Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] [1958/2] Hektor van den Eede Lente Geur van glasijs op beken boven de wieg van het jaar. Ontwaakte bronnen die leven wekken op hun vlucht naar de dood in de zuignap der aarde, in de magische bol van de lucht en de zee. Kom mee... kom mee roept mijn kind. Ik pluk sneeuwklokjes en warm de handen aan de brand in droog gras, aan mijn hart, ontwaakte bron die mijn leven redt. Door het raam van mijn ziel, op de muur van mijn droomcel, spint de avondzon een rode anjelier. [pagina 66] [p. 66] Wat men bezat Wie zijt gij, ken ik u niet meer? Ik ging u voor naar het beloofde land, spreidde uw veldbed aan de oevers van het meer waarin de vuren aan de overkant weerspiegelden als fonkelende edelsteen. Ik wees de avondster met grage hand en streek de moeheid weg uit uwe leên. Toen stortte zich ons bloed als vuur ineen en alles, avondster, beloofde land, de verre vuren van de overkant hurkten als feeën rond ons neer. Ach, zou ik u niet meer herkennen... wat men bezat, bezit men meer en meer. [pagina 67] [p. 67] Verval Het stenen bouwwerk brokkelt af door duur en weer en uit zichzelf ontbonden, de wildste heesters tieren uit de wonden in de verpuinde resten van een muur. Hier ligt de as van een gestorven vuur maar laait de vlam der oude visioenen van strijd en hartstocht, klapp'rende pennoenen, en elke liefd' een bloedig avontuur. De moerbei aan de wal smaakt zuur, roept bitterheid en eeuwen wrok te binnen. Een uil krijst schor van de verweerde tinnen de stomme aandacht in van de natuur. Zoek nu de naam voor wat gij wedervindt want ook wat bleef werd voor verval geschapen. Spelende kinderen zullen hier stenen rapen telkens een nieuw geslacht begint. Vorige Volgende