strijd van de kleine boer (in), de worsteling van de werkman, die na zijn fabrieksuren nog een stukje land bewint, de ijver van de Kempische mens, die boven zijn milieu uitgroeit en toch ermee verbonden blijft, of de hunker van de los-geslagene, de ontwortelde, die zijn hoop stelde op stad of kolenmijn en ervaren moest dat de grond hem vastgegrepen hield.
Doch, zoals voor de 19e eeuwse vertellers, blijft ook voor Van Hemeldonck het verhaal, het eenvoudige, onopgesmukte verhaal de hoofdzaak. Zijn romans bewijzen thans nog de essentiële waarde van de vertelkunst en haar goed recht.
Verteller is Van Hemeldonck ook in zijn historische romans. Reeds vlug, nadat hij zijn weg had gevonden naar de Kempen, bezon de auteur zich over het verleden van deze streek en aanvankelijk waren zijn historische romans pendanten van zijn Kempische verhalen: waar in deze laatste meestal de vrouw op de voorgrond trad met haar zorg en moeite om gezin en liefde te redden - Dorp in de Hei, Berk en Brem, Konijnenberg -, daar ging de aandacht in de historische romans naar de man, die zichzelf wil zijn en zich verbeten opwerkt tot een machtige in zijn omgeving - Johan van der Heyden, magister, De Cleyne Keyser -. Zo vulden beide genres mekaar aan en, alhoewel nadien de rollen wel eens werden omgekeerd, in zijn Kempische romans gaat Van Hemeldoncks voorkeur naar de vrouwenfiguren, die met schone, duldende maar onverdroten volharding hun zegenend werk verrichten, terwijl in zijn historische romans meestal de man in zijn verbeten gevecht om de macht of om levensinzicht wordt uitgebeeld.
De reeks van zijn historische romans werd ingezet met werken, waarin de oude Kempen herleefde; maar de Kempische geschiedenis leidde naar Antwerpen. Eerst was Van Hemeldonck nog teruggekeerd naar zijn eigen polderstreek, waarvan hij de grootse strijd tegen de Schelde uitbeeldde in de trilogie De Groene Swaen; daarin echter werd ook het oude Antwerpen opgeroepen en sedertdien bleef de auteur de stof voor zijn historische romans putten uit het verleden van de Scheldestad, dat ‘schoonste hoekje van de Kempen’. Want deze Antwerpse geschiedenis blijft steeds verbonden met de Kempen: de hoofdfiguren komen vandaar of ze zoeken er opbeuring in hun moeilijkheden; in allen leeft een vertedering voor de armtierige grond, waarvan de grote stad de bedrijvige en leven-opslorpende ‘uitloper’ is.
In deze oude geschiedenis voelt Van Hemeldonck zich thuis. Met enkele trekken, soms met één woord, weet hij de atmosfeer van dat verre verleden op te roepen. Maar, hoezeer ook vertrouwd met dat verre verleden, de auteur laat zich niet verleiden tot historische uitweidingen, zoals de 19e-eeuwse romantici gedaan hadden.
Dit is trouwens niet het enige verschil met de oude historische roman van Conscience en zijn tijdgenoten. Hun historische uitweidingen hadden de bedoeling, de lezer te leren; deze bedoeling is vreemd aan het werk van Van Hemeldonck. Bovendien grijpt hij niet terug naar de glorieuze middeleeuwen die aan de schrijvers de gelegenheid boden het heerlijke en ridderlijke verleden