, zij het dan ook op een meer bescheiden manier. Het is echter uitsluitend de natuurlijke theologie, maar daardoor wint het boek misschien aan universaliteit. Hier is het niet nodig, dat de lezer katholiek is, om de conclusies volledig te kunnen bijtreden, wat in de vroegere romans niet altijd het geval was.
Voor een juiste beoordeling van het boek mag nooit uit het oog verloren worden, dat het een ‘tranche de vie’ is uit het leven van een ongelovige. Maar Greene maakt het klaar genoeg, dat het maar een ‘tranche’ is en dat in het deel van het leven dat buiten het boek ligt de weg naar God niet noodzakelijk afgesloten is, integendeel. In dit boek wordt gezocht naar een basis van algemeen-menselijkheid, die een later geloofsleven niet uitsluit, en meer nog, die een waar geloofsleven eerst mogelijk maakt. Want er bestaat voor mij geen twijfel, dat The Quiet American te beschouwen is als een gebed om naastenliefde. Op het eerste gezicht schijnt in deze roman de oppositie niet christelijk-onchristelijk te zijn, of toch zeker niet in de zin die we zouden kunnen verwachten. Pyle, het onsympathiek karakter is christelijk en de naar het einde toe eerder sympathieke Fowler is een agnosticus. Maar Greene dwingt ons conventioneel-vrome ideeën over christendom te herzien. In het leven van Pyle is spijt zijn behoren tot een protestantse sekte geen plaats voor schuld, naastenliefde en ook niet voor waar geloof. In dat van Fowler komt hoop en een tasten naar God vanaf het ogenblik waarop hij inziet dat het niet mogelijk is menselijk te blijven zonder engagé te zijn en dus mee te leven met andere mensen. Zonder naastenliefde is waar geloof ondenkbaar: dat wordt in deze roman overtuigend geïllustreerd.
Zoals Scobie in The Heart of the Matter wordt ook Fowler eerst echt aangegrepen door het lijden dat hij ziet, hoort of voelt. Het is een gedachte die in de romans van Greene meermaals voorkomt en zelfs in een lezing, waar hij dus zeker in zijn eigen naam spreekt, heeft hij ze verkondigd: ‘Saint Thomas Didime devrait être le patron des gens de mon pays, car il nous fait voir l'empreinte des ongles et mettre les mains dans les blessures avant que de pouvoir comprendre.’ (Table Ronde, février 1948, p. 213). Deze opvatting over het medelijden moet zeker in verband worden gebracht met het reeds
| |
| |
beschreven wantrouwen in alles wat overdreven abstract is. De ‘moment of emotion’ die tot medelijden voert is hier, in The Quiet American zo centraal geworden, dat dààrover wat meer uitleg wenselijk ware geweest. Anderzijds bewijst Greene in volgende passage hoe goed hij het potentieel, ambivalent karakter van het medelijden heeft begrepen: ‘I know myself and I know the depth of my selfishness. I cannot be at ease (and to be at ease is my chief wish) if someone else is in pain, visibly or audibly or tactually. Sometimes this is mistaken by the innocent for unselfishness, when all I am doing is sacrificing a small good - in this case postponement in attending to my hurt - for the sake of a f ar greater good, a peace of mind when I need think only of myself.’ (p. 146). Op zichzelf heeft het medelijden niets te maken met de caritas. Het kan in sommige gevallen zelfs een volledig verderfelijke rol spelen. Scobie wordt er bijvoorbeeld door tot zelfmoord gebracht: andere mensen en ook God horen, zien en voelen lijden kon hij niet langer blijven uitstaan. Hier, in The Quiet American, wordt een meer positieve kant van het medelijden belicht: het is dank zij zijn medelijden, dat Fowler uit zijn onchristelijke onverschilligheid wordt gerukt en daardoor wordt hij meteen ontvankelijk voor een rijker leven. Zijn allereerste reactie, zijn medeplichtigheid aan de moord op Pyle, heeft natuurlijk nog maar weinig christelijks, maar het is toch maar nadat zijn medelijden hem engagé heeft gemaakt, dat een geloofsleven voor hem mogelijk wordt.
Nog in verband met dit medelijden is het voor iemand als Charles Moeller allemaal goed en wel ex cathedra te verklaren, zoals hij het in Collectanea Mechliniensia gedaan heeft (juli 1950, p. 405-6, 415), dat één of ander karakter gebrek heeft aan caritas, omdat alleen het lijden dat hij van nabij meemaakt hem werkelijk treft. Maar wie zal durven beweren, dat het menselijk lijden in de wereld in 't algemeen hem evenzeer aangrijpt als het lijden dat hij vóór ogen heeft? Wat Moeller beschrijft is een ideaal, maar wie bereikt het? Kan men een Scobie, en hier nog meer een Fowler, er een verwijt van maken, dat ze een hand uitsteken naar de sterren, zonder ze te raken? Is het niet beter zich eenvoudig te verheugen omdat de poging überhaupt gedaan wordt?
Ik wil tot besluit wel toegeven, dat het voor vele lezers nog mogelijk zal zijn sympathiek te staan tegenover Fowlers en Greenes weigering om mensen op te offeren aan abstracte principes, partijen, naties, zonder nochtans met enige nostalgie terug te kijken op de spirituele rijkdom van vroegere romans. Maar, zoals ik zei, men kan er een romanschrijver moeilijk een verwijt van maken dat hij niet precies doet wat de lezer wenst, of dat hij niet bereikt wat hij niet bedoeld heeft. Greene heeft meesterlijk bereikt wat hij in dit boek beoogde. Van een zuiver-esthetisch standpunt beschouwd is zijn succes quasi-volledig. Maar wàt hij beoogd heeft, een gebed om naastenliefde, is belangwekkend genoeg om, ook algemeen-menselijk gezien, het boek een verdiende plaats te geven naast zijn andere meesterwerken.
|
|