Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 113]
| |
Historische kroniek
| |
1. Algemene werken:In onze laatste kroniek vroegen wij aandacht voor het uitgebreide verzamelwerk ‘Algemene geschiedenis van de Nederlanden’Ga naar voetnoot(1), waarvan op dat ogenblik de acht eerste delen en ook deel tien verschenen waren. Ondertussen kwamen ook de delen negen en elf van de pers, zodat men kan zeggen dat dit twaalfdelig standaardwerk over het verleden van de huidige Beneluxlanden naar zijn voltooiing schrijdt. Deel IX, verschenen in 1956, draagt als ondertitel ‘Omwenteling, Vereniging en Scheiding (1795-1840)’. In feite vangt het aan met de oprichting van de Bataafse Republiek en de aanhechting van België bij Frankrijk. Het eindigt met de aanvaarding van het Verdrag der XXIV Artikelen in 1839, waardoor de politieke problemen in verband met de nieuwe scheiding van Holland-België (door de revolutie van 1830-1831) definitief geregeld werden: in 1839 nam immers de bezetting door België van Duits Luxemburg, Maastricht en Limburg over de Maas een einde. De Belgische bijdragen voor de samenstelling van dit boekdeel werden geschreven door H. Van Werveke, J. Willequet, J. Haak, R. Demoulin en G. Schmook. | |
[pagina 114]
| |
Hierbij moet het opvallen dat slechts de eerste en de laatste vlaamsschrijvende auteurs zijn, terwijl de bijdragen van de drie anderen uit hun oorspronkelijke franse versie moesten vertaald worden. Men mag er enkel uit afleiden dat voor deze stof vergeefs naar Vlaamse specialisten werd gezocht. Deel X van dit standaardwerk, dat onder de titel ‘Liberaal Getij’ de periode 1840-1885 overschouwt, konden wij in onze vorige kroniek reeds aankondigen, omdat het in 1955 van de pers kwam. Deel XI, dat nu voor ons ligt, draagt als titel ‘Van Liberaal naar Sociaal Getij’ en behandelt de 30 jaar, die wereldoorlog I voorafgingen: 1885-1914. Deze jaren stonden in het teken van een snelle ontplooiing van het industrieel kapitalisme, van een toespitsing van het arbeidersproblema en de geleidelijke sociale en politieke ontvoogding van de massa. Van Belgische zijde werden in dit deel bijdragen geschreven door J.A. Van Houtte, V. Robert, M. Neirynck, A. Simon, L. Wils en M. Rutten. Een afzonderlijk hoofdstuk over het ontstaan van de Onafhankelijke Congostaat werd toevertrouwd aan E. van Grieken en M. van Grieken-Taverniers. Andermaal moest de hoofdredactie zich supplementair vertaalwerk getroosten. Reeds sedert een paar jaar wordt, onder de hoofdredactie van Ph. de Vries (Amsterdam) en Theo Luykx en in samenwerking met een honderdtal historici uit Noord en Zuid, aan een Historische Encyclopedie gewerkt. Van deze drie-delige encyclopedie, uitgegeven bij Elsevier-AmsterdamGa naar voetnoot(1), kwam eindelijk het eerste deel van de pers. Het bevat een uitvoerig Compendium, gewijd aan de historische hulpwetenschappen en aan de geschiedenis van de geschiedschrijving of historiografie, alsmede de A, B en C-trefwoorden. Deze nieuwe Winkler Prins-Encyclopedie wil aan de hand van ca 15.000 trefwoorden de hoofdfeiten van de wereldgeschiedenis verklaren. Hierbij ruimt zij een aanzienlijke plaats in voor de nationale geschiedenis van België en Nederland. Wij geloven dat deze nieuwe encyclopedie, althans wat betreft de politieke en sociaal-economische geschiedenis, een zeer nuttig naslagwerk zal worden. Bij de Standaardboekhandel verscheen onlangs, onder de titel ‘Flandria Nostra’Ga naar voetnoot(2), het eerste deel van een vijfdelige luxe-uitgave, die op originele wijze het verleden van de bewoners onzer gewesten wil reconstrueren. De ondertitel van dit werk ‘Ons land en volk in zijn standen en beroepen door de eeuwen heen’ vertolkt zeer goed de inhoud en de geest, waarin de auteurs dit werk tot stand wensen te brengen. Het wil immers de geschiedenis brengen, niet zozeer van de politieke lotgevallen van onze gewesten, maar wel van de levenswijze der bewoners doorheen de eeuwen. Dit omvangrijk verzamelwerk staat onder de redactie van J. Dhondt, C. de Clercq, J. Broeckx en M.A. Nauwelaerts. Het eerste deel, dat reeds van de pers kwam, is gewijd aan de ontwikkeling van het landelijk en stedelijk uitzicht van onze gewesten en aan de verschillende bevolkingsgroepen of standen, die in dat milieu evolueerden: de boeren, de handarbeiders, de handelaars en neringdoeners. Hieraan ver- | |
[pagina 115]
| |
leenden hun medewerking: J. Dhondt, A. Verhulst, P. Deprez, J. Demey, E. Schelliers, J. Craeybeckx, R. Doehaerd en H. Coppejans-Desmedt. | |
2. De MiddeleeuwenHet is genoegzaam bekend in welke ruime mate het uitvoerig historisch oeuvre van Prof. F.L. Ganshof onze kennis enerzijds over de vroege middeleeuwen van West-Europa, anderzijds over de institutionele geschiedenis van het Middeleeuwse graafschap Vlaanderen, heeft verrijkt. Op deze beide gebieden liet hij nieuwe publicaties verschijnen. In een eerste studie handelde hij over het juridisch statuut van de vreemdeling - inzonderheid van de bedevaarders, kooplieden, vluchtelingen en slaven - in het Frankische Rijk van de vroege 6e tot de late 9e eeuwGa naar voetnoot(1). Voor de middeleeuwse instellingengeschiedenis verleende hij zijn medewerking aan een Franse uitgave. Onder de leiding van de bekende Franse historici, F. Lot en R. Fawtier, verscheen een lijvig boekdeel, gewijd aan de middeleeuwse instellingen van de Franse vorstendommenGa naar voetnoot(2). Voor de instellingen van het graafschap Vlaanderen, dat grotendeels afhing van de Franse kroon, werd beroep gedaan op Prof. Ganshof, die op dit gebied een uitgebreide reeks voorstudies schreef en nu een meesterlijke synthese schonk. In een vorige kroniek (october 1955) wezen wij op een belangrijke bijdrage van R. Van Caenegem voor de middeleeuwse rechtsgeschiedenis. In aansluiting bij deze studie over de ontwikkeling van het strafrecht in Vlaanderen gaf hij nu een even omvangrijke verhandeling over het middeleeuws strafprocesrechtGa naar voetnoot(3) in het licht. Deze studie, die zich uitsluitend tot de ontwikkeling van de rechtspleging bij grafelijke en heerlijke gerechten beperkt, is evenals zijn vorig werk, gebaseerd op een uitvoerig bronnenmateriaal, dat hij op zeer degelijke wijze in zijn studie verwerkte. Ook de historische literatuur over het middeleeuwse hertogdom Brabant werd door enkele gedegen studies aangevuld. In 1956 herdacht men in brede kring de 600e verjaardag van het ontstaan van de beroemde Brabantse Blijde Inkomst. Zoals bekend is, schonken Wenceslas van Luxemburg en Johanna van Brabant ter gelegenheid van hun troonopvolging in Brabant, op 3 januari 1356, aan hun Brabantse onderdanen een landskeure, die voor de verdere geschiedenis van het hertogdom en zelfs van heel de Nederlanden zeer grote betekenis behield. Deze landskeure, die als een soort grondwet aan de basis heeft gelegen van de verhoudingen tussen vorst en onderdanen, is zonder twijfel het belangrijkste institutioneel document, dat ons uit het Oud Regime werd overgeleverd. Ter gelegenheid van de 600e verjaardag van de schenking dezer landskeure werd door een leerlinge van Prof. Lousse uit | |
[pagina 116]
| |
Leuven, Mej. Ria van Bragt, een zeer belangrijke, hoofdzakelijk diplomatieke studie aan dit charter gewijdGa naar voetnoot(1). Zij bevat een kritische studie van de teksttraditie en de literatuur over dit charter, alsmede een verzorgde uitgave van de tekst op basis van de originele edities. Een bijzondere documentaire waarde ontleent deze studie aan haar overvloedige illustratie: zij bevat o.m. facsimilé's van de vier bewaarde originele edities van het charter en zelfs een fac-simile van het Antwerps origineel op natuurlijke grootte. Door een studente van de Universiteit van Brussel, Christiane Piérard, werd aan een bijzonder facet uit het leven van dezelfde hertogin, Johanna van Brabant, een nieuwe lijvige studie gewijd. Zij handelt over de lijftocht, die de hertogin als weduwe in het graafschap Henegouwen bezatGa naar voetnoot(2). Inzonderheid voor de economische geschiedenis van het middeleeuwse graafschap Henegouwen biedt deze detailstudie groot belang. De lezer weet dat na het afsterven van Johanna van Brabant haar vorstendommen, Brabant en Limburg, tot de familiegoederen van het Bourgondische Huis gingen behoren en dat de grote hertog Philips de Goede deze goederen in 1430 definitief kon inpalmen. Tot de gezaghebbende beoefenaars van de geschiedschrijving dezer Bourgondische hertogen behoort ongetwijfeld J. Bartier, die reeds vroeger een gewaardeerde monografie over de laatste hertog Karel de Stoute in het licht gaf. Van zijn hand verscheen nu een nieuw werk, gewijd aan de voornaamste personaliteiten, die de twee laatste hertogen, Philips de Goede en Karel de Stoute, bij de uitoefening van hun regering als raadgevers hebben omringdGa naar voetnoot(3). | |
3. De Moderne TijdenVoor de geschiedenis van onze beschavingskring zijn wij gewoon de zg. Moderne Tijden te laten aanvangen met een aantal belangrijke nieuwe verschijnselen, waartoe de Renaissance, de Grote Ontdekkingen en ook de Hervorming worden gerekend. Deze laatste deed in de Zuidelijke Nederlanden haar intrede tijdens de regering van Karel V. Deze vroegste geschiedenis van de Hervorming in onze gewesten werd onlangs behandeld door de Luikse hoogleraar, L.E. Halkin, in de bekende historische serie ‘Notre Passé’. In deze goedgelukte synthese overschouwt hij achtereenvolgens: de religieuze toestanden vóór de Hervorming, de opkomst van het Lutheranisme, het Anabaptisme en het Calvinisme, en tenslotte de bestrijding van de verschillende aspecten der hervorming in de eerste helft van de 16e eeuwGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 117]
| |
Met betrekking tot de zeer bewogen geschiedenis van de 2e helft onzer 16e eeuw hebben wij reeds eertijds het standaardwerk van M. van Durme over de eerste aartsbisschop van Mechelen, Granvelle, voorgesteld. Bij de opstellen van deze monografie werd de schrijver op het spoor gebracht van een aantal onuitgegeven brieven van de grote drukker Chr. Plantijn, wiens uitvoerige correspondentie jaren geleden door Max Rooses en J. Denucé in 8 delen van 1883 tot 1920 werden gepubliceerd. Al de in deze uitgave nietgepubliceerde brieven van Plantijn werden nu door M. van Durme in een lijvig boekdeel verzameld en van een belangrijk commentaar voorzienGa naar voetnoot(1). Een student van de Gentse hoogleraar H. Van Werveke, nl. Valéry Janssens, publiceerde heel onlangs een lijvige studie, gewijd aan de ontwikkeling van het geldwezen in de 18e eeuwse Oostenrijkse Nederlanden. Hij beoefent hierin de muntgeschiedenis, niet in de beperkte betekenis zoals een beschrijvend numismaat, maar wel ter verklaring van de algemeen-heersende economische toestanden in de betrokken periode. Zo bespreekt hij o.m. de munthervormingen onder Maria-Theresia en hun algemene invloed op het materiële leven van de tijd. Hij drukt er verder terecht op dat de Oostenrijkers, trots hun centraliserende muntpolitiek, er nooit toe overgingen een centrale bank op te richten, die zoals de gelijktijdige Bank of England als emissiebank zou fungeren. Het voorbeeld van John Law werkte lange tijd afschrikkend en in de Oostenrijkse Nederlanden was het nodige vertrouwen tot de invoering van fiduciaire geld daardoor niet voorhandenGa naar voetnoot(2). De tweede helft van de 18e eeuw, waarin de zg. Nieuwe Denkbeelden der Verlichting hun stempel op het openbare leven drukten en ten slotte ook bij ons revolutionaire bewegingen hebben geïnspireerd, kreeg bij onze moderne historici nog niet de verdiende belangstelling. Daarom is de jongste studie van Pater P. Lenders, s.j. over de politieke crisisjaren in Vlaanderen (1754-1770) zo bijzonder welkomGa naar voetnoot(3). Deze crisis vond haar oorsprong in verouderde toestanden en misbruiken bij de Staten van Vlaanderen, die naar aanleiding van het graven van de Gentse en Brugse Coupures duidelijk aan het licht kwamen. De schrijver behandelt o.m. de hervorming van de Staten van Vlaanderen in 1754 en een aantal vernieuwingen op politiek, financieel en administratief gebied, vervat in een aantal ordonnancies van Maria-Theresia. De hoofdfiguur bij de doorvoering van deze vernieuwingen, die duidelijk door de geest van de Aufklärung of Verlichting waren geïnspireerd, was burggraaf Vilain XIIII, die door de gevolmachtigde minister Cobenzl werd gesteund. De strijd in Vlaanderen tussen aanhangers en bestrijders van deze vernieuwing heeft, evenals in Brabant en Luik, geleid tot een actievere deelneming van de onder- | |
[pagina 118]
| |
danen in de toenmalige opiniestrijd, die tegen het einde der 18e eeuw uitloopt in de Brabantse en Luikse Omwentelingen. | |
4. Hedendaags BelgiëHet is een verheugend verschijnsel dat de jongste jaren verschillende belangrijke historische werken over de periode van het Onafhankelijke België het licht zagen: deze betreffen zowel het politiek als het religieus en sociaal-economisch verleden van ons land. Met enige vertraging, doch met des te groter nadruk vragen wij aandacht voor een studie van Pater K. Van Isacker, s.j., gewijd aan de scherpe Katholiek-Liberale opiniestrijd tussen de jaren 1863 en 1884: de periode gaande van het eerste Congres van Mechelen (1863) tot het einde van de schoolstrijd in 1884. Aan de hand van een overvloedige documentatie, waarbij aan de tijdsliteratuur en de kranten veel belang wordt gehecht, geeft de schrijver ons een genuanceerd beeld van de tijd: van de politieke spanningen in de schoot der partijen (Liberaal Katholieken tegen Ultramontanen, Liberale Doctrinairen tegen Radicalen) en van de openbare politieke strijd, die onder invloed van het liberaal radicalisme zal leiden tot de beruchte schoolstrijd (1879-1884)Ga naar voetnoot(1). Dit boek betekent een belangrijke aanwinst voor onze kennis van de 19e eeuw. Niet alleen historici, doch elkeen die zich op dit ogenblik met de gang van het openbare leven wenst in te laten, zal het met groot nut ter hand nemen. Reeds in een vorige kroniek (februari 1954) bespraken wij de studie van Kan. A. Simon over Kardinaal Sterckx, aartsbisschop van Mechelen tijdens de 36 eerste jaren van België's onafhankelijkheid (1831-1867). Uit deze studie bleek o.m. dat Kard. Sterckx een belangrijke rol speelde ten voordele van de aanvaarding van de Belgische grondwet, niet alleen door de Belgische Katholieken, maar vooral door de Roomse curie. De houding van de Belgische Katholieken tegenover deze grondwet werd echter achteraf bemoeilijkt door de pauselijke bulle ‘Mirari vos’, die het liberaal Katholicisme verwierp, en vooral door de actie der Belgische zg. Ultramontanen (de extreme vleugel in de Katholieke opinierichting der 19e eeuw). Over de strijd tussen de Katholieken onderling en hun houding tegenover de grondwet werd door Kan. A. Simon een nieuwe omvangrijke studie in het licht gegeven. Het is hoofdzakelijk een bronnenpublicatie van onuitgegeven documenten, doch voorzien van een uitvoerige en geleerde inleidingGa naar voetnoot(2). Dit commentaar cirkelt rond het thema dat de Katholieke Kerk de Belgische grondwet ‘in thesis’ niet aanvaarden kon, doch dat zij ten slotte met deze grondwet als ‘hypothese’ genoegen nam, omdat zij in de gegeven omstandigheden voordelig was voor de positie van de Kerk in België. Deze strijd rond de al of niet aanvaarding | |
[pagina 119]
| |
van de Belgische grondwet door de Katholieken heeft het politieke leven van ons land tot in het jaar 1879 ten zeerste beïnvloed. Het was een van de factoren in het ontstaan van de schoolstrijd in 1879. Datzelfde jaar werd het probleem door de nieuwe paus, Leo XIII, in het voordeel van de hypothese beslecht. Ook over kardinaal Victor Dechamps, onze tweede aartsbisschop uit de periode van België's onafhankelijkheid, opvolger van kard. Sterckx, werd nu een lijvige monografie gepubliceerd. Zij is van de hand van een redemptorist, dus van een ordebroeder van de kardinaal, nl. Maurice BecquéGa naar voetnoot(1). In een eerste deel, dat ‘Le Religieux’ als ondertitel draagt, wordt de jeugd van Dechamps, o.m. ook zijn eerste pennevruchten ca 1830, alsook zijn leven als redemptorist beschreven. Het tweede deel, getiteld ‘Le Prélat’, behandelt zijn optreden als bisschop van Namen (1865-1867), doch is overwegend gewijd aan zijn drukke bedrijvigheid als aartsbisschop van Mechelen (1867-1883). Deze studie is blijkbaar het resultaat van jarenlange noeste arbeid. De schrijver maakte niet alleen een diepgaande studie van het uitgebreide oeuvre van Dechamps zelf, doch hij moest zich eveneens vertrouwd maken met de ingewikkelde politieke problematiek van de 19e eeuw. Dat hij hierin slaagde blijkt o.m. als hij handelt over de strijd van Dechamps tegen de stellingen van het liberaal radicalisme inzake een aantal politieke problemen, die tijdens de 2e helft der 19e eeuw zoveel stof opjoegen: de kwestie van de studiebeurzen, het probleem over het temporeel van de eredienst, de kwestie der kerkhoven en vooral de schoolstrijd, die in 1879 uitbrak, doch door de strijdvaardige kardinaal niet meer werd overleefd. Voor de politieke, maar tevens voor de sociaal-economische geschiedenis van de eerste helft der 19e eeuw denken wij zelf een bescheiden bijdrage geleverd te hebben in een studie over de zegelbelasting op de Belgische krantenGa naar voetnoot(2). Het is bekend dat de krant slechts in het 2e gedeelte der 19e eeuw een goedkoop massa-product is geworden. Dit was o.m. te wijten aan het feit dat de staat door het heffen van een zegelbelasting, die in vele gevallen de kostprijs van de krant met 40% verhoogde, deze zeer duur maakte. België was het eerste land, dat in 1848 deze belasting afschafte. De opkomst van de goedkope pers, die slechts na de afschaffing van het dagbladzegel mogelijk werd, heeft zeer veel bijgedragen tot de geleidelijke deelneming van de grote massa aan het openbare leven. Het is bekend dat deze ‘massa’, bij ons zoals elders, politieke gelijkwaardigheid verwierf door de invoering van het algemeen stemrecht en ook op het sociaal-economisch leven beslissende invloed verkreeg ingevolge de arbeidersbeweging en het syndicalisme. Van deze algemene sociaal-economische evolutie tijdens de jongste eeuw wordt ons een synthetisch en objectief beeld opge- | |
[pagina 120]
| |
hangen in een lijvige studie van de Brusselse hoogleraar B.S. ChlepnerGa naar voetnoot(1). Zijn werk vangt aan met een analyse van de bedenkelijke sociaal-economische toestanden in België rond het midden der 19e eeuw; daarna behandelt hij achtereenvolgens: de periode van het zegevierend economisch liberalisme (1850-1886) en de periode van het gemitigeerd interventionalisme en de gesubsidieerde vrijheid (1886-1914), d.i. de tijd van de eerste sociale wetgeving en het opkomend syndicalisme. In een vierde deel overschouwt hij de periode 1918-1955 onder de titel ‘Structures nouvelles’. Aan de geschiedenis van de Christelijke arbeidersbeweging worden sedert ettelijke jaren door Dr. S.M. Scholl, o. Praem. zeer verdienstelijke kritische monografieën gewijd. Na zijn studies over de arbeidersbeweging in het arrondissement Turnhout en in de provincie West-Vlaanderen heeft de schrijver reeds sedert enkele jaren zijn aandacht gericht op de grote Vlaamse textielstad Gent, die bij de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in België ongetwijfeld een zeer belangrijke rol speelde. Van een omvangrijke studie over de Arteveldestad verscheen zeer onlangs het eerste deel, dat handelt over de jaren 1815-1875Ga naar voetnoot(2). Het is in feite de bundeling van drie afzonderlijke studies gewijd aan de levensstandaard der arbeiders aan de werkstakingen en aan de activiteit van de werkrechtersraden. Te Leuven doctoreerde, reeds in 1955, de Hongaar Rudolf Rezsohazy, leerling van Prof. Lousse, met een proefschrift over ‘Les origines du catholicisme social en Belgique’. Dit proefschrift kwam nog niet van de pers, doch ondertussen publiceerde hij wel een andere lijvige verhandeling, gewijd aan de Christelijke mutualistische beweging in BelgiëGa naar voetnoot(3). Het werd uitgegeven naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten (1906-1956). Als eerste proeve van synthese ener zeer uitgebreide stof, waarover nog weinig voorstudies verschenen, zal dit werk ongetwijfeld grote diensten bewijzen.
***
Wij mogen dit overzicht van de jongste literatuur over ons verleden niet afsluiten vooraleer even de herinnering te hebben opgeroepen van enkele zeer verdienstelijke historici, die sedert het verschijnen van onze laatste kroniek overleden. Op 15 april 1956 stierf te Korbeek-Lo bij Leuven de ouderdomsdeken van de Belgische historici, Herman Vander Linden (1868-1956). Hij was professor-emeritus van de Luikse Rijksuniversiteit. Hij is schrijver van enkele belangrijke werken, o.m. over de Leuvense stadsgeschiedenis, over de middeleeuwse koop- | |
[pagina 121]
| |
mansgilde en over de periode der Grote Ontdekkingen. Even te voren, op 12 maart 1956, overleed Suzanne Tassier-Charlier (1898-1956), professor aan de Brusselse universiteit. Haar studies over de periode van de Brabantse Omwenteling en van de Franse bezetting behoren tot de allerbeste, die tot nogtoe over deze tijd werden gepubliceerd. Fritz Quicke (1895-1957), professor aan de Gentse Rijksuniversiteit, overleed op 21 juni 1957. Zijn belangrijkste publicaties wijdde hij aan de periode van de Bourgondische hertogen. |
|