Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 600]
| |
Eerste toneel
(Jaak ligt op een soort brits op de achtergrond. Teresa plaagt hem en koketteert. Ivan zoekt kerstmelodieën op zijn mondharmonika, Chris naait een knoop aan een jas.)
TERESA
(als Jaak plots opspringt):
Wel? JAAK:
Ge speelt een gevaarlijk spelletje, kindje. TERESA:
Ge maakt me niet bang, gij. JAAK:
In ieder geval, ge gaat me met rust laten.
(Gaat weer liggen.)
CHRIS:
Waar blijft Jef zo lang?
(Niemand antwoordt. Ivan schokschoudert.)
Hij is misschien gevallen. En Maria die slaapt maar, terwijl Jef in de sneeuw ploetert.
(Ivan speelt verder.)
JAAK
(plots woest):
In godsnaam, hou op met dat gejank! IVAN:
Maar ik zoek toch maar wat noten... Dan kunnen we straks misschien zingen. JAAK:
Het is onuitstaanbaar, lijk gij daar bezig zijt. Kerstmuziek is natuurlijk altijd vervelend, maar zo!... Ge maakt onze zenuwen kapot. IVAN:
Wat moet ik anders doen? Ik verveel me dood. JAAK:
In elk geval geen kerstmuziek. Speel een boogey of zo iets. TERESA:
Ja, een boogey! Dan kunnen we dansen, Jaak.
(Ze zingt en danst om hem heen.)
JAAK:
Pas maar op gij, of ik gooi u in 't kolenkot. TERESA:
Ja! Dat zou plezant zijn. 't Is daar donker. JAAK
(tot Ivan, die weer beginnen spelen is):
Het is nu genoeg met dat verwenste gejank! Ge hebt er ons al heel de dag de duivel mee aangedaan. | |
[pagina 601]
| |
CHRIS:
Ik vind het plezant. Nu horen we tenminste iets. IVAN:
Ik weet wel, waarom gij geen kerstmuziek kunt verdragen, stuk ateïst! JAAK:
Maar ge speelt niet meer verder, hoort ge?! CHRIS:
Schreeuw zo niet. Ge zult Maria nog wakker maken. JAAK:
Nee, die slaapt nogal vast. Daar kan ik over meespreken. TERESA:
Nee gij! Bluffer! JAAK:
Gij denkt zeker ook, dat Jef haar eerste is. CHRIS:
Maar zwijg daar toch over. Jef kan alle minuten terug zijn.
(Ivan speelt plagend verder.)
JAAK:
Gij wilt me natuurlijk woest krijgen, gij! Maar ik ben het beu. Dat is nu al drie dagen, dat we ons hier heldhaftig zitten te vervelen, en dat om die stomme sneeuw!
(Gaat naar het raam.)
TERESA:
't Was ook weer een geniaal idee van Siegfried op zo'n moment te vertrekken. Een kind kon zien dat het zou gaan sneeuwen! Ik heb het nog gezegd. CHRIS:
Gij? Iets gezegd? Niemand kon zo'n storm voorzien. En zeker gij niet. TERESA:
En waarom ik zeker niet? Gij hebt toch ook niets gezegd. CHRIS:
Als gij ons niet telkens en telkens hadt tegengehouden met uw gezeur over dat zeer been, dan zaten we hier nu ook niet. TERESA:
En gij dan? Toen ge zo lang achtergebleven zijt met Ivan, hebben we toen geen tijd verloren? IVAN:
Daar heeft niemand iets mee te maken. JAAK
(van aan het venster):
O nee. Meneer de edele ridder kunt ge natuurlijk van niets verdenken. IVAN:
Omdat gij zo zijt moet ge nog niet denken dat iedereen zo is. JAAK:
Nee...? Ik heb al zoveel ondervonden. Onze brave Maria... CHRIS:
Maria is een braaf meisje... JAAK:
...Geweest, waarschijnlijk wel. IVAN:
En gij moogt over haar zwijgen! JAAK
(galant spottend):
Tot uw dienst edele jongeling.
(Hij gaat weer liggen. Ivan hervat zijn spel.)
TERESA:
Gaan we ons nu weer heel de avond vervelen. En denken dat in het hotel nu het nachtfeest begint. Er werden zeventig gasten verwacht. JAAK
(weer recht):
Maar ge hebt gelijk! Waarom zouden we ons hier zitten vervelen, Teresa! Voor die sneeuw? En voor kerstmis? Die witte sneeuw... en dat feest der zuiverheid...
(Ivan houdt op met spelen.)
En de limonademuziek van die maniak daar... daar gaan we ons duchtig op wreken! In ons zwart en zondig kolenkot!
TERESA:
Maar ge zijt een dichter! JAAK:
Natuurlijk! En gij een muze. Zijn we weg?
(Trekt haar mee.)
IVAN:
Nee! Uw gezanik heeft me nu al genoeg de keel uitgehangen! JAAK:
Ge gaat me toch niet tegenhouden, wat? | |
[pagina 602]
| |
IVAN:
Dat zal ik zeker. Het is gemeen zoals ge met haar omspringt. JAAK:
Oeioeioei, edele jongeling toch! Ik begin schrik van u te krijgen. | |
Tweede toneel
(Jozef komt in een sneeuwwarrel binnen; zijn duf vol sneeuw.)
CHRIS:
Ha! Jef! Eindelijk. Ik ben blij dat ge daar zijt. JOZEF:
Wees maar niet te blij; het sneeuwt en het blijft sneeuwen. Ik zie er nog zomaar geen einde aan. - Is Maria nog niet opgestaan?
(Trekt jas en zware schoenen uit.)
JAAK:
Nee, uw Maria slaapt nog. JOZEF:
Begint ge weer? Ge hebt met haar niets te maken. JAAK:
Nee? Misschien meer dan ge denkt, manneke. JOZEF:
Ge zult er in ieder geval uw mond over houden. JAAK
(galant spottend):
Tot uw dienst, edele jongeling. TERESA:
Nogal sneeuw... Gaan we naar ons kolenkot, Jaak? IVAN:
Nee, ge gaat niet! JOZEF:
Maken jullie weeral ruzie? Als we eens een partijtje kaartten...? JAAK:
Ik heb lak aan uw kaarten. Ik heb lak aan u allemaal, aan uw brave gezichten en uw moreel gedoe. Kaarten, liedjes zingen, kerstmis vieren, ik heb er verdomd de buik van vol. Kom, Teresa, wij gaan ons eens flink wreken op alles wat hier in de omtrek zuiver en proper is. TERESA:
Goddelijk, dat motief! IVAN:
Maar ik zeg u, dat ge er uw mond over gaat houden. Ik ben uw praatjes beu! JOZEF:
Zoals iedereen trouwens. JAAK
(kijkt hem even misprijzend aan):
Kom Teresa. We zijn weg.
(Ze willen gaan; Ivan grijpt hem bij de arm en wil slaan; Chris tracht hem te weerhouden.)
CHRIS:
Ivan! JAAK
(tot Ivan):
Zo? Goed. Heel goed! Ja. We zullen ‘duelleren’. JOZEF:
Ge gaat toch niet vechten? IVAN:
Als hij niet ophoudt, ja! CHRIS:
Nee, Ivan, doe het niet! JOZEF
(tot Jaak):
Dat hebt gij natuurlijk weer uitgelokt. JAAK:
Ik? Uitgelokt? Maar nee! Ik voel mezelf uitgedaagd door dat schijnheilige gezicht van hem. En nu krijg ik een kans! Ik heb er jaren op gewacht. Een gevecht met de moraal in persoon. Jakob met de engel! TERESA:
Machtig! Der Kulturkampf des Dichters! IVAN:
Hou gij er u van tussen, bakvis! TERESA:
Bakvis... Zie hem daar zelf staan met dat mos op zijn kin. JAAK:
Het wordt dus een eerlijk duel volgens de regels. Verkiest ge de vuist of de vlakke hand? | |
[pagina 603]
| |
IVAN
(grimmig):
Alle twee! Gij vecht toch niet eerlijk. JAAK:
Prachtig! Het vrije gevecht met de moraal. Teresa, gij zijt mijn secondant! CHRIS:
Ivan, maar... ge lijkt wel gek! JAAK:
Ready?
(Ze vechten.)
CHRIS
(tot Jozef):
Maar doe dan toch iets. Haal Siegfried!
(Jozef wil hen scheiden.)
JOZEF:
Siegfried!!!
(Chris wil af; Siegfried dadelijk op; hij springt tussen de twee.)
| |
Derde toneelSIEGFRIED:
Wat zijt ge van plan? Het kot afbreken? CHRIS:
Ze willen vechten! Menens. Jaak is begonnen. Hij wou met Teresa naar 't kolenkot en Ivan wilde hem tegenhouden. SIEGFRIED:
Wat is dat nu weer voor een geschiedenis? Teresa en Chris, ga een ogenblik hiernaast. Jaak, ga even zitten en gij ook, Ivan. Dan kunnen we tenminste rustig praten. Jef, vertel gij nu eens wat er gebeurd is. JOZEF:
Ja, ik heb het niet helemaal gezien, want ik was juist buiten geweest om te zien of er geen einde aan de storm komt. IVAN:
Hij was met Teresa bezig en die wilde hem op de duur mee hebben naar het kolenkot. TERESA
(aan de deur):
Ik zal het wel weer gedaan hebben. SIEGFRIED:
Aan u hebben we niets gevraagd. En doe die deur toe! Zo... En gij wilde hem tegenhouden en toen is de ruzie begonnen? IVAN:
Had ik hem misschien moeten laten doen? Gij weet niet wat hij allemaal uitkraamt. SIEGFRIED:
Maar nee, dat bedoel ik niet. Het is goed, dat er hier tenminste één zijn verstand gebruikt.
(tot Jaak.)
Maar gij...
JAAK:
Allez, Siegfried, luister nu eens. Ik zat hier met drie heiligen voor mij. Dat begon me stilaan tegen te steken. Als ge vijf minuten later gekomen waart, zoudt ge ze eens zien vechten hebben als honden, die brave heiligen van u. Hij daar ook al! Met zijn Maria. JOZEF:
Ik zeker! Als ge niet zwijgt over Maria, zal ik er desnoods ook op los gaan, begrepen? SIEGFRIED:
Ik ken uw verhaaltje al heel lang, Jaak, maar we zijn hier verdomme toch onder grote mensen. Is het nog niet genoeg, dat we ons hier dood vervelen, zonder dat gij ons nog eens dubbel en dik de duivel moet aandoen. JAAK:
‘L'enfer c'est les autres’, dat is heel de zaak! SIEGFRIED:
Asjeblief, hou die snobsgrappen voor een betere gelegenheid. Vooruit, ga hiernaast wat houthakken, voorlopig kunnen wij u missen. En probeer geen onnozelheden meer uit te steken of het zal u duur te staan komen. JAAK:
Dat ken ik. Dat zal nogal meevallen. | |
[pagina 604]
| |
SIEGFRIED:
Gij denkt, dat ik er nog mee lach, he? Maar ik kan doorzetten, als 't nodig is. JAAK:
Enfin, ge gooit me buiten? SIEGFRIED:
Inderdaad. En roep Teresa even hier. JAAK
(in de deur):
Teresa... TERESA
(vlug bij hem):
Ja... JAAK:
't Is de chef die u moet hebben. TERESA
(ontgoocheld):
O... Gij gaat weg... | |
Vierde toneelSIEGFRIED:
Gij verveelde u, he Teresa? TERESA:
En de anderen niet zeker? SIEGFRIED:
Maar gij vooral. En het was u om dat hok te doen, he? Wel, ge moogt gaan, er staan daar nog wat pannen die moeten geschrobd worden. TERESA:
Moet ik weeral afwassen? CHRIS
(vanuit de deur):
Weeral afwassen! Ge hebt hoogstens al een keer afgedroogd. Haar fijne nageltjes, de lak mocht er eens afgaan. TERESA:
Ik wil in elk geval geen boerenhanden krijgen zoals gij! SIEGFRIED:
Hou uw huismoederlijk gekibbel voor later! Vooruit, Teresa, ingerukt mars! En Chris help haar maar een beetje. TERESA
(af naar links):
't Is daar zo koud... SIEGFRIED:
Vooruit!
(Chris met Teresa af.)
Ja, hier zitten we nu. Hoe zit dat met die liedjes van u, Ivan?
JOZEF:
In Gods naam, hou daar mee op. Met alle respekt, Ivan, maar als ik uw instrument nog maar zie, zit het me al tot hier. IVAN:
Ja, ik kan er niet goed weg mee. Er staan daar geen kruisen of geen mollen op. Als ik nu mijn guitaar eens hier had! SIEGFRIED:
En zeggen dat we nu in een warme zaal naar een pracht van een kerststuk konden zitten kijken. Die lawine heeft ons lelijk beet. IVAN:
En nogal goed dat we die hut hier gevonden hebben... JOZEF:
Konden we geen gezelschapsspelletje doen? Raadseltjes of een soort quiz? IVAN:
Alleen spijtig dat we niemand van de radio bijhebben. Eerlijk gezegd, ik vrees dat dat nogal kinderachtig zou zijn. JOZEF:
Ik denk zo... zo zelf een paar sketches ineensteken. Dat moet niet uitgewerkt zijn; ge kunt zo wat improviseren op een plan. SIEGFRIED:
Ivan dat is iets voor u! IVAN:
Allemaal goed en wel. Enfin, mij is 't goed. Wat zal het zijn? Vondel? De regenmaker? Of verkiest ge Shakespeare? Ge moet het maar zeggen. SIEGFRIED:
Nee, een kerststuk. We zouden toch een minimum van kerstviering moeten hebben. Uw liedjes zijn nu al in 't water gevallen. | |
[pagina 605]
| |
IVAN:
Ziet gij Jaak al in een kerstspel optreden? JOZEF:
Die is nu eens altijd tegendraads. En wat heeft hij toch altijd op Maria te zeggen? Op de duur zou ik zelf nog gaan geloven dat... SIEGFRIED:
Jef! JOZEF:
Ja, natuurlijk, maar hij komt er altijd op terug... En de anderen beginnen er ook mee weg te lopen. Teresa vanmorgen nog... En Ivan... IVAN:
Ik heb niets gezegd over haar. JOZEF:
Nee... ge verdedigt haar toch ook niet. IVAN:
Moet nu iedereen klaar staan om uw vlam te verdedigen? SIEGFRIED:
Laat die zaak nu eens rusten. We konden dus een kerstspel ineentimmeren. En als Jaak hoegenaamd niet wil, kan hij zich hiernaast gaan zitten opvreten. We trekken er ons niets van aan. We doen wat we willen... Maar, het kan prachtig worden, Jef, als ik u zo bezie... ge zijt een geknipte Sint Jozef. JOZEF:
Begin nu niet te zeveren, he. Zo oud en heilig ben ik precies ook niet. IVAN:
En Chris een echte Lievevrouwke. JOZEF:
Ha maar nee! Als ik Sint Jozef ben, is Maria O.L. Vrouw! SIEGFRIED:
En desnoods zal ik de ezel wel uithangen. We gaan daar nog plezier aan beleven. Ivan, gij zorgt voor een plannetje? Teresa, dat wordt het kindeke Jezus, dan hebben we daar al geen last meer mee. Jef, begin gij maar dadelijk met haar opvoeding. Ik ga ondertussen eens met de andere heiligen praten.
(Siegfried af; Ivan met papier en potlood aan tafel; Jozef even besluiteloos.)
| |
Vijfde toneelJOZEF:
Opvoeding, zegt hij. IVAN:
Liever gij dan ik. JOZEF:
Jezuke? Jezuke? Kindeke Jezus! TERESA:
Wat is er, flauwe plezante? JOZEF:
Ja, borelinkske, u moet ik hebben. Laat uw afwas maar in de steek, ge krijgt een lekker tutterke en de engel zal op uw gezicht blazen. TERESA
(op):
Gij denkt ook dat ge geestig zijt zeker? JOZEF
(knielend):
O Zaligmakerke, mag ik uw voetjes kussen? Ik ben echt blij uw liefhebbende pleegvader te mogen zijn. TERESA:
Hou uzelf voor de gek. Ge zoudt beter helpen afwassen, dan de zot uit te hangen. Zie eens, mijn nagels zijn helemaal witgeweekt. JOZEF:
Ach, mijn klein lief schaapke toch, laat mij u gauw in een kribbeke leggen.
(Tilt haar op.)
TERESA:
Zeg eens, kwibus!
(Geeft hem een oorveeg, hij zet haar neer.)
JOZEF:
Blijf nu eens kalm. Wij gaan toneel spelen. TERESA:
Toneel spelen? Wij?
(Werkt aan haar nagels.)
JOZEF:
Ja. Een prachtstuk! Kerstmis! | |
[pagina 606]
| |
TERESA:
Pf... Is dat al? Ik speel nog liever met de poppen. JOZEF:
Jamaar, gij zijt de hoofdpersoon. Ge kunt het zo plezant maken als ge wilt. TERESA:
De hoofdpersoon? Wie is dat? JOZEF:
En gij denkt ook dat ge uw evangelie kent: 't kindeke Jezus! Kom, ik zal u gauw een luier omdoen.
(Grijpt een handdoek.)
TERESA:
Hela, zoniet zulle! JOZEF
(knielend):
Goddelijke Zaligmaker, mag ik uw eerste luier aanbieden?
(Siegfried, Chris, Maria en Jaak lachend op.)
SIEGFRIED:
Ha, ge zijt al bezig. Zie me dat Kindeke Jezus daar eens staan.
(Teresa poseert met handdoek.)
JAAK:
Ik moet zeker de os zijn? TERESA:
Ja, gij hebt een echt ossegezicht gij. En dan moogt ge op mijn gezicht blazen. Daar, in Betlehem.
(Wijst naar kolenkot.)
SIEGFRIED:
Teresa! Lachen en lachen is twee! TERESA:
Als ik eens plezier maak, is 't altijd mis! JAAK:
't Kindeke Jezus heeft al veel praat voor zijn leeftijd. Ge hebt te zwijgen gij! Ge zijt nog niet eens geboren! SIEGFRIED
(piekerend):
We konden het eens ernstig proberen. Kent ge nog iets van dat stuk met die kreupele herder, Jaak? TERESA:
Dan doe ik niet mee; 't moet plezant zijn! JAAK:
Ziet ge mij nu al met een serieus gezicht een os uitbeelden? CHRIS
(bij Ivan):
Hier is een herderinneke met haar Don Quichote. IVAN:
Don Quichote? Ik? Wat komt die daar nu bij doen? CHRIS:
Dat was toch ook een herder. Het moeten niet altijd die van Dirk Bouts zijn. JOZEF:
En hier zijn Jozef en Maria.
(Stilte.)
JAAK:
Verdomd, ik speel niet mee.
(Stilte.)
SIEGFRIED
(verzoenend):
Ja, er moeten natuurlijk ook toeschouwers zijn. Een van de essentiële vereisten voor echt toneel is de aanwezigheid van publiek. Dat is dan precies iets voor u, Jaak. JAAK:
Maar zij gaat toch niet Maria spelen zeker? SIEGFRIED:
Mag ik de toeschouwer verzoeken plaats te nemen en te zwijgen opdat de spelers zich zouden kunnen verstaanbaar maken.
(Jaak gaat wat afzijdig zitten en volgt vandaar het gesprek. Teresa gaat bij hem staan.)
JOZEF:
Heilig of niet heilig, maar die toeschouwer begint me de keel uit te hangen. Het zou wel eens mogen gedaan zijn met dat gestook. MARIA:
Ach, Jef, laat hem... We zullen misschien beter eerst bespreken wat we gaan doen. Hoe zullen we beginnen? CHRIS:
In elk geval niet met het begin. Dat zoeken naar een herberg bij de boze rijken en goede armen, daar beginnen alle kerstspelen mee. Er moet eens iets van de heilige Jozef inkomen. Die staat er gewoonlijk als een sukkelaar bij. | |
[pagina 607]
| |
JAAK:
De toeschouwer apprecieert het originele ontwerp, hij staat skeptisch tegenover de uitwerking. IVAN:
Ja, ik heb het. Sint Jozef weet dat Maria een kind verwacht, en hij staat in twijfel. Zo kunt ge u de situatie toch voorstellen. Want zo braaf zal die ook wel niet geweest zijn, voor hij heilig werd. JAAK:
Helemaal niet! Hij wou haar zelfs laten zitten; dat is natuurlijk heel deftig uitgedrukt in 't evangelie, maar 't komt daar op neer. IVAN:
Hij staat dus in beraad. Wat zal hij doen? Maria verlaten of niet? Ziedaar de stof voor een drama des Vondels waardig. Een bravooke voor de scenarist gevraagd. SIEGFRIED:
Dat is een goed begin. Vooruit, Jef, schiet eens in gang en maak er een brok leven van. JOZEF:
Ik? Zomaar? Hoe moet ik beginnen? CHRIS:
Om te beginnen geeft ge Maria een kus en trekt u dan ijlings terug. JOZEF:
Jamaar, zomaar? Terwijl ge er hier allemaal op zit te kijken? IVAN:
Wat geeft dat nu? 't Is immers allemaal maar spel. Ge beeldt u eerst de situatie eens goed in en dan praat ge er maar op los... Maar zie dat wij er ook wat plezier aan hebben. Ge zegt maar wat u in de mond komt. JAAK:
Dat zal me wat geven! JOZEF:
Zeg eens... MARIA:
Toe, Jef, ge moet aan het publiek niet denken. Kijk, hier is Nazaret
(wijst op de brits in het fond).
Beeld u in dat ik hier helemaal alleen zit en dat ge mij komt opzoeken. Zeg tien keer dat ge Sint Jozef zijt en begin: ge hebt de mensen over mij horen roddelen en zo...
JAAK
(voor zich alleen):
Dat heeft hij inderdaad. JOZEF:
Vooruit dan maar. Ik ben Sint Jozef... ik ben... enz.
(Ondertussen gaat het licht langzaam uit; een schijnwerper belicht Jozef en Maria op de pratikabel in de achtergrond.)
| |
Zesde toneelJOZEF:
Maria! MARIA:
Jozef? Hoe komt gij hier? JOZEF:
Ik moest komen, ik hield het geen sekonde meer uit... Is het waar, Maria? De mensen zeggen zoveel, maar... er is een boze geest in mijn hart gedrongen en ik ken geen rust meer, ze hebben mijn gedachten vergiftigd; al dagen en dagen loop ik er mee rond en 's nachts kan ik er niet van slapen. Maria, ge zijt toch het mooiste, het zuiverste dat ik ooit gekend heb... Zeg me dat het niet waar is, dat de mensen me voorgelogen hebben, dat Jozef niet bedrogen is... Zeg dat alles goed en zuiver is. MARIA:
Komt ge daarvoor, Jozef? Zijn daardoor uw ogen zo zwart en zo wild? Kan Jozef dan twijfelen aan Maria? | |
[pagina 608]
| |
JOZEF:
Ik ben geen held. Ik wil het niet geloven; ik geloof het eenvoudigweg niet, maar soms denk ik dat het zou kunnen waar zijn, dat het onmogelijke zou gebeurd zijn.
(Stilte.)
Ik vraag u vergiffenis, Maria.
(Knielt.)
Ik ben maar een arme, bekrompen timmerman.
MARIA:
Ik begrijp het, Jozef, ik begrijp dat de twijfel u overvallen heeft. Hoe zou het niet? Misschien zal de twijfel nog blijven... maar ik zeg u, dat ik zuiver ben, zuiverder dan ooit enige vrouw ter wereld: er is voor Jozef een stil, ontzettend schoon lot weggelegd.
(Streelt zijn haar.)
Zult ge het geloven, Jozef?
JOZEF
(springt op):
Maria! Ik ben een rechtvaardig man en ik zal u ondanks alles beschermen, maar uw vreemde woorden maken me bang.
MARIA:
Het zijn ook zulke vreemde woorden, Jozef. Er is een vreemd licht over mij gekomen dat me doet huiveren, dat me doet wenen en lachen tegelijk...
(Jozef kijkt vol wondere eerbied naar Maria.)
JOZEF:
Waarom glimlacht ge zo, Maria? Wat is er zo smartelijk, zo schoon, zo teder in uw hart, dat ge zó moet glimlachen, Maria? MARIA:
Eens zal het wonder der goddelijke tederheid zich voltrekken aan Israëls volk; eens zou dat volk een maagd verwekken, die geheel door de Geest wordt bezeten; het is zo'n schrijnend geluk, zo verheven en zo teer, dat alleen de volle zuiverheid het kan verdragen... JOZEF:
Maria... De Messias! MARIA:
Gij hebt het gezegd. JOZEF:
Soms is het vreemd met een mens. Ik zou uw eer beschermen, mijn kleine beminde Maria, want ik ben arm en mijn enige rijkdom is mijn liefde. Waarom maken uw woorden mij dan somber? Dit grote geluk... er zijn duivels in mij en ik twijfel, ik duizel;
(knielt)
hou mijn hand, Maria; hou mijn hand stevig vast, want ik ga vallen in een onmetelijke put van twijfel... Ik ben maar een enggeestig mens en dit alles staat zo ver boven mij. Was het een mens, ik zou hem ontlopen, mijn haat verstikken en in stilte van u scheiden, maar dit... Zolang ik uw hand rondom de mijne voel, zal ik niet vloeken, mijn lot niet verwensen, maar als ge me los laat, als ik weer alleen zal zijn, Maria... Ik voel me zo moe. Laat me tegen uw schouder rusten, dromen; er is hier zo'n vreemd licht; het is of ik een gestalte zie naderen, een witte glanzende gestalte, als een engel... Vreemd, hij lacht me toe. Waarom lacht die engel naar mij, Maria? Ziet gij ook die engel?
(Hel licht op Chris die zich iet of wat verkleed heeft.)
CHRIS:
Zie de maagd zal ontvangen en een Zoon baren en men zal hem noemen ‘God met ons’. MARIA:
God met ons. Mij geschiede naar Gods woord.
(Als geluidsfond: kerstlied. Hel licht langzaam uit; Jozef schijnt te ontwaken.)
JOZEF:
Wat is er gebeurd? Ik voel me zo opgelucht... Wat is er met ons gebeurd, mijn zachte, tere Maria? Welke vreemde dingen overkomen ons? - Ik zal voor u zorgen, Maria, ongeschonden, zuiver geboren, onbevlekte bruid van God. Ik zal om u heen zijn met al de schroom en de zachtheid, die het werk in mijn handen gelaten heeft. Mijn uitverkoren, goddelijke bruid...
(Leunt weer het hoofd op haar schouder.)
MARIA:
Leg uw moe hoofd neer, Jozef, gij zuiverste en tederste der mannen; leg uw hoofd neer en rust; alles is goed.
(Langzaam gaat wit licht weer aan.)
| |
[pagina 609]
| |
Zevende toneelCHRIS:
Jef, het was eenvoudigweg schitterend! Hebt ge dat ooit zo gespeeld? JOZEF
(nog dromend):
Welnee, ik zei maar wat me door het hoofd schoot; gij zijt prachtig ingevallen. CHRIS:
Ja, ik voelde dat het daarop ging uitdraaien, dat was nogal eens een intuïtie, he. MARIA:
Het was zalig; ik was alles rondom ons vergeten; het leek wel een droom. TERESA:
Schitterend... schoon... zalig... Ik vind dat het maar flauw begint te worden. Zo ouderwets! We gingen toch iets plezants spelen ook?!
(Steekt een sigaret op.)
JAAK:
En ik!... ik vind het gemeen! - Ja, zie mij maar aan. Ik ben de eeuwige spelbreker, niet? Ik moet alles weer in het honderd doen lopen. SIEGFRIED:
Maar er zegt u toch niemand iets. JAAK:
O nee! Daarvoor zijt ge natuurlijk te deftig. Ge zegt nooit iets, maar ge weet even goed als ik, waarom zij die rol niet behoorde te spelen. MARIA:
Jaak!... En waarom dan niet? Wat bedoelt ge? JAAK:
Ja, veinzen kunt ge inderdaad goed, maar tegen mij gaat ge er toch niet om liegen, wat? JOZEF:
Gij moogt wel eens op uw woorden gaan passen. Ik heb er stilaan genoeg van gekregen. JAAK:
Zo? Gij hebt er genoeg van gekregen? Maar ge zult er zo dadelijk nog meer dan genoeg van hebben. JOZEF:
Waarom mag zij die rol niet spelen? Wat hebt gij daarmee te maken? JAAK:
Gij zult me natuurlijk wel uitdagen. Omdat iemand als zij die rol niet waard is. SIEGFRIED:
Stop dat, Jaak! MARIA:
Maar dat is... JAAK:
Tegen mij gaat ge het toch niet loochenen? Wij hebben toch lang genoeg samen gevr... MARIA:
Dat is gemeen
(gelaat in handen).
SIEGFRIED:
Welk genoegen vindt gij eigenlijk in zo'n insinuaties? JAAK:
Nee, ik had u rustig moeten laten kerstmis vieren en u in uw eigen leugen laten geloven. JOZEF:
Is het waar, wat hij zegt, Maria? Is het waar? CHRIS:
Maar Maria, laat hem zo iets toch niet zeggen! TERESA:
Pff... Misschien kan ze het niet eens ontkennen. CHRIS:
Dat kan ze zeker! Omdat gij zo zijt, moet ge nog niet denken... TERESA:
Omdat ik hoe ben? Zijt gij beter dan ik? Wat gebeurde er toen ge zolang wegbleeft? IVAN:
Daar heeft niemand iets mee te maken! Maar wat ik daarstraks van u gezien heb, dat heeft iedereen kunnen zien. | |
[pagina 610]
| |
JAAK:
Hoor me nu die heilige kerstfiguren eens te keer gaan. SIEGFRIED:
Ge zoudt inderdaad allemaal beter zwijgen. JOZEF:
Maar zij niet. Gij moet nu spreken, Maria. JAAK:
Is dat eigenlijk nog wel nodig? JOZEF:
Aan u heb ik niets gevraagd. Ik geloof u niet, nee, ik geloof u niet, zolang zij niets zegt. JAAK:
Dat zoudt ge anders niet zeggen. SIEGFRIED:
Maar verdomme toch, met u zou iedereen zijn geduld nog verliezen. Wat willen we ons toch laten opjagen door dat mislukt stuk cynisme? CHRIS:
Gij hoeft u toch nergens over te schamen, Maria? SIEGFRIED:
Dat moet ze zeker niet, en vooral niet voor hem. CHRIS:
Maar zet hem dan tenminste eens goed op zijn plaats, Maria. Ik had hem al lang op zijn gezicht geslagen. SIEGFRIED:
Maar geloof hem toch niet, Chris. Hij wil ons allemaal in het harnas jagen. Maria... kom, we gaan allemaal een glas wijn drinken en laat ons heel die historie vergeten. JAAK:
Vergeten. Net wat ik... SIEGFRIED:
Hou uw mond! 't Is niet nodig dat er nog iemand iets over zegt. We gaan een glas drinken en intussen bespreken we wat we verder gaan spelen. Vooruit. CHRIS
(stil voor zich uit):
Maar ik weet toch goed dat het bij mij niet waar zou zijn...
(Allen af; Jozef blijft op voorplan, Maria volgt aarzelend de anderen.)
| |
Achtste toneelJOZEF:
Blijf even hier, Maria...
(Maria aarzelt; sluit zwijgend de deur achter de anderen; stilte.)
Maria, nee, nee, nee. Het is nu genoeg. Ik had mij u altijd zo rein en zo mooi voorgesteld. Gij waart voor mij alles; ik klampte me aan u vast; ge waart mijn enige zekerheid, het enige waarin ik nog geloofde. O, ik ben niet zo sterk als gij misschien denkt; zonder u... ik zou al veel dwaasheden gedaan hebben. Soms, als alles me te veel werd, als ik het niet meer uithield op mijn kamer en ik wilde gaan rollen, dan liet ik het voor u, opdat ge me niet zoudt verachten, opdat ik niet beschaamd zou zijn als ik u de volgende dag ontmoette... En nu komt die treiter en gooit u dat voor de voeten en gij zegt niets... Gij verdedigt u niet. Begrijpt ge dan niet, wat dat voor mij betekent, Maria? En waarom zwijgt ge nu nog? Zeg me dat het niet waar is, dat ge nooit met hem... Maria, als ik me in u vergist heb... God, maar zeg dan toch iets. Ik verzeker u, dat het uw schuld zal zijn, als ik nu aan het drinken val. O, maar er zal geen enkel meisje zijn dat me nog zo zal liggen hebben, nee... Maanden vertrouwt ge op hen, en tenslotte... tenslotte krijgt ge zo iets te horen. O, ja. Ge hadt het u zo mooi voorgesteld, zo mooi... Maar het kan u natuurlijk niet schelen, als ik nu begin te drinken en te flirten als al de anderen, dat ik nu achter de gemeenste meisjes ga aanlopen. Dat is uw zaak niet meer. Ge hebt er een liggen gehad en dat is u genoeg. Misschien is Jaak daardoor ook wel zo geworden!
MARIA:
Jef! | |
[pagina 611]
| |
JOZEF:
Ik meen wat ik zeg. Tracht me maar niet meer aan het lijntje te houden, Maria. MARIA:
Dat heb ik ook nooit gedaan. JOZEF:
Nee? Waarom hebt ge het me dan niet dadelijk gezegd, dat het tussen u en hem zo ineen zat? Waarom hebt ge erop gewacht dat hij het me zelf onder de neus kon wrijven? En dat hij dat juist moet zijn. Hij, die er altijd zo'n genoegen in schept als hij iemand kan bekladden met zijn smerige tong. O, wat zou het hem genoegen doen, dat ik even goed als hij... Hij heeft er daarstraks nog om gelachen, dat ik u verdedigde. En dat ik... Had hij gehoord, wat ik daar even zei, dat ik aan de drank zou gaan, de meisjes zou nalopen... Nee, dat is niet waar. Ik wil het niet. Nooit, nooit wil ik zo armzalig en zo gemeen worden als hij. Vergeef, dat ik daarmee dreigde. Ik dacht er niet aan, dat ik nu bijna even gemeen geworden was... Maar u zo verdacht maken, ...nee, Maria, ik hou van u. En wat er ook kan gebeurd zijn, ik geloof hem niet. Ik wil hem niet geloven. MARIA:
Daarop heb ik gewacht, Jef. Ach, ge kunt niet begrijpen, wat dit voor mij geweest is: Jaak die me zo publiek beschuldigde, en gij die opeens alle vertrouwen verloren waart, en de anderen... Ik kon eenvoudig niet antwoorden dat hij loog. Het was al te lelijk. Daarop antwoorden was mezelf verlagen. JOZEF:
Maria, kunt ge vergeten wat ik daareven zei? Het was smerig van me... MARIA:
Het is zijn schuld, Jef... JOZEF:
Maar waarom? Waarom wil hij u zwart maken bij ons? God, Maria ik zou hem op zijn gezicht kunnen slaan. Ja, Ivan kent hem al langer en die had het dadelijk willen doen... Ja, daarstraks... gij sliept toen juist een beetje, maar zij hebben klaar gestaan om te vechten. En hij verdient niet beter dan eens goed afgeranseld te worden. MARIA:
Ge moogt niet zo hard zijn tegen hem, Jef. Hij is ongelukkiger dan ge denkt. JOZEF:
Gij hebt van hem gehouden, Maria... Ja, en dat begrijp ik ook niet. Misschien ben ik daarom zo woest geworden, omdat ik ineens begrepen heb, dat gij inderdaad van hem gehouden hebt. MARIA:
Ik weet niet of het mogelijk is van hem te houden... Maar ik heb het geprobeerd. Ik wilde hem zijn kans geven, want ik was verliefd op hem, op zijn sombere, diepe ogen... Hij maakte het zelf kapot. In het begin ging alles goed en was hij eerlijk tegen me, maar daarna... Altijd lag hij op de loer, of hij niets kon ontdekken, of hij geen barst vond in mijn liefde, of ik wel werkelijk zo zuiver was als hij meende. Hij kon het niet verdragen, dat ik zo was... JOZEF:
Omdat hij zelf zo gemeen is. Hij verdraagt niet dat er iemand boven hem staat. MARIA:
Ach, nee, Jef, hij is alleen maar bang, even bang als gij daareven... Hij is zo bang, op zekere dag te ontdekken, dat ik ook niet zo heel zuiver ben, dat hij me liever slecht maakt. Hij wil zijn ontgoocheling vóór zijn. Nee, ge moogt zo hard niet over hem oordelen, Jef. JOZEF:
Goed, maar waarom zegt hij zo iets over u, als het niet waar is? MARIA:
Ach, ik weet het niet... Ik heb hem ooit eens gezegd... JOZEF:
Wat? Nee, als het te moeilijk is, moet ge het niet zeggen. Ik vertrouw u, Maria. | |
[pagina 612]
| |
MARIA:
Als ik geheel vrij geweest was, en als ik u toen niet ontmoet had, die avond, ...dan zou het misschien ooit wel zover gekomen zijn... JOZEF:
Maria.
(Neemt haar hand en brengt die naar zijn lippen.)
Maria, ik zweer u... Toen ik daareven zo ruw was... Ik meende het niet, maar het had me allemaal zo opgewonden. Hebt ge erg veel van hem gehouden, Maria?
MARIA:
Ja, Jef, voor ik u ontmoette, heel veel... En zelfs daareven... Hij is toch maar een arme, eenzame jongen, Jef. En hij is zo bang, zo reddeloos bang voor al het kwaad dat hij in zichzelf ontdekt. Hij kan niet meer op goedheid vertrouwen. Alles is slecht voor hem. En hij maakt alles kapot. JOZEF:
En van mij, Maria? Houdt ge nog van mij, na al wat ik u gezegd heb? MARIA:
Ja, Jef, nog veel meer... Ge hebt me niet ontgoocheld...
(Hij wil haar hand kussen; ze weerhoudt hem voor een zoen op haar wang).
| |
Negende toneelSIEGFRIED
(op met fles en glazen):
Ho... Pardon! JOZEF:
Het is niets. Kom maar binnen. Wij, he...
(bekijkt Maria)
wij zijn het al eens!
SIEGFRIED:
Ja?... Daar gaan we dan een glas op drinken
(schenkt in).
Gelukkig, Jef, dat gij er de man niet naar zijt u door zo'n kwibus van de wijs te laten brengen. Maar daarbinnen zijn ze het nog lang niet eens. Ze stonden weer vechtensgereed. Chris is eenvoudigweg razend. En Teresa... die kleine onnozele Teresa. Ja, Maria, ge hebt nu zelfs Teresa op uw hand.
(Ze drinken.)
‘Gij lafbek, zei ze tegen Jaak, gij lelijke lafbek, zelfs als het waar is, zijt ge een lafaard.’
MARIA:
Dat had ze niet mogen zeggen. Nu... SIEGFRIED:
Inderdaad, maar ja... Enfin, ik heb hen verboden er nog één woord over te spreken. En om hem toch eens duchtig dwars te zitten, zou ik liefst van al doorspelen; ik heb zo een soort duel met hem. Als gij natuurlijk nog wilt, want... het kan altijd nog pijnlijk worden... Hij is er ook de man niet naar, om zich makkelijk te laten overtroeven. MARIA:
Ik ben niet bang voor hem. JOZEF:
En ik heb ook zo'n soort duel met hem. Maar als hij... zijn mond niet houdt over... SIEGFRIED:
O, maar hij mag al zeggen wat hij wil, maar hij moet in zijn rol blijven. Trouwens, zo fair zal hij wel zijn. Ik ken hem. Mag ik hem roepen? Dan kunnen we meteen verder spelen.
(Ze knikken; Siegfried gaat naar de deur.)
Hallo, zijn we er?
| |
Tiende toneelJAAK:
Mogen we spreken, of blijft het verbod? CHRIS:
Daar begint hij alweer. SIEGFRIED:
Zo dadelijk moogt ge spreken. We gaan verder spelen. De vlucht naar Egypte. Kunt gij zowat aaneenflansen, Ivan? JAAK:
En de rolverdeling blijft lijk ze was? | |
[pagina 613]
| |
SIEGFRIED:
Heel zeker, edele ridder. Maar over heel die kwestie wordt niet meer gekletst. CHRIS:
Er is er trouwens maar een die er telkens weer over begint. SIEGFRIED:
Uw tongetje is wel bizonder... Dat iedereen nu eens vijf minuten zwijgt! IVAN:
Dat zou inderdaad het verstandigst zijn. Wij luisteren, Siegfried. SIEGFRIED:
We spelen dus de kindermoord; dan komt er een nieuwe figuur bij: Herodes. JAAK:
En dat ben ik natuurlijk! Had ik het niet gedacht? En gij, Teresa? Mijn aanhoudster? Moderne Salome! TERESA:
Tegen mij moet ge niet meer spreken. Ik weet nu genoeg van u. JAAK:
Nee, ook al kwaad? IVAN:
Mijn plannetje is klaar. Maar van historische dinges trek ik me niets aan. We beginnen met de aankomst van de drie koningen bij Herodes. Jef, Chris en Teresa, gij zijt de koningen. Jaak is Herodes en zit daar in zijn paleis. Achteraf moet Teresa de wanhopige moeder zijn.
(Praat fluisterend nog even verder met hen.)
JAAK:
Prachtig. Ik wens een scène voor mij alleen. Dat wordt een ongehoorde Herodesinterpretatie. Maar ik heb een raadsheer nodig, om tegen te kunnen kletsen. Siegfried, kan ik op u rekenen? SIEGFRIED:
Natuurlijk! Wat dacht ge? JAAK:
Daarna is Ivan onze inspirator. Beginnen we? SIEGFRIED:
Vooruit, Ivan! Een lichteffekt!
(Lichteffekt zoals vorige kerstscene; vlugge kostumering met een duf en zo; muziek.)
| |
Elfde toneelJOZEF:
En met dat verhaal zijn we hier aangeland, doorluchtige koning; het verbaast ons, dat u er nog niets van vernomen hebt; we dachten er trouwens goed aan te doen u eerst te bezoeken. HERODES:
Natuurlijk, natuurlijk! Ik stel het ook ten zeerste op prijs. U hebt mij uitermate geboeid. U zegt dus dat u door een ster geleid werd? Merkwaardig, merkwaardig.
(Terzijde:)
Die kerels zijn stapelgek om juist mij zo iets te komen vertellen. - Mag ik u misschien iets laten aanbieden? Ondertussen zal ik met mijn raadsheer bespreken, wat er mij te doen staat. Ik voel me ten zeerste verplicht. Staat u toe.
(De drie af; Siegfried op.)
HERODES:
Raadsheer? SIEGFRIED:
Jawel, hoogvereerde koning. HERODES:
Hebt u die drie kerels gezien? SIEGFRIED:
Zeker, Majesteit: het waren oosterlingen. HERODES:
Krankzinnigen waren het! En met hun onnozele glimlach kwamen ze mij bedreigen! O, maar slim zijn ze wel. Het venijn zit onder hun onschuldige glimlach. SIEGFRIED:
Ze kwamen u bedreigen, Majesteit. | |
[pagina 614]
| |
HERODES:
Ja. Wat vindt u daar zo amusant aan? Waarom lacht u? SIEGFRIED:
Ik meen te mogen opmerken, dat zijne majesteit me overdreven opgewonden voorkomt. HERODES:
En ik meen te mogen opmerken, dat u me staat uit te lachen! SIEGFRIED:
Ik begrijp de opwinding van zijne majesteit niet goed ten opzichte van die drie onschuldige en onwetende zielen. Zij zijn totaal ongevaarlijk. HERODES:
Onschuldig inderdaad! Nee, zij denken dat zij onschuldig zijn, En daardoor worden ze ook gevaarlijk. En denk eens aan: in hun onnozelheid komen zij mij melden dat er een onschuldige koning moet geboren worden, een volmaakt zuivere koning die hier, ja hier! raadsheer, zijn rijk van vrede en geluk zal stichten. Stel u voor! ‘Hij zal het kind zijn van een onbevlekte maagd!’ En dat zeiden ze met het ernstigste gezicht van de wereld! SIEGFRIED:
Die kerels zijn natuurlijk gek? HERODES:
Waag het niet me nog langer te tergen, raadsheer! Laat het u gezegd zijn! SIEGFRIED:
Maar waartoe die opwinding, majesteit? Toch niet voor dat stelletje koninklijke landlopers, voor die onschuldige gekken? HERODES:
Ik zal u één woord zeggen raadsheer, en ik verzoek u het in uw oren te knopen: die kerels zijn allesbehalve gek! Hoort u wat ik zeg? Allesbehalve gek! U hoort me toch? SIEGFRIED:
Jawel, majesteit, ik hoor nog vrij goed voor mijn leeftijd. HERODES:
Maar praten doet u minder goed. Luister nu. Deze zaak gaat mij persoonlijk aan. U kent me en weet wat voor een man ik ben: hovaardig, gierig, moordzuchtig, wreed... dè booswicht! En dat is geen karikatuur! Zo ben ik ook werkelijk en ik ben er mij klaar van bewust. En mij, juist mij! komen ze dat verhaaltje vertellen van een kind uit een maagd geboren, de koning van de eeuwige vrede. Zijn het grappenmakers die mij willen tergen? Ik geloof het niet. Zij meenden wat ze zegden. Ze waren zo zeker van mijn verbazing over dat grote nieuws, dat ze eerst dachten dat ik hen niet goed begrepen had. Die rekels geloofden inderdaad wat ze zeiden. SIEGFRIED:
Maar zeker, majesteit. Weet u dan niet, dat er onder dit volk al sinds jaren het verhaal loopt van die koning? HERODES:
Wat? Al sinds eeuwen? Haha! zoveel te beter! De universele waanzin! Maar het zal niet gelukken, o nee! daar zal Herodes een stokje voorsteken, al moest hij al de pasgeboren kinderen doen vermoorden. SIEGFRIED:
Wat zijne majesteit zegt, is zeer wreed. HERODES:
Inderdaad! Maar u kent me. Ik ben in staat het te doen! SIEGFRIED:
Maar wellicht zijn het maar grappenmakers. HERODES:
En u zei daarnet zelf dat ze dat niet waren! Maar grap of geen grap, dat zal ik niet beleven, dat ze mij zoiets ongestraft komen vertellen, mij het meesterstuk van de mensheid, de onverzadigbare woesteling. Ik, het eindpunt van die eeuwenlange verbeesting, ik zou zoiets dulden? SIEGFRIED:
Maar majesteit, u ziet toch zelf in, dat een koning uit een maagd geboren onmogelijk is, gezien de ontaarde natuur der mensen. HERODES:
Inderdaad. Maar ik wil mijn woordje meespreken in deze lugubere komedie. U weet toch dat mijn wijnredes altijd over de ontmaskering van de menselijke | |
[pagina 615]
| |
natuur gaan? Haha, mijn wreedheid zal geen grenzen kennen. Mijn vrienden zullen mijn geniale barbaarsheid bewonderen!... Maar he... pas op! Wees vriendelijk voor die drie halve gares en hou hen in de gaten! Ik zal hen ‘koningen’. (Beiden af; muziek, licht uit; dan spot op Teresa). | |
Twaalfde toneelTERESA:
Mijn kind, ze hebben het vermoord, o, vermoord! En het had niets gedaan. Het was zo onschuldig als een lam. Die Romeinse wolf heeft het verslonden. HERODES
(op):
Wat zit die daar nog te janken? In plaats van me dankbaar te zijn! God weet, hoeveel monden ze te stoppen had; het kind was zo mager als een graat; is me dat een verlies? TERESA:
Hooo... HERODES:
Zeg eens, gij irriteert mij met uw gejank! En als ge nu nog een reden hadt! Ze is van één van haar vreters af en nu wil ze natuurlijk de traditionele rouwperiode uitjanken, dat is nu eenmaal mensengewoonte. Maar ge verliest er toch niet aan! Een heel leven van kommer en zorg uitgespaard, wat een winst. TERESA:
Hooo... HERODES:
Schei toch uit, janker! Het heeft geen zin te zitten huilen; er is niets verloren! Welja, uw kind is dood, maar wat dan nog? Zoveel te beter voor u en voor hem... en voor mij natuurlijk ook wel een beetje, hoewel maar een klein beetje, want uw snotneus zal toch zeker geen koning zijn! Maar enfin, zeker is zeker. TERESA:
Hooo... HERODES:
Nee maar, om uit uw vel te komen. En het is niet gemeend, ik zie het aan haar gezicht; het heeft niets te betekenen! Er sterven er elke dag zoveel, moet ge dan om een zoveel drukte maken. Maar ge wilt me tergen he, mij uit mijn onverschilligheid lokken... - Nee, Herodes, nee, laat u niet opjagen; blijf kalm, kerel, blijf kalm. Zo'n verdriet is vals; het is eenvoudigweg een misverstand; alles is misverstand bij de mensen. Ze beeldt zich in dat ze verdriet heeft om die armeluis die gestorven is, enfin, vermoord door mijn soldaten, zo ge wilt, maar dat heeft niet veel belang. TERESA:
Hooo... HERODES:
Maar die stupiede droefheid!... Och, nee, het is immers maar bedrog; al haar gevoelens zijn bedrog. Wat wil ik me dan zo opwinden? STEM VAN SIEGFRIED:
Omdat het misschien geen bedrog is. JAAK:
Nee maar, dat is brutaal! Ik heb toch niemand gevraagd om voor mijn geweten te spelen. IVAN:
Doorspelen! HERODES
(na schouderophalen) : Wat is er dan toch, vrouw? Waarom huilt ge?
TERESA:
Mijn kind is vermoord. HERODES:
Hier een aalmoes. Rijkelijk vergoed, zou ik denken; zoveel geld voor een luis.
(Teresa schopt geld weg.)
- Wat?!
(lacht)
- Ach ja, dat behoort bij de komedie. Nu, als zij het niet wil, dan zal ik zelf...
(raapt het op). - Weer zo'n mooi gebaar: in verachting het geld weggooien! Als mijn geweten daar-
| |
[pagina 616]
| |
even niets gezegd had, zou ik nu waarschijnlijk echt boos worden. Enfin! Maar dat zou natuurlijk ook komedie zijn. TERESA:
Noemt gij dat komedie? Noemt gij de tranen die ik niet weerhouden kan komedie? HERODES:
Hebt ge liever dat ik het zwakheid noem? Ik ben te sterk voor zo'n gevoelens. TERESA:
Hoe rijk en machtig zijne majesteit ook is, toch heeft hij nooit de rijkdom geproefd van een enkele traan, van een oprechte liefkozing. Hij heeft nooit het kind gekend. HERODES:
Gelukkig niet, daar was hij te verstandig voor. Ach mens, wilt ge soms dat ik u, een en een is twee, bewijs waarop al die gevoelens neerkomen? Juist dezelfde onmenselijke driften en neigingen als die van koning Herodes! Ge zijt allen even misdadig als ik; ge weet het alleen maar niet. Ge weet niet eens dat er geen onderscheid is tussen goed en kwaad, maar alleen tussen mooi en lelijk. Ik ben tenminste zo oprecht, het leven te aanvaarden zoals het is. TERESA:
Is koning Herodes dan nooit jong en onschuldig geweest? HERODES:
O! Gij bedoelt...? Zeker! Herodes is zeker jong geweest! Er zijn dagen geweest dat ook Herodes in opstand kwam tegen die zwijnerij, die het leven is. Ooit heb ik me geschaamd over de moorden waardoor mijn ouders zich opgewerkt hebben, en 's avonds in mijn eenzaam bed gehuild om de vrouwen die rondom mijn vader zwermden. Mijn vader... Maar lang is Herodes niet jong gebleven, nee. Hij was geboren om over lijken te gaan. Vanaf mijn jongelingsjaren was ik omringd door de mooiste vrouwen der stad, die om mijn gunst bedelden, ja bedelden. En elke dag, bij elke stap die ik zette, kon ik niet anders dan de kop verpletten van een of andere slaaf. Herodes ging over lijken voor hij het wist; ik was een wellusteling voor ik leerde wat liefde was. (Kijkt naar Maria.) Eén liefde heb ik gekend, een enkele tere liefde. Maar toen was het al te laat. Toen zij ontdekte dat er bloed op mijn handen zat, wrede vlekken bloed, en dat in mijn ogen de wellust loerde,... toen heeft ze zelfmoord gepleegd... en toen was het oordeel geveld. Hoe zou ik de moed nog gehad hebben de strijd aan te binden tegen die wereld van onrecht en geweld? Het was de enige wereld waarin ik thuis mocht zijn. Ik zou weerstaan hebben aan de hoogmoed, aan het genot? Ik zou die last op mijn schouders geladen hebben, op deze verbitterde rug? Ik die nooit de kracht en geluk der liefde heb mogen smaken? Nee, voor mij bestaat er geen liefde en geen goedheid meer sindsdien. Ik ben de weg gegaan die mijn voorgeslacht me had bereid, de enige weg... Zij kon er niet tegen op; ontzet over het leven, is zij in de dood gevlucht. Maar ik ga het leven door; ik heb de moed te leven als een woesteling, en zonder schaamte. En mij komen ze spreken over de koning der vrede, dat kind, dat onbevlekt kind, uit een maagd geboren. Ik die van alle illusie ben ontdaan. Of is het geen illusie? Is het waar, dat dit kind geboren is om toch de strijd te leveren die ons allen te zwaar valt? En ben ik een van die zwervers die voor altijd buitengesloten is uit zijn rijk? Goed. Goed! Dat ze het dan volhouden met hun geloof aan de onschuld, maar eerst moeten ze langs mij voorbij, want ik duld het niet, nee, ik niet! Nooit zal dit kind leven! Waarom zou het dat? Waarom is mij sinds alle eeuwen die weg uitgestippeld? Waarom heb ik nooit de liefde gekend en kwelde mij alleen de wroeging? - Nee, ik verdraag dit kind niet, zij het dan een droom of een levend mens. Ik zal het vermoorden of in mijn bitterheid vergaan. TERESA:
Koning Herodes is een zeer ongelukkig mens. | |
[pagina 617]
| |
HERODES
(verrast door haar aanwezigheid): Wat, Wie?...
TERESA:
Ja, ik heb medelijden met koning Herodes. HERODES:
Wat bedoelt ge? TERESA:
Jaak, ge gaat me belachelijk vinden, maar ik meen het. Als ik u zo bezig zie, heb ik medelijden met u.
(Licht plots normaal.)
JAAK:
Wat een gebazel, gij bakvis! Alsof ik medelijden van u nodig had... Van niemand, hoort ge het allemaal? Ook van u niet, Maria! Gij behoeft me niet zo aan te zien. MARIA:
Maar ik zeg toch niets. SIEGFRIED
(ijskoud zonder spot): Koning Herodes lijkt me al te hevig opgewonden.
JAAK:
Daarstraks mocht ge met mij lachen, Siegfried, maar nu niet meer. MARIA:
Blijf kalm, Jaak. Het spel heeft u meegesleept. IVAN:
Speelt ge nu eigenlijk nog verder? Of...? JAAK:
Ik speel zeker nog verder.
(Tot Siegfried.)
Goed, lacht gij maar, omdat ik me liet gaan. Maar we zijn nog niet aan het einde van dit bedrijf. O, zo, gij hebt medelijden met de triestige sinjeur die ik ben?
IVAN:
Och nee, ge speelde buitengewoon. Het is maar... ik heb nog een scene ineengestoken: Maria en Jozef die bij de vrouw belanden en Herodes, die alleen rondzwerft, ontmoet hen. JAAK:
Prachtig! Vooruit, ik ben klaar. | |
Dertiende toneelJOZEF:
Langs hier, Maria, vlug! Hier zijn we tenminste veilig. Ik zal die vrouw eens ondervragen... Vrouwtje, kunt u misschien zeggen waarheen deze weg gaat? TERESA:
Ivan, wat moet ik zeggen? Ik kan niet meer volgen. STEM VAN IVAN:
Zeg, dat ze hun kind moeten wegsteken. TERESA:
Wat? Een kind? Gij hebt een kind? Verberg het vlug! Zo even is hij nog hier geweest om mij te bespotten. MARIA:
We moeten vluchten, Jozef. JOZEF:
Ge zijt te moe, Maria. Elke stap is u een marteling. TERESA:
Maar waarom? Waarom zoekt hij de kindeern? Waarom is hij bang voor hen? MARIA:
Hij is bang voor onschuld, voor zuiverheid... voor kerstmis. Hij is in opstand gekomen tegen mijn Zoon. HERODES
(op): Iets roept me hierheen terug, een onweerstaanbare stem. Onschuld hoor ik fluisteren, zuiverheid... Woorden als vloeken in een mensenmond! Waar is dat gelukzalige kind? Ik wil het vermoorden, met mijn eigen handen ombrengen.
MARIA:
Niet langer vlucht het lam als een jakhals door de woestijn. Het wordt ter slachtbank geleid en wil niet meer ontsnappen. HERODES:
Dat zijn zij! Dat moeten ze zijn! Waar zijn mijn soldaten, mijn zwaard? Ik ben alleen... | |
[pagina 618]
| |
JOZEF:
Wat roept ge om soldaten, Herodes en om uw zwaard? Er is alleen een kind. HERODES:
Ja, alleen een kind. Ik vrees het niet. - Gij hebt uw mond vol van zuiverheid en kerstmis, licht en vrede en ge kijkt vol verachting neer op de verworpen wellusteling die ik ben. Maar waarom zou ik het niet zijn? Waarom zou ik oneerlijk zijn, en uw leugens geloven? De wereld is al vals genoeg zonder dat. TERESA:
Gij zijt heel schoon, Maria, en geen smet van zonde is in u. HERODES:
Wees gegroet, Eva, bron der ellende en vervloeking. TERESA:
Ave! Ave Maria, poort des hemels. HERODES
(schamper): Ave, Caesar. De moord groet u, erfgenaam der verworpenheid.
JOZEF:
Gezegend zijt gij, Maria, en gezegend is de vrucht van uw schoot. HERODES
(wild): Gevloekt zij de vrouw en geen vrucht kome tot leven.
TERESA:
Geloofd zij de Heer, want de maagd is moeder geworden. JOZEF:
Looft, engelen, de Heer, want er is een Verlosser geboren. ALLEN
(uitgenomen Jaak): Vrede op aarde aan de mensen van goede wil.
| |
Veertiende toneel
(Normaal licht; het is even gespannen stil.)
JAAK
(wild): Ge zijt allen gek!
TERESA
(schuchter): Ge zijt toch niet kwaad, Jaak. Ik... meende het goed...
JAAK:
Kwaad? Ja, ik ben razend... Maar niet op u. TERESA:
Ik ben ook niet meer boos. JAAK
(zonder op Teresa te letten): Maria! Ze mogen het hier allen weten, dat ik alleen om u uit mijn rol viel. Ik neem geen blad voor de mond; ik heb zelfs geen aparte plaats nodig om u te zeggen wat ik te zeggen heb. Houdt ge van mij, Maria?
SIEGFRIED:
Jaak, wat een vraag! Nu gaat ge te ver! JAAK:
Nee, ik ga helemaal niet te ver. Voor u is het misschien maar spel geweest, ik heb het doorleefd. Die tere bruid, die zelfmoord pleegde, omdat ze het bestaan van Herodes niet aankon, dat zijt gij Maria toen ge me in de steek liet... Want ge kunt niet van me houden, niet? TERESA:
Waarom vraagt ge dat niet aan mij? - Ja, lacht gij nu maar met me, maar ik... ik meende wat ik speelde Jaak... Maar die rol lag me niet... Ik had u zoveel willen zeggen, maar... JAAK:
Ik heb geen bakvis-romantiek nodig, Teresa! TERESA
(sereen): Jaak, waarom wilt ge niet naar me luisteren? Ik... ik ben geen bakvis.
JAAK:
Daar begint ge alweer! | |
[pagina 619]
| |
SIEGFRIED:
Spot niet met haar, Jaak. Nee, Ivan, ge hoeft niet te glimlachen. Ze heeft het beter begrepen, dan ge wel denkt. Ze kan niet van u houden, Jaak, evenmin als uw bruid van uw Herodes. - We staan er nu allen eenmaal voor, dat er een God is, een volmaakt zuivere God, waarin geen zonde te ontdekken is, terwijl wijzelf... We zijn allen maar verblinde zondaars, die slechts kunnen bedelen om wat licht, armzalige drie koningen die verdolen in de nacht, omdat we de ster, die al té zuiver is voor ons hart, niet willen volgen. Maar er is een ster, of we ze willen zien of niet; ook wij hebben een ster, nu, in onze hut hier... We hebben ze zelf opgeroepen door ons spel. Want ons spel is inderdaad geen spel kunnen blijven.
(Allen zwijgen; muziek van de gloria van Kerstmis; Chris bij Ivan; Jozef bij Maria; Siegfried ook daarbij; aan de andere kant Jaak en tussenin Teresa.)
JAAK
(in monoloog onder de muziek; stem op band): Ze houdt niet van mij... Alleen maar medelijden. Ik kan niet huichelen en de idealist uithangen... Maar toch zou ik willen dat zij van mij hield... zij... of iemand anders. Is er voor liefde dan maar één weg mogelijk? De weg der zuiverheid?
(Op het einde neemt Teresa zijn hand; hij kijkt op, wil ze terugtrekken; ze houdt ze stevig vast. De muziek zwelt aan en langzaam gaat het doek dicht.)
|
|