Boekbesprekingen
Boeken in reeksverband
Het veelvuldig verschijnen van boeken in reeksen of collecties is een der opmerkelijke sociologische verschijnselen in het letterkundig leven van onze tijd. Dit verschijnsel schijnt steeds méér uitbreiding te nemen en het zou interessant zijn er de verklaring van te vinden.
Op het gebied van het essay vermeldden wij reeds vroeger de Monografieën over Vlaamse Letterkunde, uitgegeven door Manteau N.V. in opdracht van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. In die reeks verscheen zo pas een inleiding tot en bloemlezing uit het werk van Lode Zielens, bezorgd door H. Lampo. Deze inleiding is bevredigend, zij getuigt over het algemeen van juist inzicht in geest en gemoed van Zielens, bovendien van piëteit. Wie eens sympathie heeft gevoeld voor het donker-beladene, overgevoelige, worstelende en onmachtige proletariërskind, dat Lode Zielens was, wie door zijn weemoedige meewarigheid werd aangegrepen, en wie in zijn werken, boek na boek, de tocht naar geloof in een levensgeluk heeft gevolgd, zal deze piëteitsvolle inleiding van Lampo gaarne lezen. Misschien zelfs gaat zijn piëteit zo ver dat hij zekere tekorten van Zielens in opzicht van taal, stijl en bouw wat verdoezelt. Nochtans, Zielens was er zich in de laatste oorlogsjaren van bewust - hij heeft het me meer dan eens gezegd - dat hij naar een volmaakter opvatting van de romankunst evolueerde: objectiever, gevarieerder en ruimer in levensvisie, gewetensvoller in de stijl. Het is jammer dat hij op dat moment werd weggerukt. Zijn werk bevat onvergankelijke fragmenten. Daarvan heeft Lampo er enkele verzameld.
Marnix Gijsen behandelt in deze reeks Karel Van den Oever. Gijsen blijft niet al zijn jeugdbelevingen trouw. Zijn jongste werken wijzen integendeel op een sterke - en wellicht overmatige - behoefte om tegen waarden en belevingen van zijn jeugd te reageren. Tot de enkele belevingen, die nochtans voor hem een stabiele waarde blijken te behouden, behoort een grote waardering voor Karel Van den Oever, die van in zijn jeugdjaren dateert. Ook na dit jongste boekje, dat een hulde is aan de vriend van zijn jeugd, is het moeilijk te zeggen waarop eigenlijk de sympathie van de nuchtere en meer klassieke geest van Gijsen voor die gedesequilibreerde, grillige, barok-gemaniëreerde en retorische figuur van K. Van den Oever berust. In elk geval is het boekje een uitmuntende schets van deze curieuze figuur, van karakter, milieu en werk. De bloemlezer met schier onfeilbare smaak die Marnix Gijsen is, heeft uit het disparate en grillige werk van zijn stadsgenoot een kleine en mooie keuze vergaard.
Maurice Roelants stelt Marnix Gijsen voor, de dichter, essayist, criticus en romancier. Hier zoals elders is Roelants als letterkundig commentator een man die meer het warme gemoed dan de ontledende intelligentie laten spreken. Zijn opstel is een enthousiaste en esthetisch-gevoelige voorstelling van Marnix Gijsen als expressionistisch dichter, als criticus en als romancier. De karakteristiek is juist, al zijn er geen vernieuwende inzichten. Een smaakvolle bloemlezing en interessante portretten verhogen de charme van dit prettige boekje.
Evenmin als de monografie van Roelants over Gijsen, is die van H. Teirlinck over August Vermeylen van historische en critische aard. Teirlinck wil niet het werk van Vermeylen critisch afwegen en evenmin dit werk historisch situeren in een netwerk van stromingen en invloeden. Hij evokeert het innerlijk gemoedsbeeld, dat hij van Vermeylen heeft ontvangen. Hij doet dit met vibrerend en toch beheerst enthousiasme, en de revolutionaire siddering, die Van Nu en Straks hem als jongeling heeft geschonken, schijnt bij deze herinnering nog te zinderen door al zijn ledematen. In sierlijk en emfatisch proza laat hij