| |
| |
| |
Andries Poppe
Actuele Vlaamse toneelproblemen
Al wie enigszins vertrouwd is met de huidige stand van de toneelschrijfkunst in Vlaanderen moet toegeven dat een duidelijke kentering ten goede waar te nemen valt. De Vlaamse toneelauteur treedt uit de schaduw: hij slaagt er langzamerhand in, ook buiten de specifieke theatermiddens, enige belangstelling voor zijn werk op te wekken. Het ware echter verkeerd dit verheugend verschijnsel uitsluitend te beschouwen als het gevolg van een toenemende schrijversactiviteit op het gebied van de dramaturgie. Ik geloof niet dat thans in Vlaanderen méér toneel geschreven wordt dan dertig, veertig jaar geleden. Diegenen die zich toentertijd met het plegen van toneelstukken onledig hielden waren wellicht minder talrijk, doch sommigen onder hen hadden honderd en méér patronagestukken op hun kerfstok. De geboekte winst staat eerder op de creditzijde van de rekening ‘kwaliteit’ te lezen. Er worden thans heel wat meer pogingen tot het schrijven van goed toneel aangewend, en wat méér is: in enkele gevallen werden die pogingen met een verrassend gunstig resultaat bekroond. Dit voordelig klimaat heeft dan ook de positie van de Vlaamse auteur ten overstaan van het publiek in gunstige zin gewijzigd. Tot vóór kort werd het opvoeren van een Vlaams werk in één onzer officiële schouwburgen beschouwd als een medelijdend gebaar vanwege de directie, of als een onvermijdelijk kwaad, dat nu eenmaal van tijd tot tijd moest bedreven worden om de ‘nationale schijn’ hoog te houden. In beide gevallen lagen sentimentele overwegingen aan de basis van de geboden kans. Men bereidde het publiek met omzichtigheid voor, opdat het geen al te hoge verwachtingen zou koesteren; men deed beroep op de grootst mogelijke welwillendheid. Want de positie van de auteur, wiens stuk de vuurproef moet doorstaan, verschilt nu eenmaal essentieel met die van de schrijver, wiens roman in het uitstalraam van de boekhandel
terecht komt. Een roman wordt gekocht of niet gekocht, na tien bladzijden met een verveeld gebaar dichtgeslagen of in één adem uitgelezen. Doch ook in het ongunstigste geval blijft alles beperkt tot een intiem contact tussen boek en lezer, een contact waarbij de auteur in kwestie niet betrokken wordt. Een toneelcreatie is echter een openbaar proces, waarop de auteur via zijn stuk publiek terechtstaat vóór een veelkoppige jury die hem onverbiddelijk zal oordelen - en wàt graag véroordelen! Daar waar eertijds verzachtende om- | |
| |
standigheden gepleit werden, nog vóór het doek opging, treedt de Vlaamse toneelauteur thans voor de publieke vierschaar als een beklaagde, die de volle verantwoordelijkheid voor zijn daden wenst op te nemen. Het minderwaardigheidscomplex heeft stilaan de plaats geruimd voor een artistiek bewustzijn, dat door de hoger geciteerde vorm van toegeeflijkheid niet gevleid wordt, doch enkel baat vindt bij een eerlijke en onbevooroordeelde kritiek.
Vanzelfsprekend hebben invloeden van buiten uit deze emancipatie in de hand gewerkt. De jongere auteursgeneratie is opgegroeid in een tijd, waarin grenzen alleen nog een vage geografische betekenis overhouden, waarin internationale kulturele uitwisseling elk particularisme nivelleert en waarin men de Westerse mens ‘Europees’ leert denken, voelen en handelen. De actuele gedachtenstromingen hebben de jonge Vlaamse toneelauteur tenslotte niet onberoerd gelaten. Hij zit niet langer gekneld binnen de grenzen van zijn eigen bekrompen omgeving: hij verwart dramatiek niet langer met folklore. Want het mag dan al waar zijn dat het scheppend genie een ingeboren gave is en geen gecultiveerde verworvenheid, het staat even onomstootbaar vast dat de kulturele ontwikkelingsgraad van een kunstenaar de geestelijke inhoud van zijn kunst bepaalt. Naarmate het intellektuele peil van de Vlaamse auteur steeg, verruimde zijn gezichtsveld en deden nieuwe thema's hun intrede in de Vlaamse toneelliteratuur. De romantische sentimentaliteit maakte plaats voor een meer verstandelijke tendenz, het pikturale element domineerde niet langer, kortom: de Vlaamse toneelauteur kwam er eindelijk toe een probleem te stellen.
Wanneer wij de totnogtoe bereikte resultaten overschouwen in het licht van deze vaststelling, komen wij tot de bevinding dat de oogst vooralsnog mager is. Hoe komt het dat de jonge Vlaamse toneelliteratuur zo weinig gaaf werk van internationaal gehalte heeft voortgebracht? Lange tijd heeft men de minderwaardigheid van ons toneel aan een gebrek aan taalvaardigheid en taalbeheersing toegeschreven. Wij hebben op dit terrein echter reusachtige vorderingen geboekt en wij zijn het stadium van de dialektisch getinte toneeltaal geheel ontgroeid. De meeste Vlaamse auteurs schrijven thans een vlotte natuurlijke dialoog in een vloeiende conversatietaal, die de acteurs niet langer tot onmogelijke tong- en ademhalingsacrobatieën noopt.
Het kwaad wortelt mijns inziens dieper. Weinig auteurs slaagden er totnogtoe in het gestelde probleem op een dramatisch verantwoorde wijze op te lossen. De fout ligt in de constructie, in de ontwikkeling van het thema, in de logische uitbouw van het dramatisch gegeven. Uit tal van naar de inhoud interessante stukken blijkt overduidelijk een schrijnend gebrek aan toneeltechnische vaardigheid, aan rijp en oordeelkundig vakmanschap. Onze auteurs hebben heel wat moeite om toneel en literatuur uit elkaar te houden. Toneel is beslist een vorm van literatuur, maar dan een zeer specifieke en aan eigen wetten gehoorzamende vorm. Toneel is in essentie de voorstelling van een gebeuren, dus actie, terwijl literatuur - en meer in het biezonder de romankunst - in essentie de beschrijving van een gebeuren, dus verhaal
| |
| |
is. Toneel is bijgevolg geen uitsluitend literaire kunst, maar wél een complex van kunsten die gecoördineerd worden, elkaar aanvullen en leiden tot het scheppen van een levend kunstwerk. De tekst van een toneelstuk is eigenlijk niet veel méér dan een schema, een partituur die pas tot een volwaardig kunstwerk uitgroeit wanneer zij geïnterpreteerd wordt. Een toneelstuk dat bij de lezing alléén reeds volledige bevrediging schenkt, dat niet het verlangen naar een visueel aanschouwen en beleven opwekt, is doorgaans geen goed toneelstuk. Toneel begint pas wanneer het doek opgaat en een stuk leven geboren wordt in het licht van de schijnwerpers, binnen een zeer beperkte ruimte: het is dus in laatste instantie het resultaat van een collaboratie tussen de auteur, de regisseur en de acteur.
Goed toneel schrijven onderstelt ipso facto een grondige kennis van de toneeltechnische middelen, die het wordingsproces van dode letter tot levend kunstwerk mogelijk maken. Bij het bouwen van een huis is de metselaar even onontbeerlijk als de architect: vakmanschap en inspiratie zijn coördinerende elementen bij elk scheppingsproces. Wie komponeren wil, studeert eerst harmonie, fuga en contrapunt. Het volstaat niet met een melodie in het hoofd rond te lopen om een symfonie te schrijven. De komponist moet met de mogelijkheden, de kleur en het klankvolume van ieder instrument vertrouwd zijn. Hij moet met één woord zijn vak kennen. Kan men zich een plastisch kunstenaar voorstellen, die nooit enige opleiding in een academie genoten heeft? En de toneelauteur? Hoe en waar kan hij de zo onontbeerlijke technische kennis verwerven? Tot vóór korte tijd was hij, althans bij ons, volledig op zichzelf aangewezen. Hij ging achter zijn bureau zitten en schreef met een voorbeeldige ijver bladzijde na bladzijde. Wanneer hij dan zijn gewrocht als ‘af’ beschouwde, trok hij een dikke streep onder zijn laatste repliek en gaf zijn geestesprodukt te lezen aan een paar vrienden en bewonderaars. Gesterkt door de lovende uitlatingen van zijn supporters, waagde hij het tenslotte aan deze of gene schouwburgpoort aan te kloppen. In de meeste gevallen bleef die poort hermetisch voor hem gesloten. Het stuk verdween in de lade van de directeur als in een massagraf. Ofwel kreeg de auteur, na maandenlang aandringen, een zeer vriendelijk briefje met één geprefabriceerde formule in de aard van: ‘het spijt me werkelijk, maar het repertorium is volledig bezet’, of ‘ik zal niet nalaten de mogelijkheid tot opvoeren later te overwegen’, of ‘u hebt stellig talent, maar uw stuk is niet biezonder geschikt voor ons publiek’. In enkele, zeer uitzonderlijke gevallen, werd aan de auteur werkelijk een kans
geboden. Maar dan bleek bij de voorstelling dat het stuk onvoldragen was, de kritiek struikelde met welgevallen over de gebreken en de mislukking werd voor de directeur een dankbaar argument, om elk nieuw experiment in die richting van de hand te wijzen. Noch de betrokken auteur, noch de Vlaamse toneelschrijfkunst vinden dus baat bij de creatie van een halfslachtig probeersel in één van onze officiële schouwburgen. Het allernoodzakelijkste probleem bestaat dan ook niet in het opdrijven van het aantal stukken van eigen bodem op het speelplan van onze schouw- | |
| |
burgen, maar wél in het zoeken naar een doelmatig middel tot het verhogen van de kwaliteit onzer toneelproductie.
Ik geloof niet in de positieve invloed van de kritiek, zelfs indien ze eerlijk en onbevooroordeeld staat tegenover het werk van Vlaamse toneelschrijvers, wat lang niet altijd het geval is. De toneelcriticus kan de auteur in het gunstigste geval de tekortkomingen van één bepaald stuk doen inzien, doch hij kan die auteur niet leren hoe hij een stuk moet schrijven. Ook het thans op grote schaal aangewende literaire prijzensysteem levert niet het verhoopte resultaat op en blijft beperkt tot een, weliswaar niet te versmaden, doch louter materieel voordeel. Hoeveel geprimeerde stukken kunnen als werkelijke aanwinsten voor ons nationaal toneelrepertorium beschouwd worden? De jury moet nu eenmaal de beschikbare centen op de ene of andere manier kwijtraken en bekroont, bij gebrek aan beters, dan maar het minst slechte.
Enkel en alleen door een nauw en innig contact met het toneel, met de wereld op en achter de schermen, kan de auteur het nodige theaterinstinct, de vereiste technische onderlegdheid veroveren. Men zou dan ook aan onze toneelauteurs de raad moeten geven: ‘zit wat minder achter uw schrijftafel en wat méér in de schouwburg! Gebruik uw ogen en uw oren minstens evenveel als uw pen’. De grootsten hebben het voorbeeld gegeven. Het is geen louter toeval dat Shakespeare en Molière toneelspelers waren. Alleen wie de mogelijkheden en de grenzen van het theater kent is in staat te denken en te schrijven in functie van het theater. En dààr komt het bij het toneelschrijven in de eerste plaats op aan.
Er bestaan landen, waar aan de universiteiten een cursus in dramaturgie gegeven wordt. Klassieke en moderne toneelstukken worden er ontleed en bestudeerd; de aspirant-auteurs krijgen er praktisch onderricht in toneeltechnische vakken en schrijven er stukken in collectiviteit. Een dergelijke ideale oplossing blijft in ons land natuurlijk tot het rijk van de utopie behoren. De ontwikkeling van onze toneelschrijfkunst is lang niet de hoogste bekommernis van de officiële instanties, die voor de bevordering en de verspreiding van kunst en kultuur aansprakelijk zijn. Na de jongste oorlog werd het toneel in Vlaanderen op een zogenaamd nationale basis georganiseerd. Grootse plannen werden gesmeed en ingrijpende hervormingen in het vooruitzicht gesteld. Maar als wij terugblikken op het tastbaar resultaat van deze revolutie in zakformaat, komen wij tot de vaststelling dat ons ‘Nationaal Toneel’ niets anders is dan een door de Staat gesubsidieerde stedelijke schouwburg, die als voorheen door een stadsbestuur gedirigeerd wordt. Het ‘nationale’ bestaat alleen in het feit dat dit gezelschap, naast de gewone voorstellingen in eigen milieu, ook in andere Vlaamse provinciesteden optreedt. Er bestaat dus in feite geen onderscheid tussen de nationale K.N.S. Antwerpen en de niet nationale K.V.S. Brussel, die ook tal van gastvoorstellingen over het ganse Vlaamse land organiseert. Er is dus van een werkelijk nationale organisatie in ons toneelleven geen spoor te ontdekken. Een nationaal toneel, dat niet door een nationaal toneelrepertorium gevoed wordt, is een zinledige en totaal
| |
| |
overbodige instelling. Wààr horen de goede, speelbare (ik leg de nadruk op ‘speelbare’) stukken van onze eigen auteurs anders thuis dan op de planken van dit Nationaal Toneel?
Men begrijpe dit niet verkeerd: het behoort beslist tot de algemene kulturele zending van een leidende schouwburg, de meest representatieve stukken uit de wereldliteratuur, moderne zowel als klassieke, in de beste voorwaarden tot het publiek te brengen. Een exclusief nationaal repertorium ware dus een eenzijdige beperking, die door geen mens met gezond verstand en nuchter inzicht kan gewenst worden. Maar zoals de zaken nu staan is dit gevaar méér dan denkbeeldig. Ons Nationaal Toneel verspilt een aanzienlijke som aan geld, tijd en krachten aan buitenlands werk, dat een opvoering in een officiële schouwburg meestal onwaardig is en dat nooit een kans zou krijgen, moest onder de titel de naam van een Vlaams auteur prijken.
‘There is something rotten in the State of Belgium’, althans wat de toneelorganisatie betreft. Wij tollen rond in een kringloop, wij brengen onze tijd door met bekvechten over verantwoordelijkheidsproblemen, wij schuiven oorzaken en gevolgen over elkaar als pionnen op een dambord. De directeurs bijten van zich af met de sofistische slogan: wij spelen niet méér Vlaamse stukken, omdat er niet méér goede Vlaamse stukken geschreven worden. En de auteurs replikeren: er worden niet méér goede stukken geschreven omdat gij ons niet méér kansen biedt. Eén onzer meest actieve toneelschrijvers verklaarde onlangs ronduit: ‘Ik schrijf nu opnieuw patronagestukken. Dan weet ik tenminste dat wàt ik schrijf ook gespeeld zal worden’. ‘En de kunst?’ zult u mij vragen. Inderdaad, het geval lijkt op desertie en ik kan een dergelijke uitlating dan ook allerminst goedkeuren, al begrijp ik ze volkomen.
Want ze raakt de kern van de zaak. De volledige en halve mislukkingen, die bij het creëren van Vlaamse toneelstukken in onze officiële schouwburgen genoteerd werden, zijn een onvermijdelijk gevolg van het feit dat deze stukken in één sprong van de schrijftafel op de planken van de schouwburg terechtkwamen. Er zou een bevoegde technische commissie moeten bestaan om de stukken van jonge auteurs te lezen, aan de betrokkenen een opbouwend advies uit te brengen en de voor opvoering in aanmerking komende stukken door een proeftheater te laten monteren. Men heeft in de schoot van het Nationaal Toneel een Studio opgericht, waar jonge aspirant-acteurs een volledige scholing krijgen. Doch men heeft er blijkbaar nooit aan gedacht dat een dergelijke Studio ook voor onze toneelauteurs een leerschool van betekenis zou kunnen worden. Is een meer geschikt proeftheater denkbaar? Waarom zouden de door hogerbedoelde commissie voor opvoering geschikt bevonden stukken niet door deze Studio ingestudeerd worden? Men zou aldus de auteurs in staat stellen de groei van hun werk mee te leven, vanaf de schrijftafel tot op de planken, men zou hen zodoende in de gelegenheid stellen hun theoretisch schema - de geschreven tekst - te toetsen aan de realiteit van een inscenering, men zou hen de kans bieden de fouten te ontdekken, hun stuk bij
| |
| |
te werken, opnieuw te schrijven desnoods, alvorens het officieel aan de openbaarheid prijsgegeven wordt.
Ik geef mij duidelijk rekenschap van het feit dat een dergelijke suggestie door de verantwoordelijke instanties als louter theoretische onzin bestempeld wordt. Maar dan zou ik die instanties willen verwijzen naar een initiatief dat onlangs door de Vereniging van Vlaamse Toneelauteurs werd genomen en dat precies een merkwaardige stap in de hierboven uitgestippelde richting betekent. Deze vereniging zag immers wèl de praktische mogelijkheid tot het oprichten van een adviescommissie, die degelijk werk levert, en van een Centrum voor Dramatische Kunst, waar jonge auteurs collectief de evolutie van hun werk kunnen meemaken.
Een verheugend verschijnsel is de zeer gunstige ontwikkeling van het amateurstoneel in ons land. Wij beschikken thans over een respectabel aantal goede liefhebbersverenigingen, die een toenemende belangstelling voor het werk van onze eigen auteurs betonen. Het voorbeeld van de Brusselse rederijkerskamer De Parnassusberg is in dit opzicht het vermelden waard: dit gezelschap bracht tijdens het jongste toneelseizoen niet minder dan acht creaties van nieuwe Vlaamse stukken vóór het voetlicht. Het vervult dus in de werkelijke zin van het woord de rol van proeftheater, van startbaan voor jonge auteurs. Andere uitstekende verenigingen verklaarden zich bereid dit prijzenswaardig voorbeeld te volgen. Mochten onze auteurs - ook de meest eerzuchtige onder hen - inzien dat de veiligste weg naar een onaanvechtbaar sukses in de officiële schouwburgen over dit proefterrein loopt. Een onvolwaardige creatie door een amateursgezelschap is hoogstens een leerzame vingerwijzing, een falen in de officiële schouwburg is een onherstelbare katastrofe. Daarbij komt dat een intense samenwerking tussen auteur en regisseur in de meeste gevallen enkel bij amateurs kan bereikt worden. Veel beroepsregisseurs hebben hun superioriteitscomplex ten overstaan van de Vlaamse auteurs nog lang niet afgelegd. Zij beschouwen het creëren van een Vlaams werk als een karwei en er zijn heel wat gevallen bekend, waarin een werk van eigen bodem door een verkeerde interpretatie van de regisseur, of gewoonweg door slordigheid in averechtse zin gediend werd.
De weg naar de integrale ontvoogding van onze dramaturgie is niet met rozen bestrooid. Bij al de reeds opgesomde hinderpalen, die een snelle opgang belemmeren, dient nog het zeer beperkte afzetgebied als een negatieve factor aangestipt. Wij behoren nu eenmaal tot een kleine taalgemeenschap en dit is een ernstige handicap voor de bloei van een toneelliteratuur. Een paar jaar geleden nog telde het Vlaamse landsgedeelte slechts twee officiële gezelschappen. Thans zijn een paar kamertonelen en een handvol goede amateursgezelschappen de mogelijkheden komen vergroten. Nederland blijft daarentegen voor de meeste auteurs een onbereikbaar gebied, niettegenstaande alle ronkende slogans, die in Beneluxverband over kulturele gemeenschap en dito uitwisseling uitgebazuind worden. Vóór een paar weken las ik een brief, door het bestuur van de Nederlandse Amateurstoneelunie gericht tot een
| |
| |
Vlaams toneeluitgever, waarin dit organisme zich bereid verklaarde de in een officiële schouwburg opgevoerde stukken van Vlaamse auteurs ook in Nederland te propageren, op voorwaarde dat de betrokken auteurs zich akkoord verklaarden om hun werk eerst ‘in het Nederlands’ te laten bewerken. Waaruit kort en goed mag besloten worden dat de taal, waarin die stukken geschreven werden, door de heren van de Nederlandse Amateurstoneelunie gewoon als een soort hottentots beschouwd wordt! Zij ‘accepteren’ nu eenmaal niet wat wij aanvaarden en ‘retourneren’ bijgevolg wat wij hen toezenden.
Zover staan wij dus. Wij kennen onze grenzen en onze mogelijkheden en deze wetenschap is het begin van alle wijsheid. Wij schrijven beter dan voorheen, wij klimmen langzaam tegen de steile flank van de helling op, al zijn we nog lang niet boven. Wij lopen niet braafjes achter elkaar op een rijtje, wij wagen al eens een zijsprongetje door het kreupelhout. Wij zoeken nieuwe paden en dat is goed. Wij moeten alleen oppassen dat wij niet in het andere uiterste vervallen. Niet iedere boom is een eik. En niemand neemt het de krekel kwalijk dat zijn lied niet zo melodieus klinkt als dat van de nachtegaal. Ieder stuk hoeft dan ook geen ‘Hamlet’ te zijn. Méér dan de helft van het gewone repertorium van om het even welke schouwburg bestaat uit zogenaamd ontspanningstoneel. Men kan dat betreuren, maar daarmee is die realiteit de wereld niet uit. De moderne mens hunkert naar ontspanning, ook de mens die de schouwburg boven de bioskoop of het voetbalveld verkiest. Het theater heeft dus tot taak hem een artistiek verantwoorde vorm van ontspanning aan te bieden. Op dit terrein heeft de Vlaamse auteur totnogtoe bitter weinig gepresteerd. Elke toneelschrijver acht het bij ons noodzakelijk zwaarwichtige problemen aan te snijden om een plaatsje te veroveren in de rij van erkende auteurs. En ondertussen moeten wij de invasie van vreemde ontspanningsstukken met lede ogen aankijken. Deze mentaliteit berust op een fundamentele vergissing. Er bestaat geen minderwaardig toneelgenre, er bestaan in alle genres goede en minderwaardige stukken. En een auteur, die een goed detectivestuk, een goede saloncomedie of een goed amusementsstuk schrijft, heeft voor de Vlaamse toneelschrijfkunst méér gedaan dan de auteur, die zijn krachten overschat en grijpt naar een diepzinnig universeel probleem dat hij niet aan kan. God moet van ieder soort Zijn getal hebben, de Vlaamse toneelliteratuur óók.
|
|