Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 301]
| |
Kroniek der Franse letterkunde
| |
[pagina 302]
| |
minstens de verdienste zijn houding te bepalen, niet alleen tegenover het aangesneden probleem, maar ook tegenover andere vraagstukken die onze generatie beroerenGa naar voetnoot(1). Zijn afwijzing van het hogere, die hij ook uitdrukt in zijn laatste roman ‘La Chute’, vindt een tegenhanger in zijn voortdurende bezorgdheid om de menselijke waardigheid. De mens heeft God de rug toegekeerd. Gaat hij zich laten verslinden door de Molochs die hij geschapen heeft om Hem te vervangen? ***
Is het wel waar dat de wereld God de rug heeft toegekeerd? Dat is de vraag die Gaëtan Picon stelt in het voorwoord van zijn ‘Panorama des Idées Contemporaines’Ga naar voetnoot(2). De heer G. Picon is voor de Vlamingen zeker geen onbekende. Sinds vele jaren brengen zijn reeksen voordrachten te Antwerpen hun nieuwe inzichten in de hedendaagse Franse letterkunde. Het Panorama, waarvan hij de leiding heeft genomen, biedt een uitgebreide keuze van teksten. Elke tekst wordt voorafgegaan door een inleiding over de auteur en over de betekenis van het werk. Dit boek is dus als het ware een bloemlezing. Alle gebieden zijn er vertegenwoordigd: wijsbegeerte, moraal, godsdienst, wetenschap, esthetica. Husserl vindt men er in gezelschap van Benedetto Croce, André Breton naast Bernanos, de cineast René Clair naast Teilhard de Chardin. Deze opsomming zou de indruk kunnen wekken dat het Franse element er overweegt. Dit is in het geheel niet het geval. Maar hoe uit deze overvloed krachtlijnen afleiden? Als daar het doel van het boek ligt, zal de liefhebber van synthese toch zijn gading vinden in het substantiële voorwoord van G. Picon, dat zelf in een bloemlezing zou passen. De rake bedenkingen van de schrijver brengen een korrektief aan bij de zienswijze van Camus. Wat zeggen ze? Onze westerse beschaving heeft zich moeten aanpassen aan de gedachte dat zij nog slechts een minderheid is. Minderheid in verhouding tot een wereldomvatten beschavingGa naar voetnoot(3), en ook tegenover de ontdekkingen van de kosmos die nog vreeswekkend zijn door hun onbekenden. Anderzijds doet de groeiende specialisatie der disciplines de eenheid van de werkelijkheid uiteenspringen: ze hangen elk slechts van hun eigen wetten af en doen zich voor als grondige verklaring van het zijn. Als wij, bij voorbeeld, tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw in Frankrijk meer grote schrijvers hebben gekend die authentieke kristenen waren dan tijdens de hele negen- | |
[pagina 303]
| |
tiende eeuw, dan is het omdat een Claudel, een Bernanos, een Mauriac hun kunst en hun religieuze ervaring hebben losgemaakt van elk wijsgerig of wetenschappelijk kompromis. De Fransen zullen dus moeten verzaken aan de waarden die ze voor alles huldigden, die namelijk welke de algemene ontwikkeling vormen, ‘ce grand corps qui flotte encore sur les eaux du nouveau déluge’. Maar is het wel, zoals men zo dikwijls beweert, de hoogmoed die de moderne mens er toe brengt de orde te verwerpen die door twintig eeuwen ‘rede’ werd vastgelegd? Stellen Heidegger, Kierkegaard, Bergson zich zozeer tegen de Transcendentie als ze achter de voorstellingen der traditie weer trachten te vinden wat is? In de moderne dialektiek, wetten, rythmen en lijnen, ontwaart het optimisme van G. Picon integendeel een wil om de sleutels der schepping te ontdekken. De moderne zoeker is ‘de verre medeplichtige, de voortzetter van de scheppingsdaad’, ‘Prometheus slecht geketend’ zou Gide gezegd hebben, maar, weldra, wellicht verzoend met zijn Schepper...
***
Het behoort tot de franse taditie te trachten een rangorde vast te stellen in de kennis. Na de diepgaande wijziging die de intellektuele geledingen ondergaan hebben sinds een halve eeuw, schijnt deze traditie te herleven. Hier moeten we spreken over pogingen in die zin van twee persoonlijkheden met zeer boeiende ideeënGa naar voetnoot(1). De poging van dokter Paul Chauchard blijkt zonder twijfel de meest stoutmoedige van de twee. Het is leerrijk in zijn werk met deze nieuwe - of hernieuwde - richting van de franse geest kennis te maken. Neurofysioloog van beroep, tot het katholicisme bekeerd, dialekticus, heeft dr. Chauchard reeds een indrukwekkende reeks studies gepubliceerd, onder meer in de beroemde verzameling ‘Que sais-je?’, waarin zijn werk ‘La Mort’, aan het lekenpubliek wat men zou kunnen noemen ‘de biologische huiver’Ga naar voetnoot(2) bracht. In zijn laatste uitgave ‘La foi du savant Chrétien’Ga naar voetnoot(3), biedt Chauchard zijn credo van kristen. Indien de enen geloven door de kracht der tranen, zoals Chateaubriand, of anderen door een verlichting, zoals de Pascal van het ‘Memoriaal’, schijnt Chauchard zijn redenen te zoeken in de wetenschappelijke vaststelling. Hij verwerpt én het materialisme én het zuivere spiritualisme als beide te dualistisch en zoekt de eenheid van stof en geest tot stand te brengen: ‘de geest is een aspekt van de georganiseerde stof zoals de georganiseerde stof een | |
[pagina 304]
| |
aspekt is van de geest’. Deze bevestiging, die Chauchard thomistisch noemt, gaat zeer ver. De auteur verlaat weldra het plan van de rationele interpretatie om zich vastberaden op het praktische gebied te bewegen, want het is nodig in te zien dat de wijze waarop God aanwezig is in de wereld zijn weerslag heeft op ons leven en ons aanduidt wat Hij van ons verwacht op het plan van de handeling. ‘Het is inderdaad alleen op een wetenschappelijke kosmologie, die de plaats van het menselijk verschijnsel in de wereld verklaart, dat men een natuurlijke zedenleer kan steunen die aanvaardbaar is zowel voor gelovigen als voor ongelovigen.’ De invloed van Teilhard de Chardin is duidelijk. De bioloog Chauchard beroept er zich dikwijls op en bevestigt dat de theorie van Chardin ‘de moraal vestigt op hetgene de mens werkelijk is’. De ideeën door Dr. Chauchard uiteengezet in ‘La foi du savant Chrétien’ blijken de houding te weerspiegelen van een vooruitstrevend gedeelte der kristelijke franse geleerden. Die hebben trouwens hun stelling moeten verduidelijken naar aanleiding van een debat dat in november laatstleden werd ingericht door het Centre des Intellectuels Catholiques over het thema: ‘Wat is het leven?’ Voor de deelnemers aan het debat, juist zoals voor Chauchard in zijn boek, ging het er wel degelijk om een synthese tot stand te brengen tussen de godsdienst en de vastgestelde wetenschappelijke gegevens, en om daardoor de éne waarheid te vinden. Maar men merkt weldra dat deze poging vertrekt van grondslagen die erg verschillen van degene die de rationalistische traditie vooropstelt. In de gedachtenwisseling tussen theologen en wetenschapsmensen brengen deze laatsten hun onherleidbaar aandeel bij, waartegen de theologie zich ondanks alles zal te verdedigen hebben. ***
De laatste poging die men niet mag nalaten te vermelden, is die van de wijsgeer en exegeet Jean Guitton. Naast biografische en essayistische werken over Plotinus en Sint Augustinus, Newman, Pascal en Leibniz, publiceerde J. Guitton een studie over ‘L'Existence Temporelle’Ga naar voetnoot(1), waarin de kerngedachte van zijn wijsbegeerte naar voor komt. Prachtig is die opengebloeid in een grote trilogie, ‘Pensée moderne et le Catholicisme’Ga naar voetnoot(2). Volgens Guitton moet vóór alles de verhouding tussen tijd en eeuwigheid uitgediept worden: een zekere opvatting over de tijd en zijn ontwikkeling, over het tijdelijk bestaan worden vóórondersteld door het kristendom, en zonder deze impliciete opvatting loopt in het bijzonder het katholicisme gevaar onbegrijpelijk te worden voor onze tijdgenoten. | |
[pagina 305]
| |
Zoals men ziet gaat het hier niet om een spekulatief vertrekpunt, maar om een dynamische en apologetische grondgedachte. Trouwens, als deze idee zowel de gelovige als de ongelovige kan treffen, dan dankt Guitton dit vooral aan zijn vorming als exegeet. Een nauwgezette vorming, opgenomen door een sterke persoonlijkheid, die hem toelaat om in een van zijn laatste boeken, ‘Jezus’Ga naar voetnoot(1), met behoud van ‘het onherleidbaar aandeel der historische gegevens’ de twee moderne hypothesen over de authenticiteit der Evangelies te weerleggen: die van Renan en de mythische. De apologie van Pascal trachtte de libertijn van zijn tijd te verontrusten, hem zijn verdedigingsstellingen te doen verlaten. Jean Guitton tracht vooral aan de moderne wetenschappelijke ‘twijfelaar’ de zin weer te geven voor een hogere waarheid die tegelijk zijn heldere en wantrouwige geest moet bevredigen en hem brengen tot de aanvaarding van de enig mogelijke Waarheid. Waar is het stevige gegeven te vinden dat voor de moderne, van evidenties doordrongen geest, onafwijsbaar zal zijn? Juist in de ‘evidente’ waarde der Evangelies als getuigenis van een inderdaad geïnkarneerde godheid. De stijl, de naïviteiten, de vergetelheden en de overdrijvingen van het Nieuwe Testament rechtvaardigen deze waarde ten volle. ‘Jezus’ is zonder twijfel het meest oorspronkelijke boek dat in het afgelopen jaar door het franse denken werd voortgebracht. Het is dit mede door zijn rake stijl, en het kan uitstekend als inleiding dienen voor wie het zo vruchtbaar oeuvre van J. Guitton bestuderen wil. |
|