Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103

(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

De laatste ronde

Liber amicorum
Nieuwjaarsbrief voor Michel van der Plas

die mij een kerstwens zond waarin sombere spookgestalten hun schaduwen over de wereld werpen.
 
De tijd ís donker. En de losse voeten
 
Der geestelijke dronkaards die wij zijn
 
Zullen nog lang door doorn en bramen moeten
 
Tasten totdat zij branden van de pijn.
 
 
 
De tijd ís donker. Of zijn de ogen flauw?
 
Of deden wij ze dicht willens en wetens?
 
Gedrochten rondom rammelen met ketens,
 
Verschrikken ons en jagen ons in 't nauw,
 
 
 
Zoals in 't land dat mijne jeugd verblijdde
 
Het volksgeloof de wolfshond Kleudden ziet
 
Als een nachtmerrie wandelaars berijden,
 
Maar die zijn dronken. Kleudden is er niet!
 
 
 
De hele tijd dat wij naar huis toe kwamen,
 
Het Huis waar ons hart voorgoed rusten kan
 
Geeft onze angst de dode dingen namen:
 
Kleudden en Sartre, Moskou, Leviathan.
 
 
 
Maar waren alle wolven losgebroken,
 
Al rees de Helse Draak rechtop erbij,
 
Wij weten toch, hoe wild wij drummen wij,
 
Dat ons een Herder leidt - en horen zijn schalmei -
 
Naar de eindelijke, in 't licht ontloken
 
Lam-Goddelijke wei.
 
 
 
H.v.H.
[pagina 58]
[p. 58]

Aan huis bij Gerard Walschap

Op donderdag 7 november begon de Vlaamse Televisie met een nieuwe reeks uitzendingen gewijd aan levende kunstenaars. De TV-camera's werden opgesteld in de ruime en stijlvolle flat van Gerard Walschap en zij probeerden een algemene indruk te geven van de sfeer, waarin de kunstenaar leeft en werkt. Uit het geanimeerd gesprek dat bezoeker Hubert Van Herreweghen bij deze gelegenheid met Gerard Walschap voerde (en waarbij hij heel de familie Walschap betrok), bloemlezen wij volgende losse vragen en antwoorden:

Is dat het bureau waar u werkt? U kunt dat niet afsluiten van uw living, geloof ik. Hindert u dat niet als u aan het werk zijt?

Zo heb ik altijd het liefst gewerkt. Een beetje afgezonderd, zodat men niet tegen mijn tafel of stoel staat. Praten, lachen, muziek hoor ik niet, maar fluisteren wel.

En dat u nog wakker aan het schrijven blijft, heb ik onlangs nog in het N.V.T. gezien. Verschijnt die nieuwe roman ook in boekvorm?

Is al gebeurd ter gelegenheid van de boekenbeurs.

En waarover gaat het in deze nieuwe roman? De titel De Française doet wel veronderstellen dat een vrouw er de heldin van is?

De Française is een Frans meisje dat op haar veertien jaar door haar Vlaamse grootmoeder naar Vlaanderen op bezoek bij haar familie wordt gebracht en daar een dwepende, vererende liefde opvat voor een verre neef. Van beide zijden en om verschillende redenen wordt het sensuele totaal uitgeschakeld, maar de brieven die het meisje aan de jongen schrijft worden onderschept en verkeerd uitgelegd. Er ontstaat een geweldig conflict dat tragisch afloopt.

Wat denkt u van die nieuwe mode een roman eerst in een tijdschrift te publiceren en dadelijk daarna in boekvorm. Het Nieuw Vlaams Tijdschrift doet het veel en ook in Dietsche Warande en Belfort gebeurt het af en toe. Is dat wel de taak van een tijdschrift?

Daar kan natuurlijk lang over geredeneerd en zelfs geredetwist worden en wij hebben dat in de redactie van N.V.T. dan ook herhaaldelijk gedaan, maar men kan toch niet ontkennen dat N.V.T. in de loop van zijn reeds meer dan tienjarig bestaan met de romans van Marnix Gijsen, Piet van Aken, Boon, Johan Daisne en anderen, een imposant beeld gegeven heeft van het Vlaams scheppend proza.

Hoeveel boeken hebt u nu al geschreven? Uw eerste was Waldo, meen ik, een vrij gepassioneerde religieuze roman. Hebt u ook dat klassieke schaamtegevoel over uw eersteling?

Een dertigtal? Ik weet het zelf niet precies. Dat klassieke schaamtegevoel heb ik wel voor mijn verzen. Die zou ik liever niet gepubliceerd hebben, maar over mijn proza schaam ik mij niet. Mijn eerste prozawerk was inderdaad Waldo. Ik ben het nu niet meer eens met dat boek, maar letterkundig verloochen ik het niet, ondanks het oordeel van Jules Persijn. Toen ik de eerste vier hoofdstukken van Waldo geschreven had, bracht Jan Hammenecker ze op een goede dag naar Jules Persijn tesamen met enige cahiers vol verzen van mij. Enkele maanden later bracht Hammenecker alles terug en zeide: Jules Persijn heeft gezegd: ‘Hij zal een groot dichter worden, maar van proza schrijven heeft hij geen verstand’.

Is er in de rij van uw werken een dat uw lievelingskind is?

Ja, Houtekiet.

Hoe zijt u er toe gekomen deze roman te schrijven? Het onderwerp werd deze eeuw in de Europese letterkunde verschillende keren behandeld. Knut Hamsun deed het in ‘Hoe het groeide’, Giono in ‘Regain’, Karl Heinrich Waggerl in ‘Brot’. Al deze romans verschenen voor de uwe. Is daar enige beïnvloeding geweest?

Neen, niet de minste. Van de drie werken die u noemt ken ik trouwens alleen ‘Hoe het groeide’. Geen enkel werk van mij is onder zulke invloed geschreven. Ik heb veel geleerd van drie schrijvers, Dostojevski, Hamsun en de Unamuno, maar al mijn boeken zijn onmiddellijk en rechtstreeks uit mijn innerlijk leven gegroeid. Ik heb van die kunstenaars geleerd hoe ik moest schrijven. Wat ik moest schrijven heb ik nooit aan anderen moeten vragen. Met het thema van Houtekiet was ik trouwens al bezig toen ik nog zeer jong was. Het moest toen een uitgesproken katholieke roman worden. Later is het dan de verheerlijking geworden van de heidense mens.

En dat vervolg op Houtekiet, dat u al zolang beloofd hebt, komt dat nog?

[pagina 59]
[p. 59]

Jawel, ik hoop het af te hebben voor ik zestig word en dat is volgend jaar!

Mag ik ook eens een misschien meer delikate vraag stellen? U hebt op een zeker ogenblik gebroken met de Kerk en in een paar werken openlijk aan elke godsdienstige overtuiging verzaakt. Enkele jaren later hebt u aan een van de prachtigste en meest stichtende heiligenlevens van onze literatuur geschreven? Hoe is dat mogelijk?

Ja, ik weet het wel, velen hebben zich afgevraagd of ik bij het schrijven van Zuster Virgilia niet een beetje terugkeerde tot het geloof. Ik kan u verzekeren dat dit op geen enkel ogenblik het geval is geweest. Als men het boek aandachtlig leest merkt men wel dat de schrijver er integendeel zeer ver van af moest staan. De open onbevangenheid tegenover geloof zowel als ongeloof kan naar mijn mening alleen door een vrijzinnige worden opgebracht als het conflict voor hem volledig is opgelost, als hij rust gevonden heeft.

Hoe gaat u te werk om een boek te schrijven? Gebeurt dat volgens een vooropgezet plan? Schrijft u alles voluit of tikt u misschien direkt?

Ik schrijf altijd met de hand. En zonder enig plan. Van uit een kern. Er komen regelmatig personages en gebeurtenissen die mij zelf verrassen terwijl ik ze schrijf. Een voorbeeld: toen de oorlog van 1940 uitbrak was mijn roman Denise op een paar hoofdstukken na af en ik heb hem laten eindigen met een tafereel uit de algemene vlucht in mei 1940. Ik herinner mij zeer goed dat ik verveeld was toen ik in Adelaïde opeens een onderpastoor nodig had. Weeral een personage meer. En hij is een van de hoofdpersonen geworden. Ik zie mijn personages duidelijker, ik ken ze beter dan werkelijk levende mensen. Een voorafbepaald plan zou mij hinderen, mijn figuren doen het mij voor, zij gaan hun eigen weg en ik volg ze.

U hebt in de laatste tijd ook voor de televisie geschreven en zelfs een paar scripten bezorgd voor het populaire programma ‘Schipper naast Mathilde’. Ik denk dat er bij onze schrijvers met naam een zeker misprijzen bestaat, speciaal voor dat genre. Wat denkt u ervan?

Ik vind het zeer jammer dat onze letterkundigen niet voor de televisie willen schrijven. Ik vind dat zij ongelijk hebben. Het is niet genoeg de televisie te critiseren, iets waartoe volgens mij geen reden bestaat, wij moesten trachten ze zo goed mogelijk te maken. En van de Schipper gesproken, ik heb nog geen enkele buitenlandse televisiereeks gezien die onze krachten te boven gaat. Als wij willen kunnen wij van de Schipper iets even goeds maken als om het even welke andere reeks.... Kent u mijn dochter Carla?

O ja, ook van de televisie. Hebt u dat bij uw vader geleerd, juffrouw, ik bedoel het schrijven?

Nee, ik denk het niet. Het enige dat ik van hem zou kunnen geleerd hebben is het regelmatig schrijven, ik bedoel het urenlang 's morgens en 's namiddags werken. Dat heb ik hem altijd zien doen, maar nooit kunnen nadoen. De enige samenwerking tussen vader en mij dateert van mijn schoolopstellen. Tweemaal heeft vader eens een opstel voor mij willen maken omdat ik met mijn werk niet klaar kwam. Ik heb nooit zo weinig punten op mijn opstellen gekregen als voor die twee die hij gemaakt had. Het eerste bezorgde mij 5 op tien en bij het tweede stond: ‘wel enkele goede ideeën, maar zeer slecht uitgewerkt!’ - Ze waren van mij blijkbaar beter gewend! Daaruit heb ik dan maar afgeleid dat zijn schrijverstalent sterk overdreven moet zijn en dat ik van hem beter niets leerde!

Wordt er in de familiekring over uw werk gesproken en weten uw huisgenoten wanneer u met een nieuw werk bezig is, meneer Walschap?

Over mijn werk wordt hier in huis haast nooit gesproken, tenminste nooit in mijn aanwezigheid.

En hoe is uw man, als hij aan het schrijven is, Mevrouw. Lastig?

Als hij schrijft is mijn man niet lastiger dan als hij niet schrijft. Zijn werk brengt natuurlijk mee dat hij er voortdurend mee bezig is, en dat is wel eens lastig. Hij hoort niet de helft van wat er gezegd wordt en dan staan wij wel eens verbaasd dat hij helemaal niets weet van iets dat in 't lang en breed werd besproken. Hij verwijt zich trouwens zelf soms dat hij meer met zijn boeken dan met ons leeft, maar dat is misschien wat te sterk uitgedrukt.

Teksten van J. Florquin en H. Van Herreweghen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hubert van Herreweghen

  • Joos Florquin

  • over Gerard Walschap

  • over Michel van der Plas