| |
| |
| |
Kroniek
Een Vlaams boek over Kierkegaard
door Albert Westerlinck
Victor Leemans: Sören Kierkegaard. Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1956.
De wijsgerige literatuur over Kierkegaard kan in Holland op een paar degelijke werken bogen, doch in Vlaanderen is ze, op een of twee degelijke artikels na, onbestaande. De studie van Victor Leemans over de tweede Hamlet die ons uit Denemarken is gekomen, vult dus een leemte aan. Dit is des te verheugender omdat het een uitmuntend werk is, dat in acht maanden tijds een tweede druk mocht beleven - een feit dat ons om het verdiende succes van de auteur én om de groeiende intellectuele belangstelling bij ons volk verheugt.
Het Kierkegaard-boek van Leemans is geen biografie. Men zal er derhalve van het korte, egale doch in sommige opzichten raadselachtige leven van de grote Deense zonderling geen relaas vinden. Van al de feiten, die verspreid liggen tussen zijn kindsheid en het volkstumult dat zijn begrafenis stoorde, worden slechts diegene vermeld die met de polemische of ideologische genesis van zijn werken verband houden. Al evenmin beschouwde Leemans het als zijn taak de psyche van Kierkegaard te doorvorsen. De psychische verwikkelingen, waarvan hij niet enkel in zijn leven doch ongetwijfeld ook in zijn werk het slachtoffer was, en die voor een belangrijk deel de oriëntatie van dat werk verklaren, worden hier niet uitgeplozen, en afgezien van een schematische verwijzing naar zijn ‘pathologische reflectie’ (blz. 26) en enkele verre aanduidingen, vindt men daarvan in dit boek geen spoor. Het was Leemans uitsluitend om Kierkegaard als scheppend denker te doen, zonder zijn ‘persona prattica’, om met Croce te spreken, daarbij te betrekken; zijn opzet was de filosofische gedachteninhoud van zijn werk te ontleden. Dit standpunt is trouwens het belangrijkste, dat men tegenover het Deens genie innemen kan, hoe men dan ook door zijn andere aspecten worde geboeid.
Het sympathiekste aspect van deze analytische studie over Kierkegaard's wijsgerig en religieus denken is haar nauwgezet inductief karakter. In tegenstelling met heel wat hedendaagse wijsgerige auteurs, die het verklaren van een schrijver opvatten als een subjectieve bespiegeling of creatie, heeft Victor Leemans een objectieve kijk op en een tactvolle eerbied voor Kierkegaard's
| |
| |
tekst. Zijn zin voor exactheid heeft hem er ook toe gedreven uitsluitend op de Deense tekst van de Samlede Vaerker te werken, en tevens door persoonlijke studie de in het Deens gestelde Papirer te assimileren, die negendelige verzameling van Kierkegaard's persoonlijke nota's, dagboeken, kladschriften, enz., waaruit hij in onderhavig boek menig verhelderend feit ophaalt, dat talrijke Deens-onkundige schrijvers over Kierkegaard onbekend moest blijven. Wij, die ons in een periode van Kierkegaard-passie tijdens onze studentenjaren, met de onbetrouwbare Duitse vertaling van Schrempf en even voorlopige Franse vertalingen moesten tevreden stellen, prijzen er hem zalig om!
Na een eerste oriënterend hoofdstuk waarin Dr. Leemans de algemene evolutie van en de invloeden op Kierkegaard schetst, analyseert hij systematisch en in hoofdlijnen zijn werken, in chronologische orde. Sommige van deze wijsgerige analysen zijn meesterwerkjes van klaarheid en samenvatting, die van grondig begrijpen getuigen.
Eerst komt Kierkegaard's dissertatie Over het Begrip Ironie aan de beurt, die Leemans veeleer beschouwt als een werk van eruditie en nog onvolwassen critiek op de eigentijdse wijsbegeerte dan als persoonlijk getuigenis. Veel belangrijker is reeds Het Een of het Ander (1843), waarin Dr. Leemans de innerlijke tegenstelling tussen de esthetisch-romantische levensbeschouwing (deel I) en de ethisch-religieuze levenshouding (deel II), tussen de sfeer van het genot en die van de verantwoordelijkheid, belicht. Voegen we aan deze leerrijke filosofische analyse over Kierkegaard's aanboren van een persoonlijke filosofische problematiek slechts toe, dat wij ons dit boek van Kierkegaard blijven herinneren als een jeugdig doch verbluffend meesterwerk in het romantisch beschouwend proza, waarin de buitengewoon scherpzinnige analyse van Mozart's Don Juan en vele beschouwingen over de dramatische genres, voor de criticus onvergetelijk zijn.
Zeer bondig, voor ons gevoel wel wat té kort, wijdt Leemans uit over de drie volgende werken, die Kierkegaard in 1843 op één dag liet verschijnen: De Herhaling, een kaleidoscopisch spel van ironie, zwaarmoedigheid en verrukking, Vrees en Beven, een zijner meest onthutsende krachttoeren op het gebied van scherpe ontleding en Drie Stichtelijke Toespraken, drie werken waarvan Leemans de fundamentele eenheid in de wijsgerige bedoeling belicht, zonder de onderscheidenheden, die men er in aantreffen kan, aan te stippen. Volkomen terecht trouwens schenkt de schrijver uitvoeriger belangstelling aan de werken van Kierkegaard's wijsgerige rijpheid, die nu volgen.
De wetenschappelijke verdieping van Kierkegaard vangt immers aan met Filosofische Brokken en Het Begrip Angst; het eerste is een zuiver filosofisch werk zonder literaire glans, waarin de Deens nieuwlichter scherp standpunt kiest tegen Hegel en andere stromingen van zijn tijd, en een wig drijft tussen de logica van de rede en die van het geloof, met de bedoeling het Christendom te beveiligen tegen de aanvallen der wijsbegeerte en het zijn eigen karakter te doen handhaven; het tweede is een vlijmscherpe en bij pozen verschrikkelijk luciede ontleding van zonde en angst, een meesterstuk van existentiële analysis
| |
| |
dat een begrip voor de demonische verborgenheden van het zieleleven aan de dag legt dat slechts aan Dostojewski herinnert. Onderlijnen we hier vooral dat Dr. Leemans met nadruk de godsdienstige draagwijdte van dit werk bewijst, en stippen we terloops aan dat de belichting van de specifiek christelijke geaardheid van Kierkegaard's existentiële houding een der meest revelerende aspecten is van zijn boek.
Met het Afsluitend Onwetenschappelijk Verweerschrift vangt Kierkegaard zijn strijd tegen de officiële christenheid aan. De klare en grondige analyse van dit in wijsgerig en religieus opzicht zo belangrijke boek, is een der knapste stukken uit deze studie. De lezer zal hier in enkele bladzijden het essentiële leren begrijpen: zijn verdediging van de christelijkheid in naam van het resoluut subjectieve existerende denken, tegen de bestaande christenheid en alle vormen van het objectieve denken in, zijn opvatting van het waarheidsbegrip en zijn beleving van de godsdienstigheid.
In Een Literaire Aankondiging (1846) is Kierkegaard begaan met de sociaal-psychologische diagnose van zijn tijd. Kenmerken als hyper-intellectualisme, ressentiment en nivellering beschouwt hij als sociale houdingen in de openbare mening, pers, tijdgeest, enz.. Sombere diagnose, waaruit Kierkegaard slechts bevrijding ziet door godsdienstige verinnerlijking. Stippen we hier weer even, buiten de filosofische gedachtengang van Dr. Leemans, aan dat dit critisch boek van Kierkegaard voor de literaire theoreticus heel wat boeiende perspectieven bevat! Na deze afrekening bereidt Kierkegaard zijn zwijgende vereenzaming voor. Doch de werken die nu volgen, uit zijn innerlijke vereenzaming en godsdienstige verdieping geboren, zullen zijn religieuze boodschap en zijn bittere afrekening met het historische christendom bevatten. Van nu af houdt Dr. Leemans op, zonder zijn heldere objectiviteit te verliezen, nuchter toeschouwer te zijn en treedt hij af en toe in het debat. Men kan betwisten of de bladzijden waarop hij Kierkegaard van uit een andere opvatting van het godsdienstige (b.v. blz. 99-105) of een moderne opvatting van de natuurwetenschappen (blz. 107-114) critiseert in een werk als het onderhavige nodig zijn, doch in elk geval zijn ze interessant. Ze zijn bovendien sympathiek omdat de schrijver geen ogenblik de dreigende wijsvinger opheft, doch Kierkegaard op zijn doorleefde en doorleden profetenweg volgt als een zwijgende, begrijpende broer, door de tragiek van een groot en edel mens met erbarmen vervuld. Tragische figuur inderdaad, deze van grote geroepenheid vervulde, doch noodlottig en koppig ingekeerde, die alle waarheid buiten zijn ik blind voorbijgaat en verguist! Wellicht had Theodor Haecker, die Leemans hier citeert, gelijk wanneer hij zegt dat dit noordse genie in zijn tragische eenzelvigheid en demonische rusteloosheid de tragiek incarneert van de ‘Germanische genius’, los van de christelijk-latijnse traditie.
Een der meest bewonderenswaardige critische analysen in dit boek zijn de bladzijden die de schrijver besteedt aan De Ziekte tot de Dood (1848), wellicht Kierkegaard's zwaarste werk, waarin hij met onverbiddelijke luciditeit de verhouding van het zelf tot God, wereld en zich zelf ontleedt, een christe- | |
| |
lijke psychologische doorlichting van het menselijk bestaan ten behoeve van de christen. Slechts de erkenning van schuld, de keuze van zich zelf als zondaar, kan leiden tot redding door het geloof in Christus. Daarna komt de Oefening in het Christendom aan de beurt, dat een christendom predikt als loutere innerlijkheid, zonder dogma of leer, op grond van een verheldering van het bestaan als zondigheid, en een geloof in Christus. De scherpe strijd-positie die Kierkegaard hier tegen de Deense Staatskerk en de traditionele christenheid inneemt, wordt door Leemans klaar uitgetekend en tevens duidelijk gecorrigeerd. De laatste hoofdstukken worden ten slotte besteed aan Kierkegaard's ultieme beschouwingen over de zin en ontwikkeling van zijn schrijverschap, geschriften die o.i. blijk geven van veel vernuft doch tevens van onthutsende zelfverblinding, en aan zijn steeds bitsiger strijd tegen de historisch gegroeide christenheid, die door een volstrekt wantrouwen tegen de officiële kerkbedienaars en afkeer van de eredienst werd gevoed. Strijd die hem tot steeds tragischer vereenzaming voerde, tot op het ogenblik dat hij op straat ineenzakte en in een Kopenhagens ziekenhuis, zonder het Heilig Avondmaal maar vertrouwend op Christus, stierf.
Het laatste hoofdstuk van Leemans' exegese bevat een korte beschouwing over Kierkegaard's invloed op onze eeuw, enkele aanduidingen slechts over zijn veelzijdige, tegenstrijdige en verwarrende invloed, die in ons de wens verwekken dat de auteur hierover eens systematischer en uitvoeriger zou schrijven.
Nadenkend over Kierkegaard in het geheel van de moderne cultuurgeschiedenis, zoals ze zich in het denken en artistiek verbeelden van af de 19e eeuw ontwikkelt, zijn we er steeds toe geneigd geweest Kierkegaard te beschouwen als een der meest tragische belichamers van wat Miller ‘der Individualismus als Schicksal’ heeft genoemd. Genialiteit en doem van het individualisme: zowel in zijn wonderbaar verrassende grilligheid als in zijn smartelijke eenzaamheid, zowel in de grenzeloze zelfbevestiging van eigen waarheid als in het uitdiepen van zijn diepst verholen innerlijkheid, zowel in zijn verzet tegen het algemene in al zijn verschijningsvormen als in zijn profetenwaan, zowel in zijn histrionisch spel met de lezer als in zijn momenten van naaktste eerlijkheid.
Daarnaast is hij een der meest typische vertegenwoordigers van die neiging tot het extreme in denken, voelen en verbeelden, die onze cultuur typeert als ene die het midden heeft verloren. Daarom is hij ook, met Nietzsche, Baudelaire, Dostojewski, Rimbaud, Unamuno en enkele anderen, een van die geesten die de lezer als een demon op het lijf kunnen tuimelen, die hem kunnen overvallen als een ziekte, waaruit weerstandige naturen zich worstelend bevrijden en waaraan mider evenwichtskrachtige lezers voorgoed bezwijken. Wonderbaar is hoe deze extreme naturen doem voor de enen, en verlossing voor de anderen kunnen zijn! Ook Kierkegaard is een van die auteurs, die een ziel tot in de grond kunnen ontwrichten en een andere van de grond af
| |
| |
oprichten. Iets wat men bij de schrijvers van het evenwicht en de middenmaat niet vindt!
Ook op religieus gebied kan hij zegen én gevaar zijn, zoals Dr. Leemans in zijn beschouwingen duidelijk laat aanvoelen. Niets is eerbiedwaardiger, dunkt ons, dan zijn religieuze ernst, die naar ik vermoed reeds menig lauw christen een geestelijke schok heeft gegeven. Ik acht het niet uitgesloten dat er zeer talrijke zielen zijn, die sinds jaren geloofden en hun kerkelijke plichten trouw vervulden, en die plots door het lezen van Kierkegaard zich vollediger bewust werden van wat geloven eigenlijk is. Doch dan is er ook zijn volstrekt-heidsdrift, die sommigen zal aanvuren tot ware bezieling, anderen daarentegen zal doen verdolen, en anderen nog zal afstoten door haar blind fanatisme. Daar is ook zijn verzet tegen alle bindingen: tragische verarming. En dat ieder talent een tweesnijdig zwaard kan worden, tot doem of zegen, zoals Rodenbach eens schreef, waar is het duidelijker dan in Kierkegaard's critiek op het christendom der kerken? Critiek op de vermenging van het zuiver-religieuze met het niet-religieuze (macht, politiek, burgerlijkheid, gewoonte, enz.) kan heilzaam zijn wanneer ze wordt gevoerd door zielen die eerbied met helder begrip en onbaatzuchtigheid paren, doch nefast in de mond van verbitterden, extremisten, fanatici en zonderlingen, zoals elke tijd er veel kent. Ook hier kan Kierkegaard zegen en gevaar zijn.
Op zuiver filosofisch gebied is zijn huidige vogue grotendeels te verklaren door de neiging van onze tijd naar het concrete denken, al is het dan een der verdiensten van Leemans' werk dat hij, in onderscheid met vele anderen, klaar laat uitschijnen hoe fel Kierkegaard's denken van het hedendaagse existentialisme verschilt.
Er zou een interessant onderzoek te voeren zijn naar het Kierkegaardisme in de literatuur. Zeer vluchtig wijst Dr. Leemans op de laatste bladzijde van zijn boek naar dit verschijnsel, en het doet me de wens opperen dat hij, die een veelzijdig lezer is, wellicht dit onderzoek eens verder zou doorvoeren. Hij wijst op Ibsen, Unamuno, Rilke (al acht ik de stelling van Bollnow, als zou Kierkegaard de Malte, het Stundenbuch en de Duineser Elegien hebben geïnspireerd wel overdreven!). Men zou er namen kunnen aan toevoegen, om te beginnen Kafka, wiens schim Dr. Leemans ergens in zijn boek spontaan oproept als illustratie van Kierkegaard's vereenzaming.
In onze Vlaamse letteren is het Kierkegaardisme bij mijn weten nooit doorgedrongen. De zin voor geestelijke avonturen is er gering, de geestelijke problematiek nog onrijp, de neiging tot realistische levensnabijheid en burgerlijke levensmiddelmaat zeer sterk. Ik herinner me dat Persijn ergens de Deen als een voorbeeld van Vermeylen's Wandelende Jood vermeldde. Het was o.i. een vergissing, maar een intelligente, want Stirner, die veel verwantschap met het denken van de jonge Kierkegaard vertoont, zoals Dr. Leemans in dit werk ook aanduidt, kan wel als bron voor Vermeylen's denken gelden.
Het verschijnen van een boek als dat van Victor Leemans is weer eens een verheugend bewijs van Vlaanderen's denkende groei te midden van het
| |
| |
moderne Europese geestesleven. Het is niet enkel een erudiet maar ook een intelligent boek, en tevens wijs (wat tegenover een zo concreet denker als Kierkegaard zo belangrijk is!). Het is bovendien klaar en vloeiend geschreven, in een taal die doet verhopen dat we ooit eens een Vlaamse wetenschap krijgen in een taal die glanst en leeft. We bevelen het onze lezers, die het moderne geestesleven willen volgen, ten zeerste aan.
|
|