kameraad, en de Spies op hem. Hij verstilde om te schimpen en kruiste de armen hoog vóór de borst.
‘Luiaards, grote luiaards,... ik heb al vijf geweren gekuist en ingeölied en gij, niets... De staat opvreten...’
De Spies keek Verhanneman bekommerd aan; zijn voeten stonden tegeneen en zijn duimen staken in zijn vuisten, zorgvuldig.
De verwijten van de binnengekomene klonken hol en overspannen in deze kamer, zonder maatgevoel en onwerkelijk.
Sidon Verhanneman keek meewarig naar Xander, of deed toch alsof. Daarna scheen hij toneel te spelen: hij glimlachte met de mond van een oude vrouw die na de middag koffie heeft gedronken en gaat indutten. Hij blies de rook van zijn sigaret Xander in het gezicht. Die vloekte opnieuw, rauw en heftig. Het was alsof hij iets wilde doen.
‘Mittag,’ zei de Spies. Hij voelde zich onbehaaglijk.
Het was stil, maar niet volledig: er was nog iets aanwezig of aan de gang, iets dat niet tot de alledag behoorde, iets meer nog dan in de zaterdag-namiddagen. Ook Xander zweeg - zijn haar was niet gekamd en zijn brede neus scheen nog platter. Hij keek naar Sidon: Sidon hield van hem - Sidon hield van alle mensen.
Over de bestofte noordermuur van de kamer sijpelde water van boven naar beneden. Het leek op het detailplan van een vreemde machine.
‘Xander?’ vroeg Sidon.
Hij stond recht, hij had bruine, gespikkelde ogen. Xander werd beleefder. Het was alsof er vloeken uit hem wegsijpelden.
‘Ja, Sidon?’ vroeg Xander.
Sidon Verhanneman wachtte om aan zijn sigaret te zuigen en begon snel te spreken.
‘Hij verwacht iets van ons. Hij dacht meer aan ons dan wij aan hem. Hij verwacht veel van ons. Zijn oudste zoon is al komen kijken wat hij zou krijgen. Hij vroeg om mijn schoenen te mogen poetsen, om kolen te mogen halen, om de kamer te mogen dweilen, om me te mogen scheren. En Michel en Frans zijn met verlof.’
Hij sprak met passie, zijn vingers raakten elkaar niet.
‘Ha gij...!’ riep Xander.
Gesticulerend naderde hij de Spies.
‘Kattenvanger, grote kattenvanger,’ zei Sidon snel, luid en bitter.
Met één ruk keerde Xander zich woedend om.
‘Moet gij hem dan toch alles zeggen wat ik zei?’ vroeg Sidon.
Hij was bleek geworden: toen zijn moeder stierf, lag hij ziek en hij had zijn moeder niet meer kunnen zien.
‘...! wat ik, wat geef ik om de Spies. Er liggen geen van mijn eieren onder hem!’
Xander had een gebroken tand, en er lag slijk op zijn schoenen.