Verschaeve denken, deze andere vertegenwoordiger van de heroïserende neoromantiek, die evenwel méér talent heeft dan hij. Pater Janssen overdrijft wanneer hij meent dat Van der Straeten duidelijker dan gelijk welke schrijver van onze twintigste eeuw ‘het geniale in zich droeg’, maar wél is hij een onderschat talent met iets groots in aanleg, dat door tekort aan geestelijke beheersing en stijltucht nooit tot meesterwerk is gerijpt. Ook deze Soedanese Legenden hebben iets groots in hun verbeeldingssfeer, hun geestelijke symboolkracht en hun verheven stijl. Zij zijn het treffendste specimen van exotische verbeelding in onze neoromantiek, en als zodanig zelfs van meer dan beperkt-Vlaamse betekenis. Toch hebben zij, naar mijn smaak, hun gebreken. Het symbolisme is vaak duister. Van der Straeten komt er in deze legenden niet toe de intuïties en visionaire voorstellingen van zijn naar weidsheid hunkerende verbeelding te verhelderen. Ook de psychologie is meer typiserend dan individueel genuanceerd, en de woordkunst mist wel eens eenvoud, al is de schrijver in zijn later oeuvre al grotendeels genezen van de orgiastische woordenroes zijner vroegere werken. En toch gaat van deze legenden bekoring en zelfs af en toe grote aangrijpingskracht uit. Het symbolisme is, ondanks zijn vaagheid en wellicht ten dele daarom, intrigerend. De religieuze wereldvisie, met haar dualistische tegenstelling tussen de daemonie van het vlees en de vrijheid van de absolute geest, heeft ondanks haar schematisme iets groots-heroïsch. De exotische sfeerschepping heeft iets mysterieus en is betoverend. En ten slotte is ook de stijl, die de zinnen lyrischoratorisch doet golven en deinen als orgelmuziek, fraai en meeslepend. In hoeverre deze legenden oorspronkelijk zijn of aansluiten bij bestaande mondelinge literatuur van Soedanese stammen, is moeilijk uit te maken door wie onbevoegd is in deze sector van de
Afrikanistiek. Veel laat evenwel vermoeden dat zij gesproten zijn uit Van der Straeten's phantasie, die wonderbaar rijk bleek te zijn. Al zijn de stijl en de sensibiliteit van Emiel Van der Straeten niet meer aangepast aan de literaire smaak van het huidig moment, toch hoop ik dat de gecultiveerde literatuurminnaars deze publicatie zullen weten te waarderen. Voor hen, en ook in historisch opzicht, is het initiatief van Pater Janssen S.I, sympathiek.
De essayistische beschouwingen, die Richard Declerck in Gestalten en Gedachten (Ontwikkeling, Antwerpen) heeft gebundeld, handelen, op een paar uitzonderingen na, over het moderne Franse geestesleven en inzonderheid over de Franse literatuur. De schrijver blijkt zeer sterk geboeid door de huidige geestesstromingen en artistieke tendensen bij onze zuiderburen en is daarvan ook grondig op de hoogte. Zijn ruime aandacht wijst op een gecultiveerde geest. Hij schrijft over politieke figuren (Léon Blum, Auriol, Herriot, Carlo Sforza), philosofen (Alain, Lévy Brühl, Bayet), cultuurhistorici (Hazard) en talrijke zuivere bellettristen. Wanneer men deze ruime aandacht van op een wat hoger niveau controleert, kan men betreuren dat ze te uitsluitend ‘links’ is, doch literatuurkenners en intellectuelen die zich in al de gebieden van denken en verbeelden die liggen buiten de grenzen van hun levensbeschouwing even gemakkelijk bewegen dan daarbinnen, zijn nu eenmaal bij ons zeer zeldzaam.
De beste opstellen van deze bundel zijn de uitvoerigste, waarin op bepaalde auteurs wat dieper wordt ingegaan (Blum, Sforza, Alain, Nadeau), doch ook enkele kortere stukken (over Zola b.v.) hebben een grondig en synthetisch gehalte. Daarnaast bevat dit boek ook wel stukjes - misschien als krantartikels ontstaan? -, waarvan men de opname in een bundel verzamelde opstellen onbelangrijk kan achten. Ik denk b.v. aan die amateuristische opstelletjes over Lévy-Brühl, Bayet, Hazard, het volkomen gemeenplaatsige stukje over Verhaeren, enz. Het gehalte van deze bundel is dus zeer ongelijk en de keuze van Declerck had anno 1957 wel wat strenger mogen zijn!
Dat de schrijver bij machte is om een probleem intelligent-critisch te doorpeilen, bewijst hij b.v. in het opstel ‘Bestaat er een linkse en een rechtse literatuur?’, waarin hij in belangrijke mate deze noties verheldert. Persoonlijk laat deze probleemstelling en de daaruit volgende catalogisering van geesten in linkse en rechtse mij vrij koud. Zij is te extra-literair en bovendien te relatief verbonden met het tijdsbelang om de ernstige literatuurminnaar te fascineren. Men kan om allerlei redenen betreuren dat Claudel ‘rechts’ of dat Mauriac ‘links’ is, maar wat heeft dat alles met literatuur te maken? En wie, die de grote literaire phenomenen