| |
| |
| |
De laatste ronde
Refereyn
Als uitnodiging tot een avondpartij om het betrekken van een nieuwe woning te vieren.
De vrouw put wijsheid aan de bronnen
Waaraan geen minnedorst weerstaat.
Haar argument heeft Fred verwonnen;
Geen vrucht, een vers, oud als de straat,
Het oudste vers in 't Vlaams verzonnen,
Dat te Oxford in een boekje staat,
Twee regels slechts, die elk verstaat:
‘Alle vogels zijn met hun nest begonnen
Behalve ik en jij’ - en het wordt laat!
Eksters en zwaluwen en mussen,
Zij bouwen elk jaar een nieuw nest
Met strohalmen en paardemest
En soms een draadje garen tussen,
Een knoop, een draadje van uw vest
(Waar vindt iets zijn bedoeling best?),
Om er uit herten vrij te kussen,
Te spelen en de brand te blussen
Die met geen water wordt gelest.
En hoort gij hen dan tierelieren
En schuifelen tot den avond laat?
O merels die daar klinkt en slaat!
Daarin gelijkt de mens de dieren
Als gij de equatie goed verstaat:
Een nest, een huis naar onze staat
En iets om het met smaak te sieren.
Vrienden, zouden wij het niet vieren
En feesten nu ons huis er staat?
| |
| |
Envoy
Prins Jan en prinses Lieve, zegt: ‘Warempel,
De vogelen gaven hun 't exempel,’
Maar niet elk jaar, slechts éénmaal bouwt de mens;
Nu hun droom waar werd en vervuld hun wens,
Gaan onze voeten naar die drempel.
Komt feesten dan, gezellig en intens,
Met enkele vrienden, noteert op uw kalender:
Te halfacht op de twintigste november
Bij Magda van Hoorick en Alfred Strens.
| |
Weekend van D.W. en B.
Ons weekend vindt dit jaar plaats op zaterdag 6 en zondag 7 juni op het buitengoed Ter Nood te Overijse (Brabant). Medewerkers, lezeressen en lezers zijn van harte welkom.
Zaterdag, na het souper dat te 6 u. plaats heeft, spreken:
Bernard Kemp: ‘Geestelijke achtergrond van de hedendaagse katholieke probleem-roman’.
Anton van Duinkerken: ‘Hoe ik schrijver werd’.
Op zondag in de voormiddag te 11 u. spreken:
André Demedts, die de zestigjarige Marcel Matthijs huldigt.
Marcel Matthijs, die leest uit eigen werk.
Hubert van Herreweghen, die eigen gedichten leest en commentarieert.
Het aandeel in de onkosten beloopt 275 frs. per persoon voor het volledig weekend: logies, maaltijden en fooi inbegrepen.
Wie onder onze lezers en lezeressen dit weekend wil meemaken, melde zijn deelneming aan Prof. Joos Florquin, secretaris van het Beheer van D.W. en B., Predikherenberg te Kessel-Lo (Leuven), op wiens postrekening nr. 4269.91 het aandeel in de onkosten moet worden gestort vóór 4 juni.
Overijse is gemakkelijk te bereiken van uit Brussel.
| |
Dr. Cyriel de Baere, 75 jaar
Op 9 mei 1884, dus zopas 75 jaar geleden, werd Dr. Cyriel De Baere te Baasrode aan de Schelde geboren. Er zijn meerdere redenen om de verdiensten van de vooraanstaande Vlaming, die Dr. De Baere is, naar aanleiding van zijn 75ste verjaardag, in het volle licht te zetten.
Het grootste deel van zijn vruchtbaar leven heeft hij aan het onderwijs geschonken, eerst als leraar, later als inspekteur. Hij verrijkte het onderwijs in de Nederlandse taal- en letterkunde niet enkel door bekwaam en toegewijd leraars- en inspektiewerk, maar ook door het schrijven van talrijke handboeken die nog steeds worden herdrukt en die in hoge mate hebben bijgedragen tot de verhoging van het peil van het taal- en letterkundig onderwijs in ons land. Reeds om deze verdiensten alleen, zou de begaafde en toegewijde schoolman, die Dr. De Baere is, de dank van ons volk verdienen.
Doch ook de wetenschap trok hem aan. Hij behaalde het doctoraat in de Germaanse Filologie te Leuven. Na zijn universiteitsjaren bleef de geest van navorsing en onderzoek in hem leven, en zijn talrijke publicaties liggen verspreid op zo verschillende gebieden als de taalgeschiedenis, de literatuurgeschiedenis, de geschiedenis van ons toneel, en de folklore. Ik kan er niet aan denken de lijst der studies, die hij in boekvorm of tijdschrift liet verschijnen, hier te doorlopen; ik wou alleen wijzen op de veelzijdigheid en de rustige degelijkheid van Dr. De Baere's historische en filologische arbeid.
Ook in ons Vlaams verenigingsleven heeft hij grote verdiensten verworven, vooral te Brussel. In talrijke Vlaamse kultuurvereni- | |
| |
gingen van de hoofdstad, zowel algemeen-Vlaamse als Vlaams-katholieke, vervulde hij een belangrijke rol. In heel dit belangrijke aandeel dat hij nam en neemt in het Vlaamse geestesleven van Brussel, komen drie van zijn edelste deugden aan het licht: zijn zuivere, consequente Vlaamsgezindheid; zijn eenvoudige en onbeperkte dienstvaardigheid voor het geestelijk welzijn der gemeenschap; en zijn sterke werkkracht.
Onder zijn menigvuldige werkzaamheden in het openbaar verenigingsleven wil ik er twee in 't bijzonder vermelden. Gedurende 36 jaar, tot verleden jaar, was hij secretaris van de Zuidnederlandse Maatschappij van Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, dit wil zeggen dé spil van dit wetenschappelijk organisme, waarop àl het werk en praktisch de gehele verantwoordelijkheid rust. Daarnaast bekleedt hij sinds 1955 het belangrijke ambt van Vast secretaris der Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Ook hier valt een groot deel van het bestuurswerk en van de verantwoordelijkheid op hem.
Als een vooraanstaand man in het openbaar geestesleven van ons land, heeft Dr. Cyriel De Baere alom eerbied en achting gewonnen door zijn grote bekwaamheid, zijn hoge plichtsbetrachting, zijn onkreukbaarheid en zijn totale verknochtheid aan de hogere waarden van ons volk. Er is echter meer: Cyriel De Baere wordt niet enkel hooggeschat, maar ook bemind. Die genegenheid, die hij won in alle milieus, bij mensen van alle opinie, die hem mochten ontmoeten, dankt hij ten eerste aan zijn verdraagzaamheid, een verdraagzaamheid die geen half-heid of berekening kent, en die ieder menswaardig drager van een menswaardige opinie met eerbied en sympathie bejegent; die genegenheid dankt hij - ten tweede - aan zijn goedheid. Iedereen die hem kent en met hem mocht samenwerken zal wel de warmte van zijn goedheid hebben gevoeld. De wens van talloze Vlamingen moge zijn dat wij Dr. Cyriel De Baere nog lange jaren gezond en werkzaam in ons midden mogen bewaren in trouwe dienst van zijn en ons aller idealen.
ALB. W.
| |
Dagboekbladen
30 maart 1939. - Paasmaandag. De wilde pruimebomen bloeien, zonneschijn tussen ontzaglijke wolkenstoeten en neerslagvlagen in. De Davidsfondsafdeling van Steenbrugge, in samenwerking met het Davidsfonds van West-Vlaanderen, herdenkt Louisa Gezelle, de oudste zuster van Guido Gezelle, de moeder van Stijn Streuvels en beeldhouwer Karel Lateur. Pontifikale hoogmis in de abdijkerk, daarna onthulling van een gedenkplaat aan de woning waar Louisa Gezelle overleden is, academische zitting met het Veremanskoor, lezing en declamatie. Deze laatste door Antoon Vander Plaetse. Streuvels en zijn echtgenote zijn aanwezig. Streuvels glimlacht en brengt soms zijn hand voor zijn gezicht, als de ontroering hem te machtig dreigt te worden. Gedurende het banket, zit hij, eeuwig jong, in een blauw pak en met hemelsblauwe ogen, tussen de Abt van Steenbrugge en de gouwvoorzitter van het Davidsfonds. Hij ondertekent alle spijskaarten en poëzie-albums die hem voorgelegd worden. De heer Storme, bestendig afgevaardigde voor kulturele aangelegenheden, legt de verklaring af dat de bestendige deputaties van vier Vlaamse provinces (Brabant is er niet bij) besloten hebben aan onze grote prozaschrijver een bijzondere prijs van 50.000 F toe te kennen. Maar, Streuvels moet op de uitreiking aanwezig willen zijn. Waar zal die plechtigheid plaatshebben? vraagt de heer Storme. Te Brugge, of te Ingooigem, dat in West-Vlaanderen IJvegem heet. Streuvels antwoordt lachend en met zijn hand in de hoogte: ‘Te IJvegem!’. Dus op het dorp waar hij sedert vijfenvijftig jaar woont. Is het een karaktertrek van ons volk dat wij graag onder elkander, buiten de officiële wereld zijn? Is dat de grondoorzaak van ons particularisme: het verlangen om steeds thuis te blijven, de drang naar een veilige geborgenheid binnen de omheining van het vertrouwde, waar het klimaat van de vriendschap heerst?
31 maart. - De post brengt een brief van een komponist. Van een mijner kollega's, schrijft hij, heb ik vernomen dat u ook ‘een faam als dichter’ geniet. Zend mij een paar van uw ‘werken’. Wat een teleurstelling voor iemand die zich om die
| |
| |
faam niet meer bekommerde. Hij dacht immers dat zij verzekerd en hij niet ijdel meer was.
1 april. - Toevallig, omdat ik een artikel over Alice Nahon moet schrijven, denk ik aan Rosalie Loveling. Zij is niet alleen te vroeg gestorven, zij wordt te weinig gewaardeerd. Dat zij eenvoudig was in haar kunst, akkoord; dat zij sentimenteel was, nogmaals akkoord; dat men met de glimlach van de minachting over haar mag spreken, niet meer akkoord. Veel van degenen die zich tijdens de vorige eeuw veel groter voordeden dan zij waren, laten mij onverschillig, maar Rosalie Loveling kan ik niet lezen zonder vreugde en ontroering. Ik fluister voor me uit:
‘De wijngaard schiet zijn ranken;
Volgroeid met blaân en biezen
Het fruit rijpt op de boomen,
En valt tot voor mijn voeten:
Ik raap het niet meer op.’
Ik denk aan Hölderlin's gouden peren, neerploffend in het gras en aan Sappho's schoonste appel, onbereikbaar aan een uiterste twijg, in de zonneschijn. Men moet veel verstand hebben om zo gevoelig te kunnen schrijven zonder dat het belachelijk wordt.
2 april. - Het laatste nummer van de tweede jaargang (1958/59) van ‘Ons Erfdeel - Notre Patrimoine’ is verschenen. Dit jongerentijdschrift beijvert zich om de Nederlandse kuituur in Frans-Vlaanderen te ondersteunen en de Fransvlaamse problemen buiten Frankrijk bekend te maken. Het wordt geleid door een redaktie waarin Frans-Vlamingen, Belgische Vlamingen, Nederlanders en Zuidafrikanen zitting hebben. De aflevering bevat gedichten van Anton Van Wilderode, Emmanuel Looten, Jozef Deleu, Lorenz Schultz, Hendrik Priem en Luc Verbeke. Opmerkenswaard zijn verschillende bijdragen uit Zuid-Afrika, van de hand van Prof. Dr. A. Coetzee, Ds. G.J.J. Boshoff, G.M.M. Pelser en Dr. M.S. Du Busson, sekretaris van de Afrikaanse Akademie vir Wetenskappe en Kuns. Vermelden wij verder nog artikels van Jozef Deleu (de hoofdredakteur), Andries Bogaert, Dr. A. De Vin, Jozef Declercq, Bert Bijnens en Fritz Niessen, benevens verschillende bladzijden aantekeningen en verslagen.
Indien wij als klein en nooit genoeg beveiligd volk stand willen houden, moeten wij onze verbondenheid met de andere Dietse Landen versterken. Dat er, ondanks alle verdwazing en snobisme, jongeren zijn die dat beseffen, is een gunstig teken. Zij zijn bovendien praktisch genoeg om die inniger samenhorigheid onmiddellijk te bewerkstelligen. Is er ooit een tijdschrift geweest dat zo algemeen Nederlands was? Deze weg van jongeren, is de weg naar de toekomst.
3 april. - Vandaag enige gedichten van Constantijn Huygens herlezen. Niet zijn ‘Scheepspraat’ of ‘Dagwerk’, maar kleiner stukken, van enige strofen of regels slechts, die in epigramvorm de kern van zijn visie op het leven vertolken. Hiç is belangrijker dan het oordeel dat ik over hem had. Zo in ‘Onschroom’ b.v.:
‘Lacht ze onbekommerd uit, al die u dreigen derven.
Men kan u 't leven wel benemen, maar 't sterven
En dat 's te ruste gaan’.
Samenstellers van bloemlezingen voor het middelbaar onderwijs zouden bij het kiezen van hun stof minder bloemlezingen mogen lezen. Meer en meer heb ik de indruk dat wij, misleid door de smaak van honderd jaar geleden, sommige schrijvers uit de Gouden Eeuw niet kennen zoals ze geweest zijn. Wij moeten terug naar hun volledig werk, ofschoon het de aanblik van een reusachtige asbelt heeft, om er zeker van te zijn dat we alles gezift, het schoonste gevonden en niet veronachtzaamd hebben.
DEMEDTS
| |
Afscheid
De doelende voetballer werpt de handen in de lucht, huppelt, springt, ritmische dans waarin de zege wordt verzinnebeeld. De lange run, de handige passes, en dan het plotse, verbijsterende schot, het is de aan- | |
| |
loop naar de zege. Aanloop, want de zege leeft dieper, oervreugde van de spelende mens. Het werk is àf, de arbeid bekroond.
Als de schrijver de pen neerlegt, nadromend over het laatste woord, het ultieme afscheid, is dit geen zege. Het is het donkere moment van het afscheid, het definitieve vaarwel, en het is zwaar aan verscheurende tragiek.
Wie zal de weelde beschrijven van de groei, het trage ontbolsteren van de grauwe knop naar de stralende bloem? Alles is aanwezig, en zo weinig gezegd. Als bij schuchter benaderen wordt bijna aarzelend onthuld, voortschrijdend scherper belicht. Mensen en dingen groeien gaandeweg naar heldere vormen, eerst onvermoed, maar toch herkend omdat zij niet anders konden zijn.
De lange, gezamenlijke reis, - maanden, vaak jaren, - heeft een intimiteit geschapen die bij ogenblikken ontstelt. Hoe ken ik mijn vrienden, - meer misschien, - die mijn verhalen bevolken! Beek met glashelder water, en niets is verborgen op de diepe bodem: de lichtste glooiïng, de kleine kei in zijn kristallen rust. Zij staan voor mij in verklaarde doorzichtigheid, argeloos van ontstellende oprechtheid. Ik ken hen beter dan ik mezelf meen te kennen... Ze hebben geen enkel geheim te verbergen; ik weet wat achter hun woorden leeft, het kleine gebaar, schittering van ogen. Zij hebben de oprechtheid van kinderen, de ongerepte eenvoud, al bewegen zij zich in de donkere regionen van de zonde of de schijnwereld van het leven. Zij zijn met mij vergroeid omdat niets mij van hen scheidt, noch schaamte of aarzeling, pose of berekening. Misschien is het hard om te bedenken dat allen, die mij in het leven zo nabij zijn, nooit de verklaardheid bereiken van de droomfiguren uit de wereld van het verhaal. De mens blijft steeds een geheim voor de mens. Hoe kan hij zich uitspreken, zó dat de afgronden van zijn hart geen enkel geheim meer zouden verbergen, zó dat het laatste woord de laatste tip van de sluier zou heffen van dit diepe, mysterieuse bestaan? Mensen zijn als ships that pass in the night.
Niet mijn mensen. Ik voel hen niet alleen, ik ken hen met een volmaakte kennis; en door de dagen is de donkere band van de liefde gegroeid, deernis en medelijden.
Nu moet ik hen verlaten. Het laatste woord is geschreven. Alles is gezegd. Vertrekkende vrienden kan ‘tot weerziens’ gezegd worden. Maar dit is oneindig meer: een vaarwel. Er is geen terugkeer. Ze worden uit mijn leven genomen; ik zal hen nooit meer ontmoeten.
De boeken staan op de schappen. Er is een angst om ze te beroeren, in handen te nemen, te lezen. Heeft het enig nut de dode wereld tot nieuw, smartelijk leven te roepen? Alles is voorbij. Alleen de blik strijkt zwaar, geladen met weemoed, over de banden die de voorbije, vervoerende vreugden bergen.
E. VAN HEMELDONCK.
| |
Leesonderwijs
Lezen is de kunst achter dode lettertekens het verborgen leven te doen verrijzen. Een wereld slaapt, verstard in haar rust, en zie de dorre beenderen krijgen wonderbaarlijk leven als het oog koesterend over hen strijkt. Mirakel van verrijzenis, aan tijd noch getal gebonden.
Lezen is een kunst, en een kunstje. Moeizaam spellend, aandachtig gebogen over het woud der lettertekens, verovert het kind het kunstje. En hier ligt het eerste bedrog: lezen zou verklanken zijn. Sierlijk bedrog, schijn zonder wezen, middel zonder doel. Op onze dagen zijn er haast geen mensen meer die dit kunstje niet veroverden.
Er is ook de kunst van het lezen, het oproepen van de zwijgende wereld, magisch bezwerend. Woorden worden meer dan klank, groeien tot gestalten, staren ons aan, en achter deze woorden rijst een wereld, die ons aanspreekt, ons tot bezinning dwingt, tot zelfinkeer. Deze kunst wordt niet door zovelen beheerst. Deze kunst moet geleerd worden.
Leidt het leesonderwijs tot deze leeskunst? In vele gevallen niet. Veelal naar leesschuwheid, naar leesonverschilligheid, soms naar leesluiheid. De wijze waarop de school de leeskunst verlaagt tot koele wetenschappelijke ontleding, vermoordt de leeslust. Studenten komen ertoe boeken te haten. Wie kan er van marteltuigen houden? Wie kan er verlangen naar een aards paradijs waar- | |
| |
van het bestaan niet eens vermoed wordt?
Vondel, Kloos, Gezeik, hoe wordt gij koel vermoord door de taalchirurg die nooit de ziel ontdekte in het versneden lichaam! En hoe de aanslag te noemen op de jonge lezer, die recht had op een vervoerende ontdekkingsreis, feesten van klank en kleur, en vergast wordt op nuchtere maten en gewichten?
E. VAN HEMELDONCK.
| |
Een nieuw toneelstuk van Gaston Martens
Verleden jaar heeft de vlaamse toneelschrijver Gaston Martens zijn 75ste verjaardag gevierd. Naar aanleiding hiervan heeft de directie van de K.V.S. te Brussel er aan gehouden, al is het dan ook met een vertraging van 11 maanden, de bekende auteur van De Paradijsvogels, De Paus van Hagendonk, en Het Dorp der Mirakelen, te huldigen door de première te brengen van één zijner laatste stukken, ‘Wie zijn de Moordenaars?’ een dramatisch en ietwat romantisch spel, dat echter een minder goede indruk heeft gemaakt dan zijn vroegere werken.
Gaston Martens mag er zich op beroemen wellicht de meest gespeelde hedendaagse vlaamse toneelschrijver te zijn. Hij schreef een dertigtal toneelstukken en kan terugblikken op een lange reeks opvoeringen die hem niet alleen in Vlaanderen, maar ook in het buitenland bekend hebben gemaakt. Zijn meest gewaardeerde spel, de Paradijsvogels, dat tevens verfilmd werd, beleefde te Parijs meer dan 400 opvoeringen en werd in een 20-tal landen voor het voetlicht gebracht. Het kan wellicht verwondering baren dat onze meest regionale toneelschrijver die in zijn werken bijna uitsluitend de types en situaties uit het vlaamse dorpsleven heeft uitgebeeld, erin geslaagd is tot het buitenland door te dringen. Afgezien van hun literaire waarde die wij niet mogen onderschatten, behoren de toneelspelen van Martens tot dat soort van werken waarin het vlaamse volk iets van zijn eigen aard terugvindt. De folkloristische motieven die ook aan de werken van Félix Timmermans en Jos Jansen een typisch vlaams karakter verlenen, vinden wij ook bij Gaston Martens terug, terwijl zijn sappige dialoog er eveneens toe bijdraagt om zijn blijspelen bij ons ingang te doen vinden. Wij houden nu eenmaal van die sappige humor, die in de taal zelf tot uitdrukking komt en waarachter een zekere tragiek verborgen ligt. Maar afgezien van deze hoedanigheden, die bij de vertaling heel wat van hun aantrekkingskracht verliezen, moeten de werken van Gaston Martens nog andere hoedanigheden bezitten om in het buitenland zulk een geestdriftig onthaal te vinden.
Naast zijn frisse verbeelding, die verrassende situaties schept, is hij er in zijn blijspelen inderdaad in geslaagd op gevoelige en burleske wijze, in een landelijk kader, enkele typische figuren uit te beelden, die onder de ruwe schors een edel hart verbergen. Hoewel in mindere mate, zijn deze hoedanigheden ook aanwezig in zijn laatste stuk ‘Wie zijn de moordenaars?’ waarin Gaston Martens een gans andere snaar bespeelt, de dramatische snaar, die echter vlugger vals gaat klinken als de auteur niet over een scherp psychologisch inzicht in zijn personages en over een sterke beheersing van de dramatische spanningen beschikt.
Het stuk zet in op geheimzinnige wijze. Wij denken aan een thriller. Op zijn boerderij in Vlaanderen wordt de boer Dolf Valcke gedood door de hoefslag van een paard. En diezelfde avond wordt een moord gepleegd op de kasteelvrouw van het dorp. Haar knecht Bolle wordt, na een al te karikaturaal verhoor, verdacht van de moord, maar na zes maanden gevangenis weer vrijgelaten bij gebrek aan bewijzen. De moord op de kasteelvrouw wordt echter een obsessie voor Hans, de zoon van de boer, die van de kasteeldochter is gaan houden. Als hij merkt dat zijn moeder zich door een tweede huwelijk in het ongeluk heeft gestort, dan trekt Hans met enkele foorkramers naar het zuiden van Frankrijk.
Daar zal Bolle hem komen opzoeken om hem te zeggen dat zijn moeder plots overleden is. Woedend keert Hans naar huis terug en nu volgt de tragische ontknoping. Door een aan Hamlet ontleend middeltje ontmaskert hij de moordenaar van zijn moeder en neemt op bijna drakerige wijze weerwraak.
Wie dit laatste stuk van Martens met de
| |
| |
loupe bekijkt, merkt dadelijk dat het, psychologisch en dramatisch gezien, op vrij losse schroeven loopt. Ook de bouw is minder knap dan in zijn blijspelen. Het derde bedrijf, dat gesitueerd werd in het zuiden van Frankrijk, is zo goed als volkomen overbodig. Op een dramatisch stramien heeft Martens de pittoreske figuren getekend die in zijn beste blijspelen voorkomen. Dit leek ons echter een vergissing. Wij kunnen niet geloven in hun dramatische conflicten die temidden van de talloze spectaculaire maar verouderde motieven al te zeer op de achtergrond gebleven zijn.
Het was voor Jo Dua, die de regie voerde, geen gemakkelijke opgave dit stuk, waarin een dertigtal personages voorkomen, aanvaardbaar te maken. Al mogen de decors van Huib van Hellen geslaagd genoemd worden, en al leverden Jan Reusens, Senne Rouffaer, Victor Moeremans, Cyriel Van Gent, Greta Lens en Lia Lee voortreffelijk spel, een sterk homogeen geheel is deze opvoering niet geworden.
Vooraf ging de éénakter ‘Susut’ van Cyriel Buysse, een rake maar goedkope schets van het vlaamse dorpsleven, waarin dezelfde acteurs met heel wat soberder middelen zeer goede effecten wisten te bereiken.
P.G. BUCKINX.
|
|