Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104 (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104

(1959)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

De laatste ronde

Psalmliederen voor het volk

Op initiatief van Ignace De Sutter en Gery Helderenberg ontstond er een kleine werkgemeenschap rond de psalmen. Er wordt een ernstige poging gedaan om een aantal psalmen op echt nederlandse wijze om te dichten in zingbare strofen. Dit geschiedt met eerbied voor de gewijde teksten. Ook de muziek van Ign. De Sutter ‘tracht gregoriaanse geest met vlaams-volkse melos te harmoniëren’. Volgende psalmvertalingen zijn van Maurits Van Vossole.

Berusting

Psalm 130
 
Mijn hart wil niet hoogmoedig zijn,
 
mijn blik niet triomferen.
 
Er blijven dingen boven mij:
 
Ik zal ze niet begeren.
 
 
 
Keervers:
 
Mijn hart wil niet hoogmoedig zijn,
 
mijn blik niet triomferen.
 
 
 
Ik heb mijn wensen ingetoomd;
 
ik heb mijn ziel in handen:
 
Zoals een kind op moeders schoot
 
geeft zij zich blij gevangen.
 
 
 
Vertrouw op God, mijn Israël,
 
Hij zal wel voor u zorgen.
 
Vertrouw op God, het gaat u wel
 
op deze dag, en morgen.

Voorzienigheid

Psalm 126
 
Indien de Heer het huis niet bouwt
 
bouwen vergeefs de knechten.
 
Indien de Heer de stad verlaat
 
moet niemand voor haar vechten.
 
 
 
Al zijt gij 's morgens vroeg te been,
 
al werkt gij nog bij nachte,
 
indien de Heer geen brood verleent
 
zult gij op eten wachten.
 
 
 
Terwijl gij eet het harde brood
 
dat u de arbeid levert,
 
bezorgt de Heer zijn vriend in nood,
 
terwijl hij slaapt, te eten.
 
 
 
Alleen de Heer bevrucht uw stam
 
en schenkt u sterke zonen:
 
Met deze zegen mag de man
 
zich in de strijd vertonen.
 
 
 
Als pijlen in een krijgershand
 
zijn zonen voor hun vader.
 
Een kinderrijk gezin houdt stand
 
wanneer de vijand nadert.
 
 
 
Keervers:
 
Indien de heer het huis niet bouwt,
 
bouwen vergeefs de knechten.

Loof JAHWEH, mijn ziel

Psalm 102
 
Loof Jahweh, mijn ziel, loof zijn heilige naam,
 
loof, al wat in mij is, zijn daden.
 
Hij heelt uw gebreken, verwijdert uw kwaad,
 
en schenkt u een kroon van genade.
 
 
 
Gij stijgt als een vogel opnieuw in de lucht,
 
een arend, gewond of verslagen.
 
Gij zijt uit het land van Egypte gevlucht,
 
door Jahweh geleid en gedragen.
 
 
 
Want Hij is barmhartig en eindeloos goed:
 
Zijn toorn zal geen eeuwigheid branden,
 
Hij meet naar uw zonde niet al wat Hij doet,
 
Hij maakt u niet eeuwig te schande.
 
 
[pagina 58]
[p. 58]
 
Zo hoog als de hemel staat boven het land,
 
staat Hij boven al die Hem duchten.
 
De zonde verwerpt Hij, zoals Hij verbant
 
zeer ver van het oosten het westen.
 
 
 
Zo goed als een vader voor kinderen kan zijn,
 
is Jahweh voor hen die Hem vrezen.
 
Hij weet dat wij stof zijn, wie beter dan Hij
 
die ons heeft gemaakt kan het weten.
 
 
 
De dagen der mensen vergaan als het gras;
 
zij bloeien maar even als de bloemen:
 
de wind waait er over, en niemand kan straks
 
de plaats waar zij bloeiden nog tonen.
 
 
 
Van eeuwigheid uit en naar eeuwigheid toe,
 
de goedheid van Jahweh is blijvend.
 
Wees Jahweh gehoorzaam in denken en doen:
 
Uw nageslacht zal Hem nog prijzen.
 
 
 
Hierboven heeft Jahweh als koning zijn troon,
 
en engelen zingen Hem glorie:
 
Looft Jahweh, zijn dienaars, gevleugeld en vroom,
 
die luistert naar al zijn geboden.
 
 
 
Keervers:
 
Loof Jahweh, mijn ziel, loof zijn heilige naam!
 
Loof Jahweh, zijn engelen: Alleluja!

Geen negatieve selektie meer van Vlaamse toneelstukken

In dit tijdschrift bespraken A. Poppe en Paul van Morckhoven onlangs actuele toneelproblemen en beiden hebben enkele hinderende aspekten voor een bloei van een nieuwe Vlaamse toneelletterkunde aangeraakt. Vast en zeker verdient het onderwerp de algemene aandacht en daarom durf ik het aan mijn standpunt ter zake bij te lichten op gevaar af - maar ik ben op risico's! - eens duchtig op mijn vingers getikt te worden.

Vele personen beweren misschien terecht dat er geen echte Vlaamse toneelauteurs bestaan. Kijk dit jaar naar het Landjuweel, roepen zij uit. Zij, die dit standpunt innemen, kunnen allicht gelijk hebben maar dan moeten zij ons toch eens duidelijk maken wat zij eigenlijk onder ‘toneelauteur’ verstaan en dienen zij ons tevens voor de pret zonder aarzelen de namen op te sommen van de illustere heren welke de nobele titel werkelijk verdienen. Wij hebben ergens gelezen dat in het Duits taalgebied gedurende de laatste zestig jaar ongeveer twaalfduizend creaties met toneelstukken van allerlei nationale en internationale auteurs werden gegeven. Van al deze toneelwerken, die vaak à la Claus met de grote trom verdedigd werden, blijven er heden nog een 40 à 50 tot het Duitse toneelrepertorium behoren, hetzij plus minus 0,4%. Ik meen dat een Vlaamse statistiek tot ongeveer eenzelfde resultaat zou leiden en begrijp dan ook de houding van de doorgaans verstandige toneelcritici niet wanneer zij elke creatie van een Belgisch stuk steeds vergelijken met het beste uit het buitenland want... wat uit de vreemde tot ons komt heeft immers reeds de vuurproef der podiumlampen doorstaan.

Drijven wij de vergelijking met het buitenland verder, dan zien wij dat ook bij het naturalisme in de schouwburgen blijft agoniseren omdat die kunstrichting de acteurs ‘ontplooiingsmogelijkheden’ biedt. Het expressionisme is kortweg overal van de planken weggevaagd terwijl de klassiekers bij ons evengoed als elders in Europa een paar maal 's jaars enkele vervelende opvoeringen beleven. De moderne aanpassing of de overplaatsing in onze wereld van antieke drama's of de hedendaagse interpretatie van bepaalde Griekse en bijbelse personages hebben op zekere ‘grote’ Vlaamse toneelschrijvers een even sterke aantrekkingskracht als bij de franstalige buren niettegenstaande zulke onderneming in de grond ‘ein sehr billiges und wertloses Beginnen’ is. De meer kabaretachtige bewerkingen van tragische onderwerpen tot farces van Ionesco, Frisch, Beckett, Marceau en andere hypermodernen zijn niettegenstaande al hun kwaliteiten toch een bankroetverklaring van het hedendaags, modern toneel. Hun schuldbewustzijn wordt in Vlaanderen op tere schouders overgeladen ofschoon wij moeten toegeven dat bijvoorbeeld een Jan Christiaens heel wat in zijn mars heeft. Spreek me echter niet over de voor mijn gevoel volledig ‘losgeslagen’ Sterckx. De terecht geprezen existentialistische drama's van Sartre, Camus en in mindere mate Gabriel Marcel oogsten belangstelling en navolging in Vlaanderen bij de voortreffelijke Jozef Van Hoeck, de

[pagina 59]
[p. 59]

verrassende Tone Brulin, de ietwat onzekere Paul Berkenman en anderen. Vlaamse leerlingen bezitten de Franse boulevardiers in schrijvers als Staf Knop terwijl de hedendaagse auteurs van detectivestukken in Marcel Van Roey en ook in Roger Thoelen nederlandstalige tegenhangers vinden.

Aldus ben ik verplicht vast te stellen, aan de hand van slechts enkele namen, dat wij alleszins op alle gebieden over min of meer grote talenten beschikken maar met mijn typische Vlaamse bescheidenheid zou ik voor geen enkele van deze jongeren een plaats durven opeisen in 's werelds produktie. Indien de Vlamingen zulks terecht of ten onrechte verwaarlozen, dan blijft evenwel mijn inziens een fout te constateren in het Vlaamse schouwburgwezen. Zolang de schouwburgdirekties zich houden aan een negatieve selektie, d.w.z. geen oog hebben voor de waardevolle elementen in een nieuw Vlaams werk maar alleen de slechte kanten van het stuk als een regenscherm voor een weigering gebruiken, zolang de auteurs de gelegenheid niet krijgen hun tekst definitief vast te leggen in de schouwburg zelf zoals een Christopher Fry, een Molière of een Shakespeare, zolang de gezelschapsregisseurs gevoeliger zullen zijn voor de lof en het geld van het publiek dan voor baanbrekend werk, al die tijd zal er niet veel kunnen verbeterd worden. Natuurlijk zal men er aanstonds als ekskuus de stompzinnigheid en de onverschilligheid van het teaterpubliek bijsleuren om elke verantwoordelijkheid af te wentelen. Maar het publiek is geen afdoende catalysator. Het is een te veelslachtig wezen. Dezelfde personen, die graag een ‘goede ontspanningsavond’ bijwonen, aarzelen niet ‘Van de Brug af gezien’ hartelijk toe te juichen. Jan Publiek is dus niet het afzichtelijk schepsel, dat de regisseurs aan de auteurs afschilderen en de directeurs insgelijks inschakelen om brochures terug te zenden indien zij niet zeker van hun stuk zijn.

Om echter de taak van de teaterdirekties te verlichten, ware het misschien best een officiële maar onafhankelijke ‘Adviescommissie’ op te richten, zijnde een schiftingsraad in de aard van deze welke de Vereniging van Vlaamse Toneelauteurs heeft ingesteld, bestaande uit de meest kritische geesten van Vlaanderen. Deze commissie, met staatsgelden uitstekend te honoreren, zou de meest belangwekkende toneelwerken kunnen voorleggen aan de onderscheidene teaterdirekties terwijl de Staat voor de betrokken stukken, door bijzondere subsidies, het materiële risico in aanzienlijke mate zou kunnen verminderen. Een dergelijke steun zou in elk geval meer verantwoord zijn dan de sommen, die maar al te vaak aan liefhebbersopvoeringen van een bedenkelijk allooi verspild worden. Minder goedgebouwde maar niettemin interessante toneelstukken zouden misschien naar de Antwerpse Studio van het Nationaal Toneel ter studie kunnen gezonden worden, waar onder bevoegde leiding met de afbraak en de heropbouw van die recente werken zou kunnen begonnen worden. De auteurs zouden deze ‘vingeroefeningen’ veel diensten bewijzen terwijl de leerlingen van de Studio nader in contact zouden komen met de scheppingsproblemen.

De huidige toestand heeft het nadeel dat een te beperkt aantal personen belast is met de ontdekking van ‘beloftevolle jongeren’ en dat de betrokken teaterkenners terzelfdertijd moeten afrekenen met een eventuele mislukking, een zwaard van Damocles dat hen er meestal van weerhoudt een werkelijke avant-garde en een zuivere kunstminnende houding aan te nemen.

P. DE PRINS.

De openbare opinie over de krant en over de journalisten

Een cocktail van boutaden en definitieve uitspraken, gemixt door G. Durnez

Als de pers niet bestond, moest men haar niet uitvinden.
Honoré de Balzac (1799-1850)
Kranten zijn de onderwijzers van het gewone volk. Dat eindeloze boek, de krant, is onze nationale trots.
Henry Ward Beecher (1813-1887)
Kan iemand volhouden dat iemand met een zekere ontwikkeling iets uit een krant kan leren dat de moeite waard is? Hij kan er uit leren wat er in het parlement gezegd is, werpt u tegen. Wel, zal dat tot zijn ontwikkeling bijdragen?
Robert Cecil (1830-1903)
[pagina 60]
[p. 60]
Wanneer het aan mij zou zijn om te beslissen of wij een regering zouden moeten hebben zonder kranten, of kranten zonder een regering, dan zou ik geen ogenblik twijfelen om het laatste te kiezen.
Thomas Jefferson (1743-1826)
Wij leven onder een regering van mannen en ochtendbladen.
Wendell Philips (1811-1884)
Indien woorden uitgevonden zijn om gedachten te verbergen, dan zijn kranten een hele verbetering van een slechte uitvinding.
Henry David Thoreau (1817-1862)
Vier vijandige kranten zijn meer te vrezen dan duizend bajonetten.
Napoleon.
De kranten zijn de sekondenwijzers van de geschiedenis. Ze zijn echter niet alleen meestal van onedeler metaal dan de beide andere, maar lopen ook slechts zelden goed.
Arthur Schopenhauer (1788-1860)
De mensen kunnen tegenwoordig niet meer slapen als ze de krant niet gelezen hebben, en als ze de krant gelezen hebben, kunnen ze niet meer slapen.
Jean de Boisson (1918)
Kranten gelijken, meen ik, in die zin op sommige ladies uit West-End, dat zij meer bezorgd zijn om hun voorkomen dan om hun moraal.
Een Londense professor.
Het is altijd het onleesbare dat gebeurt.
Oscar Wilde (1856-1900)
In deze ongelukkige eeuw is het schandaal een goudmijn.
Josse de Beauvoir (1820)
De advertentiebladzijde is de goudmijn. Het waarachtig hoofdartikel van de uitgever.
August Snieders.
De glimlach van een Ster, het stoffelijk overschot van een drenkeling in het Kanaal Saint Martin, de laatste pedaaltrap van Fausto Coppi, wat hebt ge meer nodig voor bladzijde Eén? Op bladzijde Drie staan slechts de tweeduizend doden in Japan.
Pierre Humbourg.
De nieuwe belastingen moet gij, telkens gij kunt, tussen wereldkampioenen zetten.
Pierre Humbourg.
Kommentaar is vrij, feiten zijn heilig.
P.C. Scott.
Het verwonderlijke voor mij is niet dat de kranten soms berichten publiceren die vals zijn; het is veeleer dat zij soms berichten brengen die wààr zijn.
Albert I.
Wanneer een hond een man bijt, is dat geen nieuws, maar wanneer een man een hond bijt, dàt is nieuws!
Charles Anderson Dana (1819-1897)
Of het waer is, sal den tydt leeren.
Abraham Verhoeven.
Vroeger waren er grote journalisten. Thans zijn er grote oplagen.
Pierre Humbourg.
Een krant wordt niet gemaakt door haar redakteuren, maar door haar abonnees.
Emile de Girardin (1804-1855)
Redakteur: een man in dienst van een krant, wiens taak het is het kaf van het koren te scheiden, en te zorgen dat het kaf gedrukt wordt.
Elbert Hubbard (1856-1917)
De beroepsjournalisten geloven in hun zending. Zij vereren hun beroep. In schijn skeptisch, zijn zij tot ieder enthoesiasme bereid. Hun houding is cynisch, maar zij zijn in staat tot alle onbaatzuchtigheid. Over het algemeen drijven zij de beroepseer zeer ver.
Robert de Jouvenel.
Het beroep van journalist bij ons is een grappig geval. Een ventje dat een of andere dwaasheid heeft bijeengerijmd of een slecht artikel heeft geschreven voor La Gazette, weet niet meer wat beginnen en waagt zijn fortuin dan maar door een krant te maken. Met een lege hersenpan, zonder kennis, zonder gedachten, zonder inzichten, gaat hij naar een café en luistert er naar wat er verteld wordt, naar de beschuldigingen van de publieke vijanden, de klachten van de patriotten, de zuchten van de onfortuinlijken.
[pagina 61]
[p. 61]
Hij keert naar huis terug, het hoofd vol van al die rim-ram. Dat werpt hij dan op papier en brengt het naar de drukker om er 's anderendaags 's morgens de gekken mee te voeden die dom genoeg zijn om het blad te kopen. Ziedaar een beeld van de negentienden van die heren.
Marat.
Het tweede oudste beroep.
Robert Sylvester.

Marcel Matthijs 60 jaar

Op 11 januari 1959 is Marcel Matthijs zestig jaar geworden. In een voordracht die hij onlangs te Brugge hield, heeft hij veel merkwaardige bijzonderheden over zijn leven prijsgegeven. Wij hebben ze met inlichtingen, die uit andere bronnen komen, aangevuld en op die manier is de persoonlijkheid van de mens en kunstenaar ons veel duidelijker geworden. Als bij weinig anderen is de kunst van Matthijs door de ervaringen van zijn leven beïnvloed. Daaraan heeft zij ten andere haar echtheid te danken.

Matthijs werd als oudste van 7 kinderen te Oedelem in West-Vlaanderen geboren. Zijn vader heeft hij zelf beschreven als een wijs en vroom man, die een rijke verbeelding en een natuurlijk vertellerstalent bezat. Zijn moeder had een strijdersnatuur. Van haar heeft Matthijs zijn temperament, van zijn vader zijn begaafdheid geërfd. Nog niet ten volle 12 jaar oud, verliet hij de lagere school en meteen zijn geboortedorp om de wereld in te trekken. Hij was achtereenvolgens knecht in een broedersschool, hulp bij een bloemenkweker, losse arbeider, student aan de universiteit te Leuven, mijnwerker, garneerder, oorlogsburgemeester en fabrikant. Goede en kwade dagen volgden elkander op. Zij schonken hem per slot van rekening een realistische en tegelijk sarkastische, soms humoristische kijk op de wereld, die met een taai doorzettingsvermogen verenigd gaat.

Het schrijven zit Matthijs in het bloed. Hij was amper 18 jaar, toen hij in 1917 op eigen kosten een boek deed drukken, dat thans jammer genoeg, onvindbaar is. Het was getiteld ‘Gebeurtenissen’ en werd tegen 5 F aan de boeren en welgestelden uit Oedelem verkocht. Toch duurde het nog tot 1926 voor hij met een reeks romans naam verwierf. Het zijn ‘De Doodslag’, ‘Ankers en Zonnen’, ‘Het Grauwvuur’ en ‘Herfst’. Later heeft hij dat werk wel enigszins ten onrechte verloochend, zodat hij naar zijn mening maar tot de literatuur gekomen is met een reeks novellen, die inderdaad zeer geslaagd en ten andere ook kenschetsend voor zijn kunstenaarschap zijn. Wij denken aan ‘De Ruitentikker’, ‘Doppen’, ‘De Pacifist’, ‘Het Turks Kromzwaard’ en ‘Mur Italien’. Deze verhalen waarvan hij de stof uit zijn eigen belevenissen had gegrepen, maakten hem ook in Nederland bekend. Toen volgde in 1938 ‘Een Spook op Zolder’, de bekroning van de eerste helft van zijn loopbaan, de geschiedenis van een zielige, burgerlijk bekrompen en huichelachtige vrouw, door de schrijver met groot talent nagetekend.

Dezelfde atmosfeer was nog aanwezig in ‘Schaduw over Brugge’ en ‘De gouden Vogel’, maar ontbrak helemaal in ‘Mensen in de Strijd’, dat van 1943 is en als het stellingnemen van Matthijs tegenover de aktuele problemen uit die tijd dient beschouwd. Na de oorlog verschenen nog vijf boeken, die over het algemeen zwaarder, minder sarkastisch en naturalistischer zijn geworden. Het schoonste ervan is ‘Wie kan dat begrijpen?’, het verhaal van twee jonge mensen die op elkander verliefd geworden zijn en door het onbegrip van hun omgeving in de dood gedreven worden.

Naar het schijnt heeft Matthijs nog handschriften liggen die op een uitgave wachten en in ieder geval heeft hij plannen en werkkracht genoeg om nog veel te schrijven. Hij is in onze letterkunde een persoonlijkheid met eigen vaste trekken. Geen stylist, maar een levenschepper. De mensen die hem boeien zijn degenen die hijzelf ontmoet heeft, aan de ene kant de ruwen en hartstochtelijken, die tegen onrecht en gemeenheid in opstand komen, aan de andere kant de zonderlingen of de gewone profiteerders die uit alle omstandigheden voordeel halen. Naar de eersten gaat zijn vriendschap, naar de tweeden zijn belangstelling, naar de derden zijn minachting uit. Matthijs staat, naar de aard en de strekking van zijn kunst bekeken, zowat tussen Buysse en Streuvels in. Moge hij op die plaats dan nog vele jaren

[pagina 62]
[p. 62]

met zijn scheppende arbeid verder kunnen gaan. Die wens, hoe vaak bij een verjaardag herhaald, blijft innig gemeend, waar hij door vriendschap en terzelfder tijd door liefde voor de literatuur wordt ingegeven.

A. DEMEDTS.

Bij een nieuwjaarswens

voor Hubert van Herreweghen
 
Gij wenst mij vleugelen dit jaar
 
op riet en roos de tuinen rond
 
waar ik door blauwe ruimten vaar!
 
Ach! 'k sta zo vast aan deze grond.
 
 
 
Ik sta zo diep en 't lijf hangt loom
 
over deze aarde en trekt mij neer
 
doch geef mij vleuglen voor mijn droom
 
en daar springt los de lichte veer.
 
 
 
En vleugelen aan tel en taal,
 
een pluimen veder voor mijn woord
 
dat ik de verste grenzen haal
 
waar ook mijn engel wordt bekoord.
 
 
 
Maar, zet God zelf mij vleuglen aan
 
en 'k vlucht voor goed uit dit verdriet:
 
luister een poos hoe zacht zij slaan
 
op ritme en maat van 't laatste lied...
 
 
 
GERY HELDERENBERG.

Aan een jonge dichteres

 
Gij legt de woorden naast elkaar
 
als blokjes uit een speelgoeddoos.
 
De woorden: zomer, vlam en roos
 
staan sierlijk naast elkaar.
 
 
 
Gij speelt maar wat met rijm en woord
 
zoals de kinderen doen
 
als zij een zomerachternoen
 
gaan dansen in de koord.
 
 
 
Geef aan de zomer ziel en zin,
 
geef aan de rozen geur en gloed,
 
geef aan de woorden vuur en bloed,
 
bemin, bemin, bemin.
 
 
 
P.G. BUCKINX.

Levensliedjes

Om de kritiek van onze komponisten van het lichte genre te ondervangen (onze schrijvers weigeren voor ons te werken en in het buitenland stellen zij er hun eer in het te doen!) hebben wij ons op een verloren middag aan het dichten gezet. Wij hebben verschillende levensliedjes geschreven. Hier gaat een voorbeeld ervan, dat, naar wij hopen, tot navolging zal verleiden:

Brieven

 
Ik nam een blad papier
 
en schreef: mijn lieveling,
 
wat ben ik eenzaam hier,
 
met mijn herinnering.
 
Zolang je mij vergeet
 
en dicht bij mij niet zijt,
 
ben ik in druk en leed
 
om jouw afwezigheid.
 
 
 
Zijn antwoord kwam niet lang,
 
een dag twee, drie, daarna.
 
Je weet hoe ik verlang,
 
zei hij, dat wij, zodra
 
het gaat, te zamen zijn,
 
voorgoed als man en vrouw,
 
ons huis vol zonneschijn,
 
wij aan elkander trouw.
 
 
 
Zo is het dan gebeurd,
 
wij werden beiden één,
 
geen brief heb ik gescheurd,
 
zij liggen al bijeen,
 
en soms kijk ik ernaar
 
niet zonder vrolijkheid:
 
zij zijn als wij te gaar,
 
totdat de dood ons scheidt!
 
 
 
HERMAN ELVOORT.

Aan Piet Vandeloo,

 
Als een ziel in de hemel
 
- het lichaam dat ontbindt druppelt uit -
 
zo inslapen.
 
Niet iedere avond bij het zich nederleggen
 
de dood te voelen in een oneindige duizeling,
 
in het schrikbewind van het verstand,
 
de pijn van het hoofd.
 
Aan het begin de kracht van schrille tonen
 
onder het glas van de hemel,
 
waartegen kleine duivels springen,
 
die vallen, klimmen in fruithout en in vlieren,
 
en van de vogels te eten en luidop te fluiten.
 
Dan bovenop een heuvel getild
 
wachten op het wit van de winter.
[pagina 63]
[p. 63]
 
Naast het blauwe koren grazend
 
de maankleurige paarden,
 
die plotseling de aarde verlaten
 
De rijzigste engel verschijnt,
 
wandelt en vlecht kransen,
 
zonder iets meer te onthullen.
 
Het Vaste Oog houdt het heft in handen.
 
 
 
Dan zwelt het hart in de borst;
 
ik spring op voor de dood,
 
ik slaak geluiden uit lijfsbehoud.
 
 
 
Eenvoud geef uitleg.
 
Wat moet ik - meent gij - doen?
 
Ik weet niets meer,
 
al wat ik overhoud mijn vrouw,
 
zacht als zilveren lepels liggend in elkaar.
 
 
 
De groeten van mijn Vrouw aan Uw Vrouw.
 
 
 
GUST. VERMEILLE.

De staatsprijs van ons dorp

Onze lezers vinden in dit nummer een even openhartig als verstandig artikel over de pas verleende Driejaarlijkse Staatsprijs voor toneel.

Ik heb me de moeite gegeven het product van Piet Sterckx, dat men bekroond heeft, te lezen. Ik heb na lezing deze onsamenhangende charabia, waarin noch kop noch staart noch zin te ontdekken is, moedeloos ter zijde gelegd, geërgerd om het tijdverlies. Piet Sterckx zoekt misschien zijn weg en doet zijn best, ofwel houdt hij zijn lezerstoeschouwers voor de aap, om het even: wie zal dit een gaaf en rijp toneelstuk noemen?

Het wordt de hoogste tijd dat men van administratieve of parlementaire zijde bij de minister aandringt opdat men de juryleden van de Staatsprijs zou verplichten een uitvoerig gemotiveerd verslag van hun werkzaamheden te leveren, dat in het Staatsblad zou verschijnen. Zo geschiedde in vroegere jaren, en toen had de Staatsprijs nog enige weerklank. Vooral in de sectoren van poëzie en toneel waren de uitspraken van de jury in de laatste jaren zo betwistbaar, dat de Staatsprijs thans een groot deel van zijn gezag heeft ingeboet. Ik ben er zeker van dat het publiceren van een verslag ons in de gelegenheid zou stellen de artistieke maatstaven en motieven van de jurys te onderzoeken en in sommige gevallen misschien de zin van onbegrijpelijke beslissingen enigermate te vatten. Indien de jury ernstig werk verricht, heeft ze zulk onderzoek van haar beslissingen door de literaire critici en andere belangstellenden niet te vrezen. Het onderzoek van haar beschouwingen en argumenten zou de Staatsprijs als instelling slechts meer glorie en de winnaar verdiende publiciteit schenken.

Zolang er geen verslag openbaar wordt gemaakt, tast men over de redenen van betwistbare en haast onbegrijpelijke bekroningen, die de laatste jaren talrijker worden, in het duister. Er wordt b.v. beweerd dat men in de laatste jaren meer dan eens de prijs heeft toegekend alhoewel een meerderheid der juryleden van mening was dat geen enkel boek de belangrijke prijs verdiende. De administratieve diensten van het Departement en sommige letterkundigen-juryleden zijn misschien van mening dat het beter is het beschikbaar gestelde geld te besteden aan een of andere letterkundige die de prijs niet verdient, dan het naar de schatkist te laten terugvloeien.

Indien deze opinie bestaat - er zijn redenen om het te menen -, is ze zeer verwerpelijk. Om vele redenen. Ik wil er slechts een paar van zuiver literaire aard vermelden.

Ten eerste, door de toebedeling van de prijs aan schrijvers die geen uitstekend werk presteerden, wordt de reputatie van de prijs aangetast. Een school die grote onderscheidingen uitdeelt aan middelmatig bekwamen, verliest haar gezag. Zo vergaat het met elke culturele instelling. Een officiële letterkundige instelling als de Staatsprijs kan slechts het gewenste hoge prestige verwerven door alléén het zéér goede te bekronen. Wie de Staatsprijs wil toekennen aan middelmatig of zelfs inferieur werk, ondermijnt de morele betekenis en het literair gezag van deze prijs, vooral nu het bedrag zo hoog is (75.000 F).

Ten tweede, zulke werkwijze is schadelijk voor het peil van onze letterkunde, in elk geval zolang wij niet op het hoogtepeil zijn gekomen dat wij wensen. Er schijnt weliswaar in zekere literaire milieus een geest van zelftevredenheid te heersen, alsof wij nu zouden gekomen zijn waar wij moeten zijn en onze letterkunde een benijdenswaardig peil

[pagina 64]
[p. 64]

zou hebben bereikt. Wij zouden geneigd zijn deze potsierlijke geest van zelfgenoegzaamheid geamuseerd toe te roepen: ‘Sancta simplicitas!’, indien deze zelfvoldane Vlaamse dorpsmentaliteit - van ouds bekend! - in de grond niet zo triestig was.

Waar staan wij? Zeker, we hebben de laatste jaren in het verhalend proza een bloei gekend, die aan ons proza het overwicht schonk in ons taalgebied, maar wat betekenen wij op Europees plan? Geen enkele van onze prozaschrijvers der laatste 20 jaar, dwingt in Europa blijvende aandacht af. Met onze poëzie is het, op enkele schaarse talenten na, zeer pover gesteld. En ons toneel? Er wordt nu en dan een niet onverdienstelijk stuk geprobeerd en wanneer het min of meer door de beugel kan, wordt het als zéér goed ontvangen; als het eens werkelijk goed is, wordt het een geniaal meesterwerk genoemd. En dan bekroont men... Piet Sterckx!

Indien men onze letterkunde naar een hoger peil wil stuwen, zou men de moed moeten hebben de prijs niet toe te kennen. Zulke beslissing zou bij literatuurliefhebbers, die zuivere en hogere normen hebben, met instemming worden onthaald, en tevens de meer begaafden onder onze schrijvers aanzetten tot verbetering van hun werk en verheffing van hun peil.

Helaas, in welk dorp zijn wij gelogeerd!

ALB. W.

Charles de Trooz over Camille Melloy

Onlangs verscheen te Leuven een boekje waarin twee reeds vroeger gepubliceerde teksten van Prof. de Trooz over de Frans-Belgische dichter Camille Melloy werden gebundeld onder de titel Souvenirs sur Camille Melloy. Deze uitgave is vooral bedoeld als een hulde aan de overleden Leuvense hoogleraar.

In enkele piëteitsvolle bladzijden roept de auteur enkele herinneringen op aan Camille Melloy als leraar, als dichter en vooral als vriend. Allerhande anekdoten vol kollegehumor geven een goed omlijnd beeld van Pater ‘Théodule’, zoals hij heette met zijn kloosternaam. Maar Pater Théodule heette ook Camille Melloy: hij was een hartstochtelijk zoeker naar de schoonheid, een bewonderaar van Guido Gezelle, Paul Claudel en Francis Jammes. Ook hij beschouwde de natuur als een kristenmens: het was er bij hem niet om te doen romantisch grootse natuurvizioenen voor de geest te brengen, maar wel om de zintuigen en het hart te openen voor de kleine wonderen van de alledaagse wereld. Men kan het een realisme noemen dat dank zij de kristelijke vizie van de dichter lyriek en gebed is geworden.

Is een religieuze natuurpoëzie zoals die van Gezelle, Jammes en Melloy niet te eenvoudig voor onze moderne onrustige geest, is zij niet te arm aan problematiek? Daarom trachten sommige critici vooral bij deze dichters de aandacht te trekken op de gedichten waar de geestelijke spanning het sterkst is: zo wordt Gezelle o.m. de dichter van het smartelijke ‘Gij badt alleen op eenen berg’, en zo voelt Prof. de Trooz zich ook genoodzaakt in Melloy's werk deze trekken op te sporen welke soms wijzen op een gekwetste ziel. Zo legt hij er de nadruk op hoe de dichter lijden kon om de ontrouw van een vriend, hoe hij naar diepe vriendschap verlangde, hoe hij met ongewone helderziendheid zijn vroege dood voorzag. Melloy's werk is niet vrij van alle tragiek. Toch blijft hij vooral de kinderlijk bewonderende kunstenaar.

Is deze ‘naïeve’ kunst nu minderwaardig? Eigenlijk is het moeilijker te bewonderen als een kind, dan ontroerd te worden door de gevoelens van een getormenteerde ziel, het is veel moeilijker Gezelle te waarderen dan bij voorbeeld Van de Woestijne, Francis Jammes dan Baudelaire, alhoewel Van de Woestijne en Baudelaire wellicht ‘interessanter’ zijn. In de twee laatste gevallen gaat het niet om een zuiver esthetische ervaring. Is een dergelijke ervaring wel mogelijk? Daarom worden dichters als Gezelle en Melloy zo verschillend gewaardeerd. Zal het met Melloy vergaan zoals met zovele kunstenaars waarover François Mauriac onlangs schreef: ‘De génération en génération c'est un petit nombre d'esprits vestales qui entretiennent les feux que nous croyons éternels’?

E. VAN ITTERBEEK.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Maurits van Vossole

  • Pieter de Prins

  • Gaston Durnez

  • André Demedts

  • Gery Helderenberg

  • Pieter G. Buckinx

  • Herman Elvoort

  • Gust Vermeille

  • Albert Westerlinck

  • Eugène van Itterbeek

  • over Marcel Matthijs

  • over Hubert van Herreweghen

  • over Piet Vandeloo

  • over Camille Melloy