met angst in het hart de kreatie tegemoet zagen van iets, waarvan ze niets begrepen en waarin ze niet geloofden. Het snobisme zorgde echter wel voor een bewonderende belangstelling, niettegenstaande de auteur het ‘de diepste gekheid of de gekste diepzinnigheid’ noemde en eerlijk bekende dat hij er niets anders wist over te vertellen.
In ‘Spook in Kwadraat’ brengt hij één familie ten tonele, die hij op simultaan plan op twee uiteenlopende wijzen katalogeert: één keer als een soort parvenu's, de andere keer als doodgewone burgerfamilie. Beiden worden geplaagd door een spook, niet het traditionele spook uit de griezelhistories, maar het spook dat hun leven vergalt, dus iets waarover ze zich, trouwens nodeloos, zorgen maken. In de baron-zeep-familie is het de kwestie van een onecht kind, in het ander geval zijn het vredelievende idealen, die hun het slachtoffer maken van een ambitieuze notaris.
De historie verdwaalt in hol gefrazeer en uiteindelijk schijnt de auteur er zelf moeilijk doorheen te geraken. Deze tekorten spruiten voort uit een opzettelijkheid, want het absurd dooreen mengen van ideeën en gebeurtenissen behoort tot de werkwijze van Piet Sterckx.
In oktober 1957 verscheen het stuk, dat thans met 75.000 F beladen het land werd ingezonden, om te bewijzen hoe er toneel moet geschreven worden. Een eenakter, die ondertussen gepubliceerd werd, laten we buiten bespreking omdat er eenvoudig kop noch staart aan te ontdekken is.
In ‘Slakken en Naalden’ kan men een soort thriller ontdekken, een thriller met een moordenaar in de gevangenis en een lijk dat voor de toeschouwers niet geïdentificeerd wordt. Sterckx brengt zes personen op het toneel: twee dametjes die kamers verhuren, de moordenaar die zich niets herinnert, een eenzame man die van herinneringen leeft, de man met het diploma die iets tracht op te lossen maar nieuwe moeilijkheden schept en verder een doodgewone wijkagent. Het verhaal dat begonnen was met een moord eindigt met een nieuwe moord. Sterckx blijft echter steeds boeien, al was het maar door de vele vraagtekens die geen antwoord krijgen.
Sterckx kan dialogeren, dat had hij vroeger reeds bewezen, de techniek die hij toepast is geenszins nieuw, op dat gebied bewandelt hij platgetreden paden. Dat heeft trouwens ook geen belang en daar kan men hem zoveel krediet gunnen als men wil, indien zijn oeuvre maar aan dramatische normen beantwoordde.
Er is misschien geen enkel Vlaams toneelauteur die zoveel ‘welwillendheid’ heeft ondervonden als Piet Sterckx, de kwajongen uit de recente toneelliteratuur. Hij werd het troetelkind van het durvende Nederlands Kamertoneel, dat een weg baande in het Vlaams teaterleven en de jonge ruitenbreker op sleeptouw nam. Vier stukken van hem werden tot op heden - steeds door dezelfde groep - gecreëerd. Zowel pers als publiek, hoewel enigszins onthutst, gunde hem een reusachtig krediet, deels uit beschermende goedwilligheid, deels uit snobisme. Want dit laatste speelde stellig een grote rol bij de gunstige beoordeling van het oeuvre van Sterckx, dat valt onmogelijk te ont-