Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 295]
| |
Taalkundige kroniek
| |
[pagina 296]
| |
(Als men dan verder onderzoekt welke de op te leggen vorm is, blijkt dat elkeen de vorm eist die hij persoonlijk verkiest in de heilige overtuiging dat het de enige goede is. Wie de andere wil, is dom of bevooroordeeld!) Al die principes zijn stuk voor stuk eerbiedwaardig en het is waarlijk spijtig dat ze elkaar tegenspreken. Het grappigste is dat ze worden naar voren gebracht ter illustratie van de ondeskundigheid van degenen die de nieuwste spelling hebben uitgebroed. Als men al die ‘stuurlui aan wal’ hoort praten, denkt men onwillekeurig aan de vaststelling van Hildebrand in de Camera Obscura, dat iedereen die ooit iets met de muziek heeft te maken gehad, zich als een kenner en deskundige beschouwt. Het is een gewoonte geworden, - ik zei bijna ‘het staat goed’, - op smalende en kleinerende toon te spreken over de Nederlandse spelling. De laatste spellingregeling is blijkbaar zo slecht dat niemand er een goed woord voor over heeft. Wie heeft niet reeds vaak een verzuchting gehoord als: ‘Het is een echte chaos geworden! - Ik weet werkelijk niet meer hoe ik moet schrijven! - Nu mag alles blijkbaar! - Niemand raakt er nog wijs uit!’ Hoe is men tot de overtuiging gekomen dat de nieuwste spelling niet deugt? Men kan natuurlijk aanvoeren dat er nog nooit een spellingwijziging is ingevoerd die op juichkreten is onthaald. Altijd heeft de kritiek veel luider geklonken dan de goedkeuring. Toch hebben in dit bepaald geval een aantal oorzaken samengewerkt om een ongunstige mening ingang te doen vinden. We vermelden er drie: 1. Bijna niemand heeft zich de moeite getroost de laatste spellingregels in te studeren, ook niet diegenen die het beroepshalve zouden moeten doen, zoals de onderwijzers, de leraren (vooral de leraren Nederlands)Ga naar voetnoot(1), de journalisten. De rari nantes die het wèl hebben gedaan, geven vaak een weinig objectieve beoordeling en voorlichting, waarbij ze de voordelen niet eens vermelden, maar de nadelen, of wat zij als zodanig beschouwen, breed uitmeten. Iemand laat zich zelfs fotograferen naast een bord waarop hij het idiote karakter van de Woordenlijst van de Nederlandse Taal aantoont door naast elkaar produktie (met k) en overproductie (met c) te schrijven. Dat laatste is, als voorkeurvorm, een spijtige drukfout in de eerste druk van de WoordenlijstGa naar voetnoot(2). Naar dat soort van mensen heeft men geluisterd, niet naar de deskundigen die een gunstig oordeel hebben uitgesproken. En zo is de legende van de ‘nieuwe spelling die niet deugt’ ontstaan! | |
[pagina 297]
| |
2. Enkele Zuidnederlandse dagbladen en tijdschriften hebben op onvoorzichtige, ik zei bijna op lichtzinnige wijze, een bepaalde spelling gekozen die afwijkt van de gebruikelijke, zonder zich te bekommeren om wat anderen doen. Zij zijn er de oorzaak van dat de lezende gemeenschap de indruk krijgt van onvastheid en regelloosheid. In Noord-Nederland komt zulks haast niet voor: daar heerst in dat opzicht veel meer taaltucht dan in het Zuiden. 3. Men weet dat in de nieuwe Woordenlijst voor talrijke bastaardwoorden een dubbele spelling is toegelaten, waarvan één echter als voorkeurvorm is vermeld. Bij de publicatie van de Woordenlijst in 1954 hebben de Nederlandse en Belgische regeringen verwaarloosd definitieve en duidelijke voorschriften te geven aan de administratie en het onderwijs voor de spelling van deze bastaardwoorden. Indien dat was gebeurd zou waarschijnlijk de spellingvrede even vlug zijn ingetreden als in 1946, toen de tweede e en o in open lettergreep en de niet uitgesproken ch waren geschrapt. Nu echter is door het uitblijven van officiële voorschriften de onzekerheid en de verwarring groter geworden. Men hield immers rekening met de mogelijkheid ‘dat er nog iets zou veranderen’, ‘dat er nog niets definitief was’. Schrijvers en uitgevers gebruikten de spelling die, naar hun mening, meest kans had later algemeen te worden. Zodra zij dan een of ander schoolboek of woordenboek in die spelling hadden laten verschijnen, moesten zij, om begrijpelijke financiële redenen, ijveren opdat ‘hun’ spelling officieel zou worden. Zoals de toestand nu geworden is, lijkt het me niet mogelijk nog enige officiële maatregel te treffen zonder te schaden aan de belangen van bepaalde uitgevers, tenzij men de bestaande onzekerheid zou bestendigen, wat ten slotte niemand wenst.
Men wrijft zich de ogen uit, als men beweringen leest als: ‘Uit het door Dr. Dominicus ingestelde onderzoek blijkt dat er in Nederland steden zijn waar 100% van de onderwijzers verklaart dat deze spelling ononderwijsbaar is.’Ga naar voetnoot(1) Ik zal niet even hard van stapel lopen en verklaren dat ik geen hoge dunk heb van de verstandelijke vermogens van het onderwijzend personeel in sommige Nederlandse steden, want ik weet niet wat de onderwijzers die hier als getuigen tegen de spelling 1954 worden opgeroepen, precies hebben gezegd en bedoeld. De hierboven geciteerde bewering is echter, zoals ze er staat, bepaald onjuist. Ik stel daar tegenover dat de spelling 1954 onderwijsbaarder is dan de vorige, omdat ze een aantal vereenvoudigingen heeft ingevoerd. Natuurlijk kan men vaststellen dat ze ons met een aantal moeilijkheden heeft laten zitten, maar die bestonden reeds: de spelling 1954 heeft ze niet in 't leven geroepen. Wie beweert dat de Nederlandse spelling 1954 ononderwijsbaar is, beweert ipso facto dat de Nederlandse spelling vóór 1954 ook (en nog meer) ononderwijsbaar was, dat de spelling van het Frans en die van het Engels nog ononderwijsbaarder zijn, dat alleen een (min of meer) fonetische spelling onderwijsbaar is. Kennen de onderwijzers aan wie deze klakkeloze bewering | |
[pagina 298]
| |
wordt toegeschreven, zich zelf aldus niet een brevet van onbekwaamheid toe? Ik kan niet geloven dat ze - met z'n 100%! - datgene bedoeld hebben wat hun hier in de schoenen wordt geschoven. Ik zal proberen te bewijzen dat de spelling 1954 gemakkelijker te onderwijzen is dan de vorige, die van De Vries en Te Winkel, en dat het, in tegenstelling met wat men dagelijks hoort beweren, nu minder vaak nodig is een woordenboek op te slaan om te zien ‘hoe het hoort’. Laten we dus alle aan het systeem van De Vries en Te Winkel toegebrachte wijzigingen achtereenvolgens in ogenschouw nemen en ons afvragen of de spelling daardoor gemakkelijker of moeilijker is geworden. Het is misschien niet overbodig erop te wijzen dat, als men van vereenvoudiging, vergemakkelijking van de spelling spreekt, men vooral het oog heeft op degenen die de bestaande usus (nog) niet of (nog) niet goed kennen, dus vooral de schoolkinderen. Voor wie met de bestaande usus volledig is vertrouwd, betekent wijziging van de spelling nooit vergemakkelijking, integendeel. In deze bespreking van de onderwijsbaarheid van de spelling, gaat het uiteraard over kinderen die de usus nog moeten leren. Over de reeds in 1946 doorgevoerde vereenvoudiging van dubbele ee en oo in open lettergreep tot enkele e en o, en van sch (met niet uitgesproken ch) tot s, - eigenlijk de eerste fase van de laatste spellingvereenvoudiging, - hoeven we niet meer te spreken. Dat door deze wijzigingen onze spelling heel wat onderwijsbaarder is geworden, zal niemand meer betwisten, al herinneren de ouderen onder ons zich nog de pathetische protesten tegen de aldus gepleegde ontluistering van het vorstelijk gewaad van onze moedertaal. Ook de nieuwe genusregeling kunnen we stilzwijgend voorbijgaan, vooreerst omdat dit geen spellingprobleem is en verder omdat hiertegen weinig of geen kritiek wordt gehoord. Mocht er iemand deze kwestie bij de regeling van 1954 betrekken, dan zou hij natuurlijk moeten vaststellen dat het gebruik van de genusindicatoren veel soepeler, dus gemakkelijker is geworden, vooral voor de Noordnederlanders. Het gebruik van het weglatingsteken bij de meervoudsvorming van substantieven op klinker is drastisch beperkt. Ook het gebruik van het koppelteken is beperkt: men schrijft vaker en gemakkelijker dan vroeger woorden aan elkaar. In een paar gevallen (maanden, dagen) wordt de hoofdletter afgeschaft en voor het gebruik van het deelteken krijgt men precieze regels. Wat de spelling van de tussenklank -e(n)- in samenstellingen betreft, hier heerste vroeger een vrij chaotische toestand, waarin de nieuwe regeling orde heeft gebracht. Ook het gebruik van -s- als tussenklank is nauwkeuriger bepaald. Ik geloof niet dat iemand te goeder trouw kan ontkennen dat al deze aanpassingen, over het algemeen trouwens vrij onbelangrijk, de spelling een klein beetje gemakkelijker hebben gemaakt. Vooral in verband met de tussenklank -e(n)-moet men minder vaak een woordenboek opslaan, omdat men nu een houvast heeft die vroeger ontbrak. Tegen de regeling van de schrijfwijze der bastaardwoorden worden | |
[pagina 299]
| |
het vaakst bezwaren geuit, vooral tegen de dubbele spellingen. Niemand zal de gegrondheid van dit laatste bezwaar ontkennen, maar men vergeet soms dat de Woordenlijst telkens een voorkeurspelling opgeeft naast een secundaire. De bedoeling van de Woordenlijstcommissie was dus blijkbaar voor school en officieel gebruik één enkele spelling aan te bevelen. Ze wilde echter de ontwikkeling in de richting van vernederlandsing van het woordbeeld niet de pas afsnijden en verbood daarom het gebruik van bepaalde secundaire vormen niet. Ze kon niet voorzien dat bepaalde taalgebruikers het recht zouden opeisen de niet verboden secundaire vormen in het onderwijs nog vóór de voorkeurvormen aan te leren en aldus de rangorde om te keren. We herhalen nog eens nadrukkelijk dat, met betrekking tot de dubbelvormen in de Woordenlijst, de regeringen van bij de publicatie van de Lijst precieze en definitieve richtlijnen hadden moeten geven, zodat alle aarzeling was uitgesloten. Voor wie zich strikt aan de voorkeurvormen houdt brengt de spellingregeling 1954 van de bastaardwoorden de volgende wijzigingen: 1. Vereenvoudigingen volgens algemene, gemakkelijke regels: ph wordt f; rh wordt r; kh wordt k; de n na -io- (eo, jo) wordt alleen voor toonloze e verdubbeld; het ‘accent aigu’ wordt weggelaten in de eerste lettergreep van alle woorden en in -ée van het woordeinde; de verbinding -eeër wordt altijd met 3 e's geschreven; u (uitgesproken oe) wordt oe en sch (uitg. sj) wordt sj. 2. Partiële aanpassingen zijn: ae (uitgesproken e) blijft slechts in een kleine groep woorden gehandhaafd; - th wordt t alleen in 3 welbepaalde gevallen: aan het woordeinde, voor consonant en na ch of f; - y wordt i in een kleine groep woorden: analist, cilinder, cipres, kariatide, Libië, nimf, piramide, ritme, sibille, timpaan, tiran, ie in asiel; - qu wordt k in boeket, debarkeren, embarkeren, koket(terie), riskant; - c wordt k in een vijftigtal woorden (natuurlijk met hun afleidingen en samenstellingen): akkoord, akoniet, alkali, brokaat, elektr- (elektriciteit, elektrode, elektron enz.), harmonika, helikopter, inkarnaat, insekt, jakob(ijn), kadaver, kaduuk, kakofonie (-grafie), kalligraaf, kalomel, kandelaber, kandidaat, kantiek, kantine, kapucijn, karamel, kariatide, karikatuur, kartel, karteren, kasjmier, kassa, kasserol, kasuaris, katapult, klassiek, klavecimbel, klerikaal, koket(terie), koloriet, kopal, kopie, kordon, korpus, kosmetiek, kosmisch, kostuum, kritiseren, krokus, lokalisatie, oktober, Parakleet, praktijk (ook praktisch), produkt, publikatie, rekruut, sekte, tektoniek, traktaat, vakantie, zinkoGa naar voetnoot(1). Uit deze opsomming blijkt dat de spelling van de bastaardwoorden in 1954 heel wat eenvoudiger is geworden. Een aantal onnederlandse grafieën zijn gebleven, maar die vormen geen nieuwe moeilijkheden voor het onderwijs. Men verliest te vaak uit het oog dat op school de bastaardwoorden niet worden aangeleerd volgens de klanken of klankreeksen die erin voorkomen. Elk woord wordt afzonderlijk, met zijn eigen spellingbeeld, aangeleerd en ingeoefend als het de eerste maal bij een verklaring te pas wordt gebracht of in een tekst | |
[pagina 300]
| |
aangetroffen. Ononderwijsbaar zijn ze zeker niet. Dat zijn woorden met een vast spellingbeeld nooit. Het is opvallend dat men vroeger, toen alles zoveel moeilijker was, veel minder klachten over ononderwijsbaarheid hoorde dan thans. Worden onze kinderen dommer of onze onderwijsmensen onhandiger? De praktijk wijst uit dat de leerlingen veel meer fouten maken tegen sommige vormen van de Nederlandse werkwoorden dan tegen de spelling van de bastaardwoorden. Men denke slechts aan gevallen als: ik laad, ik laat, hij laadt, ik laadde, ik lade enz. Aan dit probleem heeft Dr. I. van der Velde een lijvig boek gewijd: De Tragedie der Werkwoordsvormen. Niet alleen de auteur van dit boek zoekt naar middelen om deze tragedie de wereld uit te helpen, ook S. Rombouts, in de hierboven geciteerde brochure, stelt een (al te) radicale therapie voor. Aan een en ander hopen we een volgende kroniek te mogen wijden. |
|