dat op zelfkwelling uit schijnt en zich dat ontveinst door de gang van zaken voor onstuitbaar te houden, maakt dat Anton Wachter zich, de handen gebonden, zijn onhandige handen, gaat melden tot het afsteken van een liefdesverklaring. ‘Het besluit was er nog, de volgende ochtend, en hij hield er aan vast uit speelsheid, uit koppige onverschilligheid, het was maar een klein besluit, een riethalmpje. Maar het duurde, zwak en klein boosaardig; en hij was er zich van bewust nu eindelijk in zijn leven het volstrekt onzinnige te gaan doen, tegen zichzelf gericht, alles afbrekend, zeer vreemde commentaren uitlokkend, van zijn medemensen, toen hij om elf uur bij Mevrouw Hagoort aanbelde, die niet weinig verbaasd was hem daar op de stoep te zien en die hem vertelde, dat Tini in verband met de gezondheidstoestand van haar moeder 's ochtends om negen uur naar Haarlem was teruggegaan’. Einde van het tweede deel.
Aanmerkelijk interessanter lectuur wordt dan het derde deel: ‘De onwelkome verloving’, dat meer humor, minder personages en echt naderbij trekkend verhaal bevat. In het verband van de hele Anton Wachter reeks is wellicht het introduceren van toekomstig spelersmateriaal gewenst, alsmede het in leven houden en nu en dan met volzinnen begieten van eertijds gestekte. Voor De beker van de min was echter concentratie op deel 3 waarschijnlijk niet schadelijk geweest. De onzinnige vrijage biedt Vestdijk de kans tot het aanbrengen van talrijk mooi gekleurde bladen alsmede caricaturen en vignetten. Hier wordt de beker van de min gedronken, secuur gemixt naar de smaak van Wachter, een stom en eigenlijk vanaf den beginne vraagloos avontuur, waarin men zich slechts laat meesleuren omdat men de zekerheid heeft heelhuids te zullen retourneren. En dat is uiteindelijk voor de lezer ook weer niet het interessantste dat hem tot lezing kan worden voorgehouden. Ontroerend, wijs, diepzinnig, bijtend, onthutsend wordt de geschiedenis nergens. Op zijn best, vooral in het derde deel, een voorbeeld van schriftuur.
Dat dit boek interessant is omdat het licht op Vestdijk werpt is tegelijk waar en onwaar. Is Wachter een zus en zo type, dan maak ik dat op uit deze roman. Wil ik dat type herkennen in Vestdijk, dan moet ik zijn overige werk lezen. Kom ik daar niet reeds vanzelf dat type in tegen, dan wordt de sleutel van Anton Wachter plotseling waardeloos. Men doet echter het beste de Anton Wachterserie niet als een sleutel, maar als een slot te beschouwen, gelijk elk werk van iedereen een slot is. Met in zich verborgen de sleutel voor wie hem te vinden weet.
De mooist geschreven roman die ik van S. Vestdijk ken is Het glinsterende pantser (uitg. De Bezige Bij). Mooi zoals bijvoorbeeld de aanhef mooi is: ‘Een vage regeringsopdracht bracht mij naar D..., het fraai gelegen dorp aan de voet van die bekende heuvelrug. Niets inderdaad is zo vaag als het woord ‘demografie’, en ‘demografisch’ zou de arbeid zijn, waarvoor ik gesubsidieerd werd door heren, die in hun dromen óók wel wisten, dat de door mij vergaarde gegevens tenslotte de vorm zouden aannemen, die ik zelf ver-