Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102 (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102

(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

De laatste ronde

De Bijbel heeft gelijk

‘De Bijbel heeft toch gelijk’ door Werner Keller (H.J. Paris, Amsterdam 1956) is een van die boeken waarvan men de lectuur met tegenzin onderbreekt. De schrijver heeft zich hier aan de niet te onderschatten taak gezet een overzicht te geven der jongste wetenschappelijke bevindingen inzake de bijbelgegevens en zijn werk is uitgegroeid tot een enerverend detective-onderzoek dat tot de allerlaatste bladzijde in de ban houdt. Men zou theoloog moeten zijn en expert in de bijbelse archeologie om hier een volwaardig oordeel te kunnen vellen. De leek staat er machteloos tegenover. Hij wordt op sleeptouw genomen, hij leest méé, en bij iedere bladzijde stijgt zijn verwondering. Hij wordt in de verdediging gedwongen, niet alleen door het enorme materiaal dat hier vergaard werd, maar ook door de bevattelijke manier waarop het aan de desbetreffende bijbelteksten wordt getoetst.

Het boek vangt aan met de patriarchen uit het Oude Testament en eindigt met de verwoesting van Jeruzalem door Titus. In zekere zin gaat Keller te werk zoals Ceram. Hij geeft het relaas van de opgravingen en ontdekkingen der talloze wetenschappelijke expedities, die het de geleerden mogelijk maakten - soms na jaren, soms na enkele dagen, soms door een toeval, soms door moeizame arbeid - de bijbelse geschiedenis te reconstrueren.

Wie had durven denken dat de zondvloed zou ontdekt worden? Het gebeurde nochtans en wel door de Engels-Amerikaanse expeditie die, onder leiding van Sir Charles Léonard Woolley, opgravingen deed in Mesopotamië. Ze vonden er overblijfselen van op draaischijven vervaardigd aardewerk. Bij verdere opgravingen stuit Woolley echter op een onverklaarbare kleilaag van ongeveer drie meter dikte. Daaronder vindt hij opnieuw resten van aardewerk, maar ditmaal van aardewerk dat met de hand gevormd was, sporen van metaal bleven onvindbaar. De kleilaag scheidde twee beschavingen waarvan de oudste - de onderste - tot het stenen tijdperk behoorde. Men had de ruïnes blootgelegd van het legendarische UR, de bijbelse stad van vóór de zondvloed! De kleilaag wees erop dat er zich ongeveer 4.000 jaar voor Christus ten noordwesten der Perzische Golf een enorme overstroming voorgedaan had die een gebied van 630 km. lengte en 160 km. breedte als 't ware verzwolg....

Zo volgt het ene feit op het andere. De vernietiging der verdorven steden Sodoma en Gomorra moet omstreeks 1900 v. Chr. plaats gehad hebben, in Abraham's tijd en moet, voortgaande op literaire, geologische en archeologische gegevens, het gevolg geweest zijn van een grote aardbeving. De stoeterijen van Koning Salomo, waarover de bijbel spreekt, worden blootgelegd door de archeologen Gordon Loud en P.L.O. Guy. De boxen boden plaats voor 450 paarden en 150 wagens en ‘zelfs voor hedendaagse begrippen zijn het echte luxe-stallen’, (p. 202). Amerikanen ontdekken de tempel van de koningin van Scheba. Babel, de residentie van Nebukadnezar, en de resten van de fameuze toren worden gevonden.

Maar buiten deze ongetwijfeld spectaculaire vondsten geeft Keller ook tal van gegevens over het dagelijkse leven in het oude Israël, die, naar onze mening, niet minder interessant zijn.

Ook enkele details zijn merkwaardig zoals bv. het feit dat de Engelsen in de eerste wereldoorlog de tactiek overnamen die Saul indertijd met succes op de Filistijnen toepaste. Een Engels brigadeadjudant van het leger van generaal Allenby in Palestina kreeg bevel een dorp in te nemen dat op een rots lag en Michmas heette, een naam die de bevelvoerende adjudant naar hij meende niet onbekend voorkwam. Hij zocht in de bijbel en vond

[pagina 62]
[p. 62]

inderdaad de naam Michmas in het 13e hoofdstuk van het 1e boek Samuel. Ten tijde van Saul hadden de Filistijnen aldaar hun tenten opgeslagen. Langs een rotskloof had Saul hen echter verrast. De Britten stuurden een verkenningspatrouille uit welke rapporteerde dat de rotskloof inderdaad bestond. Ze passen vervolgens Saul's tactiek toe met identiek hetzelfde gevolg als duizenden jaren voordien. Ook ditmaal slaat de vijand op de vlucht, geen Filistijnen echter, maar Turken.

Werner Keller is geen theoloog. Met metafysische beschouwingen houdt hij zich niet bezig. Hij blijft - althans voor zoverre wij daarover kunnen oordelen - bij stricte wetenschappelijke gegevens. Tegenover de mening dat de bijbel uitsluitend heilsgeschiedenis is, stelt hij de opvatting (p. 9) dat het een ‘boek is over gebeurtenissen, die werkelijk plaats gehad hebben’. Meer nog, de gebeurtenissen zijn ‘met verbluffende nauwkeurigheid opgetekend.’ (p. 9.)

Slechts op het einde van zijn werk wijdt hij enkele beschouwingen aan de Schepping, maar blijft ook hier op zijn terrein. Hij beperkt er zich toe twee opvattingen tegenover mekaar te stellen, deze van de autochtone materie en deze van de scheppende Geest. We laten hem zelf aan het woord op pag. 401: ‘Wie, gewapend met de hedendaagse wetenschappelijke kennis, deze problemen ernstig onderzoekt, ziet zich gedwongen de opvatting van een totaal onafhankelijke en autochtone materie - van een materie dus, die ongeschapen zou zijn of zichzelf zou hebben geschapen - te laten varen, om te komen tot het aanvaarden van een scheppende Geest.’

D.B.

Onderwijs en bibliotheken in onze kolonie

Kultuur-evolutie gaat hand in hand met de schommelende toestand van het onderwijs. De intellektuele opvoeding van de jeugd onzer blanke residenten in Kongo verdient derhalve een kort overzicht.

Waar een centrum in Belgisch-Kongo een kindertuin bezit - alle steden hebben er nu minstens een, nog niet in de kleine broesseposten - kan reeds vroeg aan de opvoeding van de blanke kleuters worden gewerkt buitenhuis.

Op de binnenposten bestaan in de regel wel scholen voor de zwartjes, doch blanke kinderen bezoeken deze instellingen niet, die bijna uitsluitend in handen zijn van degelijke geestelijke opvoeders, missionarissen en zusters.

Sedert de laatste oorlog zijn de scholen voor Europese kinderen sterk in aantal toegenomen. In alle belangrijke centra werden, naast de kolleges en kristelijke instituten, officiële rijksscholen opgericht met kindertuin, lagere school en middelbare afdeling. Ook het hoger onderwijs is thans in volle evolutie.

Waar aanvankelijk het blanke onderwijs beperkt bleef tot lagere of gedeeltelijk middelbare afdelingen, daar is de Administratie, sinds 1947, met de oprichting begonnen van athenea, waar de volledige humanioracyklus kan worden doorgemaakt. Aan elke rijksinstelling werd een internaat gehecht. Zulks betekent noodzakelijk een uiteentrekken van het gezinskader, maar voor kolonisten uit de broesse is een andere oplossing moeilijk in te denken.

De officiële scholen, zowel als de vrije, volgen het Belgisch leerplan.

Tot 1947-1948 werd het onderwijs uitsluitend in de Franse taal gegeven. Dank zij het rusteloze vlaamse streven kon geleidelijk worden bereikt dat aan de nieuwe opgerichte athenea Vlaamse klassen werden gehecht, met bevoegde Vlaamse leerkrachten.

Het zal nu verder aan de Vlaamse ouders zelf liggen of het onderwijs in hun moedertaal leefbaar blijft. De grote voorwaarde hiertoe is immers de Vlaamse klassen ‘bevolkt’ te houden.

Wat het hoger onderwijs betreft weet men dat ‘Lovanium’ de koloniale zuster van onze Alma Mater, de baan geëffend heeft. Intussen kreeg Elisabethstad een officiële hogeschool bij.

 

De doorsnee koloniaal van heden leest veel. Heeft hij hier echter de middelen toe? Heeft hij boeken te zijner beschikking?

Het antwoord is affirmatief. Het Koloniaal Bestuur heeft het belang ingezien van welvoorziene bibliotheken, prachtig middel voor kulturele volksontwikkeling.

Lektuurbevoorrading kan uit twee bronnen geput:

[pagina 63]
[p. 63]

1. De staatsbibliotheken: door het plaatselijk Beheer ingericht en gevoed. Te lang, helaas, heeft ook hier de spijtige wanverhouding tussen Frans en Vlaams bestaan, ten nadele van de lektuur in deze laatste taal. Aan dat euvel schijnt echter de laatste jaren in een verheugende mate te zijn verholpen. Er werd van hogerhand gestreefd naar een rechtvaardige regularisatie op taalgebied.

2. Private bibliotheken en boekwinkels: worden ook in de meest belangrijke centra aangetroffen. Ook voor deze private handelshuizen golden tot vóór enkele jaren dezelfde opmerkingen als hoger uiteengezet. Zo was het in 1948 geen zeldzaamheid dat een degelijk Nederlands werk in een boekhandel van onze eigen koloniale hoofdstad onvindbaar en zelfs onbekend scheen!

Op deze dag zelf is de toestand terzake veel verbeterd. Het werk, door Vlaamse privaat-bedrijven, als b.v. Standaard-Boekhandel, gepresteerd, is van onschatbaar nut geweest in zake lektuurverspreiding onder de plaatselijke - ook de Vlaamse - residenten.

De vooruitgang die, zowel op het gebied der lectuurverspreiding en van het onderwijs, in onze kolonie kan worden waargenomen, laat ons toe te besluiten dat vertrekken naar Kongo voor de belanghebbende geen synoniem meer is van ondergaan in materiële sleur. Zeker niet in de grotere centra. Zo voelt de koloniaal van vandaag, in de aangename atmosfeer van geestelijke ontspanning en kunstgenot, zich niet zo gemakkelijk meer eenzaam, wat voorheen toch de permanente oorzaak heette van treurend heimwee naar Europa en een wankel moreel.

B.H.

Het huwelijk

 
Er lag eens een romannetje
 
te koop voor zeven cent.
 
Dat zag een knap rowijvetje
 
en 't riep: Dat wordt mijn vent!
 
 
 
Zij had een flink geldschietertje,
 
daar stak zij kogels in.
 
Zij schoot er zeven centen mee
 
en deed er gaatjes in.
 
 
 
Zij kocht een mooi romannetje
 
en las het helemaal uit.
 
Dan las zij het de les, en ziet,
 
weldra werd zij zijn bruid.
 
 
 
Het ging er héél romantisch toe.
 
Dra kochten zij getwee
 
een allerliefst rokindje in
 
kunstleder, goud op snee.
 
 
 
En toen, na jaren - oud, gevlekt,
 
met losse rug, en bleek -
 
hun band begaf, beschreide hen
 
een ganse bibliotheek.
 
G.D.

Bordewijk over Bordewijk:

Ik begon met een bewust eenvoudige stijl, met een sterk fantastische inslag. In een volgende periode zal mijn stijl gedrongener worden, misschien wel onder invloed van het expressionisme (Bint en Blokken). Aangezet door mijn verlangen om een werk van lange adem te schrijven, zag ik mij genoodzaakt iets van mijn kernachtigheid te laten varen, ten einde de leesbaarheid van mijn romans niet te schaden (Karakter, Apollyon, Noorderlicht en Doopvont).

In mijn eerste periode was de inhoud van mijn werk (Fantastische Vertellingen) gruwelijk, brutaal, maar mogelijk. (Op deze laatste kwaliteit legde Bordewijk sterk de nadruk). In deze periode interesseerde mij vooral het ‘geval’. In mijn tweede periode handelen mijn werken over het individu tegenover een of andere gemeenschap. Als voorbeelden verwijs ik naar Bint en Dreverhaven, naar de rentmeester uit Eiken van Dodona. In mijn derde periode ten slotte gaf ik aan het individu op zich zelf de voornaamste plaats; tegelijkertijd staat het gebeuren dikwijls los van de werkelijkheid.

Men heeft mij wel eens het verwijt gemaakt dat ik geen gevoel in mijn scheppingen zou leggen. Daarop antwoord ik dat kunst zonder gevoel niet bestaat. Nu is het ook een feit dat wij in het Noorden wel vaak een tekort aan gevoel hebben, terwijl dit in de producten van de Vlaamse schrijvers niet het geval is. Kunst is beslist geen Kamerlingh Onnes-laboratorium, ook mijn kunst niet.

Dezelfde over dezelfde

Het gaat iedereen wel zo: men leest enkele boeken van een bepaald auteur en onbewust ontstaat in onze verbeelding een vage voorstelling van die schrijver. Steller dezes verging

[pagina 64]
[p. 64]

het niet anders: de kennismaking met de stoere, onverzettelijke machtsmensen als Bint en Dreverhaven hadden hun uitwerking op zijn verbeelding niet gemist. Bij een persoonlijk contact bleek het nu dat de fysische gestalte van de reële Bordewijk de zij het dan vage omtrekken van de Bordewijk onzer verbeelding, absoluut niet dekte. Toen ik een opmerking in die zin waagde, reageerde Bordewijk vinnig: ‘Mag ik nu eens erg brutaal zijn?.... Napoleon was ook klein van gestalte.’

Dezelfde over allerlei

- Ik heb meer respect voor de prestatie van een goed advocaat dan voor het werk van een kunstenaar. Het eerste is de vrucht van een grote inspanning, het tweede van aanleg. Persoonlijk schrijf ik voor mijn genoegen.

- Het Noorden schreef de laatste halve eeuw de meest representatieve poëzie, terwijl het Zuiden in dezelfde periode met Streuvels, Teirlinck en Walschap het Noorden in het proza ver voorbijstreeft. Dat is ook zo voor het jongste proza met Claus en P. van Aken. Bij ons beschouw ik W.F. Hermans als een interessante figuur; Bert Schierbeeks experimenteel proza kan me niet overtuigen.

J.V.d.B.

Kerstgedicht

 
't Is goed dat God zijn engel zendt
 
om met een hemels lied
 
ons uit de slaap te wekken.
 
't Is goed dat God zijn engel zendt
 
wij zijn rijken en zijn vrekken
 
en kennen de echte liefde niet:
 
we zijn door het komfort verwend.
 
 
 
We spreken slechts nog over kou
 
als we bij de kachel zitten,
 
slechts in verzen en novellen
 
willen we over God vertellen,
 
we kunnen enkel over prullen vitten
 
en nooit meer denken we aan berouw.
 
 
 
't Is goed dat God zijn engel zendt
 
om met een hemelse koraal
 
het heimwee in ons hart te ontsteken
 
opdat dit hart weerom zou breken
 
bij 't luisteren naar het Kerstverhaal....
 
Dat God nu gauw zijn engel zendt!
 
F.D.

Liber amicorum

 
Dichterschap
 
Voor Albert Westerlinck
 
 
 
Geen andre vreugde dan 't gedicht,
 
geen andre droefheid dan 't gedicht,
 
veelvuldig, zorgvuldig slijpen;
 
 
 
geen andre troost meer dan 't gedicht,
 
geen andre tranen dan 't gedicht,
 
gedurig, geduldig rijpen;
 
 
 
en sterven in het laatst gedicht,
 
en eeuwig leven in 't gedicht
 
en het nooit, nooit, nooit begrijpen.
 
H.v.H.

Teksten van Dirk Benedic, Felix Dalle, Gaston Durnez, Jules Van den Broeck, Hubert van Herreweghen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Antione Benoit

  • Bernard Henry

  • Gaston Durnez

  • Jules van den Broeck

  • Felix Dalle

  • Hubert van Herreweghen

  • over F. Bordewijk

  • over Albert Westerlinck