| |
| |
| |
Stephanie Claes-Vetter
Moord
I.
Isabella Harskamp schoof met trage gebaren de gemslederen handschoenen over haar vingers. Ze waren iets te licht bij het wandelpak dat zij droeg. Vele zaken waren iets te licht, of te nauw, of te wijd tegenwoordig. Ze was ook altijd iets te vroeg of te laat overal waar ze heen wilde gaan en bij alles wat ze ondernam, en dit verhoogde haar ongewone prikkelbaarheid nog, die ze met zoveel moeite trachtte te verbergen. Ze was altijd zo punktueel geweest.
Voor de spiegelkast monsterde ze nog even haar uiterlijk. Trok het jasje open, streek de rok glad over de heupen. Neen, er was niets, er was niets merkbaar, er was niets te zien. Alles was inbeelding.
Iets of niets, tussen die twee polen bewoog haar leven zich, dacht ze geërgerd.
Ze verliet haar kamer, daalde de trap af en ging de tuin in.
Natuurlijk: Machteld lag loom in een dekzetel, zogenaamd te lezen. Een hoop tijdschriften op de tuintafel en in de andere rieten stoelen, de dagbladen op de grond, en Machteld in een niet al te frisse witte blouse, een rok om het middel gefronst, wat haar figuur nog zwaarder maakte, en het haar half in krullen half in slierten in haar hals en op haar schouders gespreid.
Het meisje hief het hoofd op en beiden keken elkander scherp aan.
Alles is correct, ordelijk, verzorgd aan mijn persoon, alles is voor evenveel en verwaarloosd en nonchalant aan haar, dacht Isabella. Ze zal nooit veranderen, nooit netter worden, ze is Machteld en ze blijft Machteld.
Wat is ze zeker van zichzelf, wat staat ze op haar stuk, wat is ze overtuigd van haar eigen voortreffelijkheid, peinsde het meisje.
- Zou je me vanmorgen even naar de stad willen rijden, Machteld? Jammer, dat je er zo uitziet.
Machteld strekte haar hand uit, nam een sigaret en stak die op.
- Nu dadelijk? vroeg ze verwonderd, maar met een licht spottende tinteling in haar ogen. Je gaat zelden zo vroeg uit.
- Ik heb vandaag veel te doen, antwoordde Isabella kortaf. Deze middag ben ik verhinderd. Als je geen zin hebt neem ik de tram wel.
- Nu goed, vooruit dan maar. De wagen staat nog in de voortuin.
| |
| |
Natuurlijk stond de auto in de voortuin, Machteld gaf zich nooit de moeite ze in de garage te zetten, als het niet absoluut vereist was.
Enige minuten later reden ze weg. Machteld had het niet nodig geoordeeld zich eerst wat op te knappen, Machteld knapte zich nooit op.
Ze reden zwijgend voort in lichte snelheid. Ze hielden niet van elkaar en ze hadden geen hekel aan elkander. Hun verhouding en hun gevoelens waren negatief, er bestond geen toeneiging en geen afkeer tussen de beide schoonzusters.
- Waar moet je wezen? vroeg het meisje toen ze de Tervurenlaan afreden.
Isabella wendde het hoofd wat terzijde, keek met geveinsde belangstelling door het raam en gaf de straat op.
- Alweer? vroeg het meisje stroef.
- In vredesnaam, Machteld, bemoei je toch met je eigen zaken. Ik heb gevraagd of je me naar de stad wilde voeren, waar ik wezen moet doet er niet toe. Je hoeft ook niet terug te komen of te wachten, ik raak wel weer thuis.
Met de linkerhand doofde Machteld de sigaret, verminderde de vaart, alsof ze wilde stoppen. Dat was haar gewoonte als ze iets te zeggen had.
- Je zoudt moeten leren zelf rijden, Isabella, beter rijden bedoel ik.
- Het ligt me niet, ik doe het niet graag.
- Je zoudt niet van anderen afhangen, van mijn persoon in dit geval. Je zoudt veel vrijer wezen om te gaan waar je wilt.
Isabella haalde de schouders op:
- Mevrouw Van Lopeghem heeft de modellen uit Parijs gisterenavond gekregen en telefoneerde of ik deze morgen kon komen. Heb jij daar bij geval iets op tegen?
Er volgde geen antwoord.
In het salon van Simone was het zo kalm, zo rustig, zo vredig. Isabella kon zich haast niet voorstellen, dat ze er voor enige dagen zulke geweldige dingen besproken hadden, het leek haar nu onwezenlijk. Haar gejammer kinderachtig, haar angst ongerijmd, haar zenuwspanning een gevolg van louter vreesachtige inbeelding.
- Wel, sprak de gastvrouw toen ze binnentrad met haar zachte slepende stem, wel beste Isabellla, het is verstandig, dat je er geen gras over laat groeien. De zaak is in orde en je behoeft eventueel nergens bang voor te zijn, heus niet.
Isabella kuste vluchtig de toegestoken wang en schudde het hoofd.
- Ik kan er niet toe besluiten, Simone, ik kan het niet.
- Wat nu! Wil je het dan verder afwachten? Hoe langer zoiets duurt, hoe... hoe...
- Hoe gevaarlijker voor ruchtbaarheid?
- Och neen, je neemt alles veel te zwaar op. Ik bedoel: het is beter nu dadelijk een einde aan je twijfel te maken en te laten onderzoeken of je bepaald in verwachting bent. Het dochtertje van een van mijn klanten is na een
| |
| |
verblijf in het buitenland, een poosje in Italië en daarna in Frankrijk, flink en opgewekt thuisgekomen. Deze winter zullen ze er werk van maken haar onder dak te brengen. De oudste trouwt binnenkort en van bruiloft komt bruiloft. Des te beter voor mij, de haute couture gaat niet zo bijzonder dit jaar.
- En het kindje? vroeg Isabella gespannen.
Simone, voorzichtig haar rok optrekkend, want ze droeg altijd zeer spannende kleren, boog zich voorover.
- Dat is helemaal geregeld, daar zal het meisje zelf nooit meer iets van horen.
- Wat bedoel je? vroeg Isabella ontsteld. Ze hebben het toch niet, grote hemel Simone, toch niet laten verdwijnen?
- Welneen, welneen, suste de andere met een licht afkerige beweging. Een gezin in de bergen, Alpes Maritimes, je weet hoe afgelegen ze daar ginder liggen in de winter, hoog in de sneeuw, met geen verbindingen hoegenaamd, ook niet met parochie of gemeente. Dat gezin is in die afgelopen maanden verrijkt met een dochtertje. Ze zullen het kleintje opvoeden met de vijf andere kinderen, die misschien ook niet allemaal van hen zijn. En dat ene poppetje heeft in haar luiers genoeg Belgische, Zwitserse of Franse franken meegebracht om het hele troepje jaren lang te onderhouden. Het is eenvoudig een kwestie van geld, Isabella. Een van mijn kennissen is bevriend met de dokter uit die streek. Als je zekerheid zult hebben en bij je plan blijft, neem dan intijds je voorzorgen, bereid een verblijf in het buitenland voor bij je familie, je kunt beginnen met een grote reis, en zorg dat je geld genoeg beschikbaar hebt tegen die tijd.
- Ik zal niet kunnen vertrekken, nu niet en later niet, sprak Isabella hees. Edmond komt over vier of zes weken terug.
- Och, is het zo gesteld, des te beter misschien. Dan is er maar één uitweg, mijns inziens de veiligste. En dan blijf je ook niet met zorgen en bezwaren en altijd mogelijke vermoedens rondlopen. Hak dan nu de knoop maar door en laat je zo gauw mogelijk behandelen.
Simone sprak altijd rustig en overtuigd, zelfs als het maar ging over de keuze van een nieuwe hoed. Er was iets lieftalligs en bedarends in haar gehele optreden, in haar toon en haar glimlach, die altijd vol medegevoel en begrip schenen.
- Vruchtafdrijving is strafbaar voor de wet. Het wordt beschouwd als een misdaad... het wordt gelijkgesteld met moord.
De elegante vrouw hief de handen ten hemel met een verschrikt gebaar, liet toen de armen zakken en legde de vingertoppen tegen haar slapen.
- In vredesnaam Isabellla, wat een overdreven opvatting. En trouwens geheel onwaar. Gelijkgesteld met... Spreek zulke woorden nooit uit, noch luide noch in jezelve. Het is schromelijke overdrijving.
- Simone, ik ben radeloos. Ik weet niet wat ik moet beginnen. Help me toch, in 's hemelsnaam help me toch.
| |
| |
Isabella zweeg plotseling. Ze had nog nooit in haar leven iemand om iets gesmeekt. Ze had nog nooit hulp gevraagd. En ze dacht ook niet dat het de taak van de hemel was in haar geval hulp of raad te verschaffen.
Abortus wordt zwaar gestraft door de wet. Als het eens uitlekt. Echtbreuk is ook strafbaar. Hoe weinig had zij zich daar over bekommerd, overwoog ze, en bleef donker broedend voor zich uitstaren, haar lippen vast opeengeklemd.
- Kom, kom, Isabella, volg mijn raad, ga naar de geneesheer die ik je opgaf. Maar zwijgen, hoor. Natuurlijk zal het je een ronde som kosten, doch wat komt dat er voor jou op aan. Zeg hem ook liever niet, dat ik je het adres verschafte.
- Kun je niet met me meegaan? Ik weet niet hoe ik het aan zal leggen.
De vriendin schudde het hoofd.
- Hoe minder mensen in zulke zaken gewikkeld worden, hoe beter. Er is heus geen gevaar bij als het maar door een deskundige gedaan wordt, ik verzeker het je op mijn woord van eer. En veel veiliger dan ergens in het buitenland te gaan en daar iets achter te laten, zoals eerst je voornemen was. Ondanks alles toch een gevoel van een blok aan het been voor jou, zoals ik je ken.
Isabella staarde nog steeds zwijgend naar dezelfde plek op het vloerkleed.
Simone Van Lopeghem tikte haar bemoedigend op de schouder.
- Wat zegt Georges ervan?
Ze reikte een doosje sigaretten aan en begaf zich naar het hoekkastje waar ze twee glazen port inschonk.
- Hier, dat zal je opknappen. Nu, wat zegt Georges over het hele geval?
- Hij weet er niets van, en hoeft het ook niet te weten. Ik zal hem nooit iets zeggen. Ik had van het begin af aan besloten dat ik nooit een last voor hem wilde zijn, me nooit aan hem zou vastklampen. Hij heeft al genoeg narigheid gehad in zijn leven. Neen, neen, laat Georges er buiten blijven. Ik zal er een eind aan maken, besloot ze heftig.
- Waar aan? vroeg Simone verschrikt. Ze had maar half geluisterd, bezig enige zoutstengels op een schaaltje te leggen en alleen de woorden ‘leven - een eind aan maken’ hingen in haar oren.
- Isabella! Wat ben je van plan?
De spanning week van Isabella's gelaat. Ze keek op, begreep bij ingeving wat Simone had menen te verstaan.
- Edmond komt terug, ik moet dus wel een oplossing voor de toestand aanvaarden. Als dit niet gebeurd was zou het laatste jaar een mooie herinnering voor mijn verdere leven geweest zijn, nu zal het een bittere wezen.
- Kom, kom, over veertien dagen is alles voorbij als je er nu dadelijk werk van maakt en zulk leed is gauw vergeten.
Dan vervolgde ze als terloops:
- Je hoofd staat er nu misschien niet naar, maar wat denk je over de twee modellen, die je eergisteren gepast hebt? Zal ik ze voor je bestellen? Ze zijn wat duur, dat geef ik toe. Maar beide staan je beeldig.
| |
| |
- Ja, ja, het is goed, ik neem ze gaarne, antwoordde Isabella haastig en stond op om heen te gaan.
| |
II.
De zon wierp grote kladden licht op het pad, daar waar de bomen uitgehakt waren. Ze wandelden arm in arm verder, spraken over onbelangrijke zaken, Isabella en Georges, maar wisten dat beider gedachten elders toefden.
- Laten we dieper het bos ingaan, Georges, en ergens op een plek in de schaduw voor het laatst bij elkaar gaan zitten. Het is misschien vooreerst niet mogelijk samen te zijn, ongestoord. We hebben er nu beiden nog genot van.
Ze hoopte dat hij tegen zou spreken, heftig en overtuigend, zoals de eerste keer toen ze hem vertelde dat Edmond terugkwam, maar hij antwoordde kalm met iets onverschilligs in de toon:
- Wat een idee van je, alles zal blijven zoals het is. We zullen beiden onze vrijheid van bewegen wel weten te behouden. Je man zal door zijn werk en zijn reizen ingenomen zijn zoals vroeger. Niemand weet, niemand vermoedt immers iets van onze liefde.
Het gemak waarmede hij deze woorden uitte bracht een verdrietige glimlach op haar wezen.
- Kom Georges, dat is onzin. Ik denk aan het versje dat ik als kind in Holland heb geleerd. Twee gelieven die elkander kusten zonder getuigen, alleen de sterren hadden het gezien, die zijn immers stom en staan hoog, ver van de mensen, maar het eindigde met:
‘Nu zingen op markten en pleinen
De knapen een liedje ervan!’
Hoe voorzichtig we ook zijn geweest, zoiets gaat door de aether en vele antennen vangen het op. Ik ben bijvoorbeeld overtuigd, dat mijn jongste schoonzuster Machteld heel goed weet wat er aan de hand is.
Hij haalde de schouders op:
- Dan moet jij je op de een of andere manier hebben blootgegeven.
Ze zweeg. Ja, het was waar. Zij had zich bloot gegeven. Herhaaldelijk had zij zich door Machteld nu hier dan daar heen laten brengen, uit loomheid, uit gemakzucht, nu de laatste week telkens naar Simone omdat het zo'n eind was met de tram, omdat ze een hekel had aan het lange wachten bij de haltes. En ook als ze Georges wilde ontmoeten. Ze liet zich dan wel naar de tearoom brengen van Métropole of de Bon Marché, maar Machteld had zeker wel begrepen, dat ze verder ging, daar niet bleef, dat ze een ander doel had.
Ze zaten in de lommer op een omgehouwen boomstam. Georges had er zijn regenmantel overgelegd, en ze leunde tegen zijn schouder met een gevoel van oneindige ontmoediging.
- Georges, fluisterde ze, konden we er maar iets op vinden. Je wilt niet scheiden, hè?
| |
| |
Als hij wilde scheiden zou ze alles trotseren. Dan kon het haar niet schelen: de terugkeer van haar man, zijn woede, de verontwaardiging van de familie. Als ze van Georges maar zeker was, dan stapte ze fier en blijde over alles heen. Dan gaf ze niets om opspraak of schandaal, die gauw in het vergeetboek zouden geraken als ze zijn vrouw werd. Dan... dan... wachtte het geluk in de toekomst.
- Er is geen sprake van wel of niet te willen scheiden, Isabella, het kan eenvoudig niet. Wij zijn katholiek van huis-uit en mijn vrouw is op haar manier erg vroom, die stemt nooit toe in een echtscheiding, al zou ik mijn minnares aan onze eigen haard brengen, al zou ik haar dreigen of mishandelen. Jij hebt geen begrip van de mentaliteit die zulke bekrompen wezentjes beheerst en zij heeft haar hele kliek achter zich: een pastoor, een advocaat, een dokter, allemaal van die degelijke rotsblokken. O neen, denk daar nooit over, laat alles tussen ons blijven zoals het is.
Hij bukte zich tot haar over en zijn lippen zochten de hare.
Ze stond plotseling op:
- Het kan zo niet doorgaan, Georges. Ik ben in verwachting.
Ontzet rees hij eveneens overeind. Zijn gelaat werd asgrauw.
- Wat zeg je daar? Dat is niet mogelijk. Isabella, dat kàn niet, dat is onmogelijk.
Ze sloot de ogen. Hij vatte haar bij de pols, schudde haar heen en weer.
- Wat zei je daar, Isabella? Dat is onmogelijk.
Het werd donker om haar heen, zo donker, ze liet zich weer neerzakken.
Hier waren ze midden in het bos, haar geliefde woud. Ginder was de laan met de lichtplekken tussen de beukenstammen, hier was de koelte, de rust, de veiligheid. Hier had zij de heerlijkste uren van haar leven doorgebracht, hier had zij haar geluksdroom beleefd, meer, inniger, vollediger, dan in de weelderige vertrekken waar zij hem verstolen ontmoette, meer dan in het intieme appartementje, dat Simone nadien tot hun beschikking had gesteld. Hier voelde ze zich niet schuldig, hier was ze niet de ontrouwe echtgenote die in het geheim een ander toebehoorde, hier was geen laagheid, geen passie. Hier was het de vervulling voor haar geweest, de vervulling van haar gehele wezen.
Maar nu was ze ontwaakt uit haar droom. Nu zag ze dat wat ze soms gevreesd had, doch als een laffe belediging voor Georges van zich af had geworpen, tenslotte de waarheid bleek te zijn.
Hij dacht niet aan haar, maar aan zichzelf, hun liefde telde niet op dit ogenblik, hun liefde die zijnerzijds misschien meer begeerte en hartstocht was. Niet aan het kindje, hun beider kindje, dat zij misschien in zich droeg, niet aan wat haar te wachten stond in ieder geval.
- Ik had je niets willen zeggen, sprak ze toonloos, ik wilde je niet in zorg zetten om mij, ik wilde dat we in vrede zouden scheiden en dit jaar als een herinnering, als het hoogtepunt van ons beider leven zouden bewaren.
- Maar het is niet waar, het kan niet waar zijn. Het is onmogelijk. Gebruik toch je verstand. Zeg me, dat het...
| |
| |
- Moet ik je zeggen dat het een leugen is, vroeg ze dof, een leugen om je aan mij te binden, je te verplichten me niet in de steek te laten?
- Dit is geen zaak om gekheid over te maken. Het is een krankzinnige geschiedenis.
Hij vatte zijn hoofd in beide handen, keek haar aan met verdwaasde blik.
- Spreek toch duidelijk, Isabellla. Wat is er eigenlijk aan de hand met je? Wat denk je? Sedert wanneer vermoed je...
- Stil, stil, Georges, laten we teruggaan naar de auto. Ik heb nog geen volstrekte zekerheid. Ik kan me vergissen.
Hij zuchtte opgelucht.
- Zie je wel! Ik dacht het wel. Je hebt je overstuur gemaakt door die vervroegde terugkomst van je man. Het heeft je gestel in de war gebracht. Kom Isabella, kom, kom.
Hij wilde haar in zijn armen nemen, maar zij weerde hem af, zo bedaard alsof hij haar volkomen onverschillig was.
- Breng me terug naar huis, Georges. Maar je kunt vanavond niet blijven. Neen, dat gaat niet. En we zullen ook nergens meer over spreken.
- Isabella, Isabella toch. Ik ben heus geschrokken.
Ik zal een kind krijgen, dacht ze, het enige wat ik moet verzwijgen is de naam van de vader. Ik moet een kind krijgen nadat mijn man anderhalf jaar afwezig is geweest. Ik moet een kind krijgen en persoonlijk fortuin heb ik niet. Ook ken ik geen vak, en ik ben niet gewend aan handenarbeid, noch ervoor geschikt. Ik moet een kind krijgen, en mijn schuld is niet te ontkennen. Edmond zal willen scheiden, natuurlijk zal hij willen scheiden, en niet verplicht wezen mij te onderhouden. Ik zal in armoede en schande achterblijven en de man die beweert me lief te hebben, zal niet met me kunnen trouwen. Waarschijnlijk me ook niet willen of niet kunnen onderhouden. Ik zal arm zijn en verlaten... Familie heb ik niet.
De gedachten haalden elkander in, met korte wrede zinnetjes.
Deze man, die naast me gaat, op wiens arm ik nu steun, is een vreemdeling, een vijand bijna. Hij houdt niet van me, maar ik houd of althans ik hield van hem. Ik zal zijn leven niet vergallen. Ik heb hem zo lief gehad. Ik heb hem nog lief. Wat wordt mijn bestaan zonder hem?
In de beukenlaan vielen de zonnestralen nu flauw en schuins tussen de stammen, er waren geen kladden meer van fel licht.
De auto stond aan het kruispunt. Georges opende het portier.
Ik heb niet de kracht schande en armoede te verdragen, vervolgden haar gepeinzen. Ik zal leven, maar zijn kind zal niet ter wereld komen.
Ik zal Georges verachten. Later zal ik hem misschien haten, hem en mijzelve.
Ze had zich nauwelijks uitgekleed, blij alleen te zijn en deze dag te kunnen overdenken, de laatste uren misschien door te lijden met wrede wellust, toen er werd getelefoneerd. Haar hart klopte. Natuurlijk Georges, hij liet zich niet afschepen, hij had zich bedacht, hij kon en wilde niet zonder haar leven.
| |
| |
Hij zou alles opofferen, zelfs zijn vrouw, hij zou naast haar staan, haar beschermen, haar verdedigen, haar blijven liefhebben.
- Hallo, ja, ik ben het, sprak ze hoopvol in de hoorn.
Haar gelaat betrok.
- O, is het Lydwine. Neen niets, niets bijzonders. Ik verwachtte, ik dacht dat het iemand anders was. Of je me even kunt komen spreken? Maar natuurlijk, ik ben thuis, de hele avond. Neen, het was geen teleurstelling, dat heb je maar aan mijn stem menen te horen. Mijn man telefoneert nooit. Kun je denken, vanuit Australië!
Een goed kwartier later trad de ziekenverpleegster Lydwine Verpoorten binnen, een kennis uit haar jeugdjaren, met wie ze zonder zelve te weten om welke redenen de betrekkingen had aangehouden. Het was eigenaardig, iedereen die met Lydwine in aanraking was geweest, kwam daar nooit geheel van los. Ze drong zich niet op, integendeel, het was of men hààr altijd nodig had op een onverwacht ogenblik, in een onvoorziene omstandigheid, in moeilijkheden, ziekte, tegenvallers, ongelukken, teleurstellingen. Ze was zo practisch, ze wist overal raad of uitkomst voor en scheen zoveel mensen te kennen in alle kringen: invloedrijke personen, en gefortuneerden, en philantropen en specialisten. Ze noemden haar soms spottend: de vergaarbak van alle ellende en de vraagbaak voor jan en alleman. Isabella had haar hulp nooit nodig gehad en zij had aan Isabella nooit iets anders gevraagd dan wat bijdragen af en toe, voor een van haar beschermelingen. Geen moeite, geen persoonlijke inmenging, geen aanbevelingen. En ze deed het ook tactvol, of ze eigenlijk altijd zelve vond dat het onbescheiden van haar was, maar dat ze voor dit of dat moeilijke geval, voor die zieken, of armen, of ouden van dagen geen raad meer wist.
Het zou wel weer iets wezen van een zekere som die Lydwine te kort kwam, waarschijnlijk voor een gebrekkig kind. Geld schonk Isabella gemakkelijk, ze gaf niet om het bezit ervan, alleen om de weelde, die het haar verschafte en zelfs als ze iedere maand enige honderden of meer afschoof, dan merkte ze dat nauwelijks, haar inkomen was groot genoeg. En dan, geven kostte geen inspanning.
- Isabella, ik ben op een ongeschikt ogenblik gekomen, ik merk het. Je bent moe of je voelt je niet heel lekker. Ik ben nu al een poosje aan het praten en je weet geloof ik niet eens waarover ik het heb. Een erepostje waar je, gegeven je karakter, anders wel plezier in zoudt hebben. Het is net iets voor jou. Het verplaatst je weer in andere kringen, en dat vind je misschien prettig, het zal je in aanraking brengen met het hof.
Plotseling legde Isabella de handen in haar schoot over elkaar, keek Lydwine strak in het gelaat. Al de aandoening van de dag: de toespelingen van Machteld, het bezoek 's morgens bij Simone, de namiddag met Georges, de zekerheid dat ze nu spoedig, binnenkort, een beslissing moest nemen, dat het noodlot onafwendbaar was, dat Edmond over vier, hoogstens zes
| |
| |
weken thuis zou komen en de hele zaak dan achter de rug moest wezen, dit alles overweldigde haar.
- Neen Lydwine, ik ben noch moe, noch ziek, en het voorstel zou me in gewone omstandigheden heel erg toelachen. Het is een prettige wereld, voor mij althans, en ik zou daarin graag een rol spelen, maar zie je...
- Nu, wat dan?
- Lydwine, ik verwacht een kind.
De verpleegster schoof met stoel en al achteruit.
- Jij? In verwachting? Hoe is dat mogelijk?
Voor het eerst sinds zij elkander kennen, stelde de bezadigde, verstandige, wereldwijze Lydwine, die altijd alles aanvaardde, alles begreep en zich nooit over iets verwonderde, voor het eerst stelde deze een onnozele vraag.
| |
III.
- Goede hemel, Lydwine, het is gebeurd en er is niets meer aan te doen. Geef de jongen een paar draaien om zijn oren, als hij zijn mond durft opendoen. Moord, moord, hij lijkt wel gek. Laat hij aan zijn moeder denken, aan zijn zuster, aan jullie naam, de stommeling.
Lydwine Verpoorten sloeg met een lome beweging haar sluier naar achteren. Ze had voorovergebogen gezeten op de lage bank, de ellebogen op de knieën gesteund, de kin op haar gevouwen handen. Nu hief ze de blik op naar de man die ongeduldig heen en weer liep.
- Het helpt volstrekt niets of je je kwaad maakt, Robert. Je bent een knappe chirurg...
- Ja, ja, ik weet het: een knappe chirurg en een verduiveld slechte psycholoog, dat heb je me meer gezegd. Je moet het weten, je bent immers gespecialiseerd in de verpleging van geestesziekten. Je deed beter je tijd, je werkkracht en je aandacht niet aan hele en halve gekken te verspillen. Maar natuurlijk, mijn waarde collega, dat is je baas, die telt in de eerste plaats voor je, in de wetenschap en misschien ook verder.
Lydwine schudde het hoofd.
- Neen Robert, verder niet. Noch hij, noch een van de dokters waarmee ik dagelijks in aanraking ben geweest van het begin af.
- Mooi zo, dat hoor ik graag. Als je trouwt doe het dan buiten je vak. En voor de rest is de zaak hier afgelopen. Je stiefvader bedreigde je moeder, met een gloeiende pook liefst, je halfbroer vloog tussenbeide, weerde de oude heer hardhandig, misschien wat te hardhandig af. Hij is achterover geslagen, tegen de punt van het fornuis gevallen, een wond aan het achterhoofd. Tenslotte was hij bijna op slag dood. Het hart... wat wil je, het was te verwachten na een van zijn driftbuien. Ik ben dadelijk gekomen toen je me riep, heb de constataties gedaan, mijn verslag aan de wetsdokter gegeven, die dit na het onderzoek bevestigde. Wat had de bengel later bij de wetsdokter
| |
| |
aan huis te maken? Gelukkig dat je onmiddellijk je baas op de hoogte hebt gesteld. Mij heeft men tot nu toe niets meer gevraagd. Tenslotte is je baas overtuigd, dat de jongen reeds lang zenuwachtig en nu vreselijk overspannen is. Hij zal zelf met de wetsdokter wel een ernstig woordje spreken. Maar morgen voor de begrafenis sluit je Harold op in zijn kamer, dat hij niemand ziet of spreekt, want je weet nooit waartoe zulke patienten op zo'n dagen in staat zijn.
En wen je nu eens af in elkaar te duiken als een eend. Als een van mijn patiënten zulk een houding aannam schudde ik ze door elkaar. Het is altijd je gewoonte als je in de put zit. Wat is er nu verder nog aan de hand? Voor de dag er mee.
Het meisje stond op rekte zich even, keek de man die op en neer bleef lopen door haar oogwimpers aan en antwoordde koeltjes:
- O, er is een heleboel, ik zit zo dikwijls in nesten. Maar wees gerust, ik kwam naar je toe niet als collega, ik weet wel hoe hoogverheven jullie geneesheren zich boven ons ziekendiensters voelen, maar...
En plotseling legde ze haar beide handen op zijn arm.
Hij bedacht even vlug: hoe speelt ze het klaar om zulke tere dameshandjes te behouden. Ze zijn ook eigenlijk veel te klein voor een vrouw in haar vak.
Het hoofd onder de blauwe sluier boog zich voorover en nauwelijks hoorbaar vervolgde Lydwine:
- Robert, ik ben zo moe, zo doodmoe. Ik kan haast niet meer. En ik heb het gevoel dat het allemaal mijn schuld is.
- Onzin, weerde hij ruw af. Als ze in dat gekkenhuis, o ja psychiatrische inrichting, verklaard hebben, dat je stiefvader terug mocht komen, als je moeder er met vrouwelijke weekhartigheid op aandrong, als je baas die specialist is in krankzinnigheid heeft toegestemd dat je hem thuishaalde, tegen mijn zin, hoor, en waarschijnlijk ook tegen jouw overtuiging, dan moest het vroeg of laat tot een drama komen. Beter hij dan een van jullie drieën: je moeder, je broer of misschien jijzelve. Zeg eens eerlijk: heeft hij het je nooit lastig gemaakt, heeft hij nooit geprobeerd...
- Ja, ja, dat heeft hij dikwijls, van jongsaf. De man was niet normaal, maar hij is nu dood, dat alles is voorbij. Doch Harold zal zich zijn leven lang blijven martelen in de overtuiging, dat het zijn schuld is, dat hij een moord op zijn geweten heeft.
- Dat zal mijn broer op het college wel opknappen. Jezuïeten knappen alle gewetensvragen op, leggen alles wetenschappelijk uit en kunnen altijd iedereen hun visie van een zaak zo klaar en duidelijk voorleggen, dat ze het zelf volkomen aanvaarden. Hij is er al bijna in geslaagd mij te doen inzien, dat ik eigenlijk een brave en gelovige christen ben en mijn heidendom zo maar wat modezucht of aanstellerij. En wat had jij nu verder nog op je hart?
- Och niets, het drama thuis is al erg genoeg.
- Goed dan. Morgen de begrafenis, ik zal de rouw leiden, als naaste bloedverwant, en daarna is de zaak afgelopen, amen en uit. Hoe minder
| |
| |
er over getreurd wordt hoe beter. Ik kom vanavond nog even bij jullie terwille van je arme moeder. Voor Harold breng ik een poedertje mee, om hem zo beroerd te maken, dat je er verder geen last van hebt. Arme jongen, hoor, maar hij moet nu geen stommiteiten meer uithalen, het is zo al welletjes. Kom sprinkhaan, geef je oude neef een zoen en wees blij dat er nog vaklui zijn die met een stalen gezicht de verklaringen afleggen welke nodig zijn om antieke treurspelen te voorkomen. Trouwens, je stiefvader leefde nog toen ik bij jullie kwam, dat is de waarheid, niet mijn kijk op het geval. Of hij nu door die val met zijn achterhoofd op het fornuis of door zijn hartkwaal overleden is komt op hetzelfde neer. Of Harold hem een of twee opstoppers heeft gegeven is van weinig belang. De man is dood, God hebbe zijn ziel. Hij mag ze houden als Hij er iets mee doen kan tenminste, en wij zijn er van af. Laat jouw baas verder voor Harold zorgen nadien. Tenslotte heeft hij de vader ook in behandeling gehad en kan zijn stommiteiten op de zoon goedmaken, terwille van jou. Dus Lydwine, tot straks.
Het meisje aarzelde even:
- Nu ik toch hier ben, Robert...
- Ja? Je hadt toch nog iets te zeggen?
- Ik zal trachten een patiënt, of neen eigenlijk niet, een kennis, een heel oude kennis van vroeger, naar je toe te sturen.
- Goed. Dank je voor de reclame. Is er iets bijzonders aan het geval dat je zo weifelde om er mee voor de dag te komen?
- Zij is in verwachting. Ze wil het laten wegmaken.
Hij fronste de wenkbrauwen, glimlachte bitter.
- Zo-zo. En de renegaat, de man die aan God noch gebod meer gelooft zou dat moeten opknappen?
- Neen, neen, Robert, volstrekt niet.
- Wat dan wel?
- Je moet verhinderen dat hier werkelijk een moord begaan wordt, sprak ze kort.
- Schei nu uit met die grote woorden. De kleine Denise zit me soms nog dwars, dat weet je. Ook een beschermelingetje van jou. Wat moet ik nu met dit geval, met die zogenaamde kennis van je? En hoe kom jij aan zulke kennissen?
- Verpleegsters komen met iedereen in aanraking, net als dokters.
- Troef!
- Je moet trachten haar te begrijpen, te bepraten, ze aan het lijntje houden, beweren dat je volstrekt nog niet zeker bent of zoiets. Dat ze over acht dagen bij je terug moet komen. Enfin, beletten dat ze... dat ze naar dokter...
- Geen namen noemen. Groot gelijk. Deftige dames gaan niet naar engeltjesmaaksters, die kennen wel het adres van een specialist met een grote naam, en die héél duur is. Het is natuurlijk een getrouwde vrouw?
- Ja.
- En het kind is van een ander?
| |
| |
- Ja.
- Kun je ze niet je eigen baas opsolferen. Net een geval voor een psychiater.
- Neen, voor zoiets heb ik jou nodig.
- Is het een compliment, Lydwine, of een beleefde aanduiding van morele onderschatting.
Ze waren tot aan de voordeur genaderd, hij hield de klink al in de hand.
- In elk geval ga je met je moeder en Harold een paar weken op rust, daar zorg ik voor. Jullie zijn alle drie overweldigd door deze zaak. Jij ook, hoor. En je baas, ofschoon hij zenuwarts is, ziet natuurlijk niets.
- Wat heb je toch een hekel aan hem, Robert. Je stelt je soms aan alsof je jaloers op hem bent. En waarom vraag ik me af.
- Lydwine, je bent een gans.
- Neen Robert, ik ben een ziekenverpleegster, sommigen zijn zo vriendelijk te beweren: een goede ziekenverpleegster.
- Wil je dan in die hoedanigheid bij mij komen werken? Heus, ernstig werken? En natuurlijk het dubbele salaris van wat je nu hebt. En hier in huis kun je...
- Neen, Robert, het is goed gemeend, dat weet ik, maar ik dank je.
- Zie je wel.
Een flauwe glimlach gleed over haar vermoeid gelaat, en hij bedacht hoe het mogelijk was, dat ze zo zacht bleef en zo lief, ondanks het zware werk en de vele zorgen bij haar thuis.
En nu weer deze slag. Morgen de begrafenis.
| |
IV.
Het einde van de begrafenisdag.
De moeder zat in een zetel, de handen op haar schoot gevouwen. Op de divan lag Harold, half ingedommeld, gloeiend van koorts. Soms ging er een zenuwtrekking door zijn lichaam, dan sluimerde hij weer in om plotseling met schrik wakker te schieten.
Lydwine dekte de tafel, keek af en toe tersluiks naar haar moeder. De oudere vrouw was kalm gebleven sedert de dag van het ongeluk, had Lydwine voor alles laten zorgen, zij die zo bedrijvig was en zo gaarne het heft in handen hield. Tegen de heersende gewoonte in had zij er alleen op gestaan de uitvaart bij te wonen, en zelfs mede te gaan naar het kerkhof terwijl zij voortdurend haar zoon bij de arm hield. Nu zat zij peinzend op haar gewone plek in de huiskamer. In de keuken had zij deze drie dagen alles bedisseld en haar gewone werk gedaan alsof daar niet het oord der verschrikking lag. De bevelen en maatregelen van haar dochter en van dokter Soenen had zij kalm aangehoord en op alles goedkeurend geknikt. Lydwine had haar begrepen.
| |
| |
De moeder, de enige onmiddellijke getuige moest haar rol tot het einde volhouden, of de zoon zou tenonder gaan. De zachte jongen, met zijn warm hart en zijn zwakke wil, die zo tobde in zijn moeilijke overgangsjaren.
Hij wierp zich weer om met een kreet. Lydwine bukte zich over hem heen. Zij streek de lokken van het bezwete voorhoofd, keek naar het fraaigevormde gelaat met de rechte neus, de volle lippen, waarbij de licht terugwijkende kin de gaafheid van het profiel ietwat verstoorde. Ze voelde hem de pols: te gejaagd, zoals gewoonlijk, zelfs in normale omstandigheden.
Harold, haar zoveel jongere broer. Hij was als kind de zon in hun huis, de vreugde van hun leven geweest, van moeder en van haarzelve, beklemd tussen een lastige grootvader, die voor enige jaren gestorven was, en de stiefvader, zo juist overleden. Harold was zo vrolijk, zo goedhartig als kind, hij hield zo van hen allen. Hij vergat van jongs af zo gemakkelijk de driftbuien, de overdreven strengheid, de soms sarrende plagerijen van zijn vader. Hij legde altijd alles goed uit, was zo dienstvaardig voor moeder en zuster; het leek haar soms vreemd in een knaap, hij was altijd bereid iedereen te helpen. Ze waren zo gelukkig geweest met z'n drieën de jaren dat haar stiefvader in het zenuwlijdersgesticht verbleven had.
Toen was voor hem ook de lastige leeftijd aangebroken en haar moeder had er veel onder geleden, ze begreep het niet ten volle al voelde ze het wel aan. Lydwine had haar ingelicht en uitgelegd hoe moeilijk dit tijdperk is voor jongens, heel anders dan voor meisjes, die alleen maar huilbuien krijgen en prikkelbaar zijn en het hun omgeving soms zuur maken, maar bij wie de lichamelijke nood overheerst meer dan de psychische.
En toen, tot hun noodlot, was er verbetering gekomen in de toestand van haar stiefvader. Ofschoon zij er niet mee instemde, doch omdat haar moeder waarschijnlijk uit plichtgevoel en Harold uit kinderliefde er zo op aandrongen, had ook zij er in berust dat hij weer thuis zou komen. Van het begin af was zij echter bevreesd geweest voor de nadelige invloed op Harold.
Maar ze was immers verpleegster, ze was meestal 's avonds en 's nachts thuis. Soms bleef zij wel eens een paar dagen bij een van de patiënten als dat nodig bleek, maar dat was toch nooit voor langere tijd. Als moeder nu zozeer wenste dat vader thuiskwam, hij was tenslotte toch een goede en goedhartige man, als Harold er zo op gesteld bleek, dan ondanks de tegenwerping van hun neef dokter Soenen, zouden ze het toch maar proberen, om te beginnen voor een half jaar.
Na korte tijd was bij haar de rust geweken en wist ze dat ze een grove fout hadden begaan. Maar de zieke verloor zijn evenwicht slechts bij buien, gewoonlijk was hij redelijk, aangenamer zelfs in de omgang dan vroeger. Alleen tussen hem en Harold, toch zijn eigen kind, liep het telkens spaak.
Tot het voor drie dagen was spaak gelopen op een verschrikkelijke wijze.
Lydwine keek weer naar haar moeder. Deze stond op.
- Kom meisje, ik zal alles zelf wel beredderen, jij bent veel te moe. We zullen trachten wat te eten, en dan moet je Harold naar bed zien te krijgen.
| |
| |
Ze gingen samen naar de keuken.
Zou vader zijn vrouw dikwijls bedreigd hebben in haar afwezigheid? Harold die anders nog al eens uitliep als zijn schoolwerk het toeliet, dikwijls naar het lof, ze dacht soms dat hij in zijn hart het plan overwoog later priester te worden, had zich van al zijn kleine baantjes in de parochie los gemaakt om zoveel mogelijk bij zijn moeder te wezen, haar niet met vader alleen te laten.
- Ik weet dat ik verkeerd heb gehandeld, Lydwine. Ik heb dwang uitgeoefend op jou om vader weer thuis te laten komen. Hij smeekte er mij om, telkens als ik hem ging bezoeken, en ik dacht dat het mijn plicht was, ook al was neef Robert er zo tegen. Ik heb te veel van mijn eerste man gehouden om me niet voortdurend enigszins schuldig te gevoelen tegenover Harold's vader, en ik wilde hem zijn laatste levensjaren niet ver van huis houden. Ik had ook nooit gedacht dat hij zo vreemd zou worden juist tegenover Harold, en dat onze arme jongen zo helemaal niets meer zou kunnen verdragen.
Lydwine fronste de wenkbrauwen.
- Het was waarschijnlijk niet de eerste keer dat hij u te lijf wilde, en ik geloof niet dat we bij Harold over onverdraagzaamheid mogen klagen. Tob er verder niet over, u bent altijd een schat geweest voor ons allen en het is te begrijpen, dat u het niet kondt uithouden toen vader klaagde dat hij zich ginder ongelukkig voelde en wij hem in de steek lieten. Daarbij leek hij ook vrij normaal. De schuld is aan de dokters van de psychiatrische inrichting, maar dat mogen we niet zeggen. En die hebben natuurlijk op mij gerekend als verpleegster, maar ik had gezegd dat ik onmogelijk voortdurend thuis kon blijven, om...
- Om de verdiensten, Lydwine. Ja, zo is het.
- Trouwens zo'n scène had altijd kunnen voorvallen in een onbewaakt ogenblik. Zijn driftbuien waren voor mij nog niet voldoende reden om wederom aan te dringen tot opsluiting. Nu is het kwaad geschied, het enige wat we te doen hebben is zorgen dat Harold die dwanggedachten kwijt raakt.
Op dat ogenblik hoorden zij de voordeur toeslaan.
Verschrikt vloog Lydwine de gang in, zag in de huiskamer dat deze verlaten was en stormde de straat op.
De moeder knielde in de keuken op dezelfde plaats waar enige dagen te voren haar man was neergesmakt. Zij borg het gelaat in de handen, maar heel haar lichaam rekte zich als een smeekbede naar het kruisbeeld boven de schoorsteen.
- Ontferm U onzer, Heer ontferm U onzer.
In de halfdonkere verlaten straat holde een wanhopige jongen met de handen voor de ogen alsof de furiën hem voortzweepten.
- Welke kant uit, welke kant. Wijs me de weg! smeekte Lydwine inwendig.
Maar het lot wees de verkeerde weg en het meisje kwam te laat, de jongen was verdwenen.
| |
| |
| |
V.
Dokter Robert Soenen streek door zijn grijzend haar. Hij was alles beu: zijn leven, zijn werk, zijn eenzaamheid, zijn postzegels, hij was zelfs beu van zijn mooie huis, zo volmaakt ingericht dat er niets meer in te verbeteren of te verfraaien viel. Er viel alleen nog een echtgenote in te brengen, maar daartoe voelde hij zich nu te oud, en trouwens Virginie, deze negentigkilowegende, besnorde parel van maagdelijkheid en kookkunst, zou daar bezwaar tegen maken, en dan was hij zijn rust kwijt. En zijn rust wilde Robert Soenen verder niet meer opofferen dan volstrekt onvermijdelijk was. Hij had in zijn leven al genoeg onrust gekend van al die vrouwen, die altijd op een ongeschikt ogenblik wilden bevallen, van al die operaties waarbij je de eerste drie dagen nooit zeker waart of het slachtoffer je niet een lelijke poets zou bakken, in de vorm van trombose en dergelijke. Om van oorlogen, repressie-grappen en devaluaties nog niet te spreken.
Nu bovendien die beroerde geschiedenis in de familie van Harold. De band was altijd nauw aangehouden, en op slot van rekening was hij na verwant met de oorzaak van de ramp, de tweede echtgenoot, de stiefvader van die arme Lydwine, en moest hij zich dus de heleboel wel aantrekken. Hij hield eigenlijk veel van alle drie: de moeder, het meisje en de kwajongen. Gelukkig was de vader dood, maar de zoon in een dolle lui, overtuigd dat hij de moordenaar was, of toch omtrent, was van huis weggelopen en nergens te vinden. Radio, politie, recherche, detectives, niets baatte. Harold was weg en bleef weg.
Hij zag hem weer voor zich: een mooie, overgevoelige jongen, te mooi en te innemend, te begaafd ook eigenlijk. Die de goden liefhebben nemen ze jong tot zich. Misschien was hij aan zijn ongeluk geraakt. De goden zouden beter doen hun lievelingen wat minder te beminnen. Wat een leven zou dat nu worden voor de moeder en Lydwine.
Hij stak een sigaret op, de patiënten konden best wat wachten. O neen, het was afgelopen. Er bleef alleen nog de dame die een kind verwachtte tegen haar zin en die hem door Lydwine op de hals was geschoven. Hij had juist die middag twee vrouwen onderzocht, die jammerden en klaagden omdat ze met de beste wil van de wereld geen kind konden krijgen. Misschien kon een van beiden het ongewenste gastje nemen, dat zou een uitkomst wezen voor de moeder, die van plan was er voortijdig een engeltje van te maken.
Als de maatschappij maar niet zo voorbeeldig ingericht was, in sommige opzichten althans. In de meeste liet zij veel te wensen over. Onmogelijk in het moederhuis, waar hij de kraamvrouwen gewoonlijk onderbracht, er twee tegelijk in bed te stoppen, een vruchtbare en een hardnekkige steriele, en daarna het wichtje te laten doorgaan voor de spruit van de laatste. In de goede oude tijd hadden ze het toch prachtig gevonden: de schaapjes die ze te vondeling legden of in de draaibus van het hospitaal konden steken. Daar kraaide dan geen haan naar. Er werden geen levens vernietigd en er werden ook geen domme ganzen voor heel hun bestaan ongelukkig gemaakt, omdat
| |
| |
ze naar gewetenloze buren of onbekwame vroedvrouwen waren gegaan om de gevolgen van hun verkeerde danspasjes te verijdelen. Ook daarvan had hij er gisteren weer ene bij zich gehad. Doe er wat aan als het kwaad geschied is.
Als het kwaad geschied is. Nijdig drukte hij zijn sigaret uit. Wat is kwaad, wat betekenen aesculaapse eden, wat is misdaad, wat is goed of slecht. Wat is moord? De kleine Denise...
Plotseling dook ze uit het verleden weer voor hem op, de kleine Denise. Een meisje van zestien jaar, het dochtertje van een zijner patiënten. Ze had in de vacantie een verboden spelletje gespeeld, aan het strand, in de duinen. Niet gaan fietsen, niet gaan tennissen met de anderen, maar samen, met z'n tweeën op verkenningstochten, en nu kwam ze bij hem. O, ze wist heel goed dat de kleine kindertjes niet door de ooievaar worden gebracht en niet uit de boerekool kruipen, ze wist er alles van. Dokter Soenen zou en moest haar helpen. Er was wél wat aan te doen. Het kamermeisje had het haar stellig verzekerd, die kende het adres van een vrouw, maar het was ergens in zo'n rare buurt. Dokter Soenen zou haar wel helpen en niets zeggen thuis, vooral niet aan mama. Hij had haar gerustgesteld, maar kon de feiten niet ontkennen, ze was zwanger. Hij zou het allemaal voor haar in orde maken bij haar ouders en hij zou zorgen dat niemand er verder ooit iets van hoorde. Maar het beletten, in stilte, neen, dat kon niet, dat mocht noch hij noch een andere dokter doen. Ze moest er verder niet meer met het kamermeisje over praten, ze moest alles aan hem overlaten. Morgen ging hij naar haar ouders, maar zij moest haar mondje dicht houden, hoor Denise.
Doch de volgende dag was het zo druk in de kliniek en de dag nadien had hij twee zware bevallingen.
Voor het einde der week hadden ze kleine Denise opgehaald uit het kanaal van Willebroek. Er was geen vruchtafdrijving geschied, geen moord, alleen maar een zelfmoord. Had hij daar aan schuld?
Wel potverblomme, de kleine Denise zou altijd weer door zijn brein spoken als hij een beroerde tijd beleefde. Het werd een obsessie. Hij zou nu op zijn beurt voor zichzelf eens een afspraak laten maken bij haar zenuwarts door Lydwine, dat zou haar plezier doen.
Lydwine. Waarom glimlachte er altijd iets binnen in hem als hij aan Lydwine dacht?
Omdat ze goed is, zonder zwakheid zoals haar moeder. Omdat ze rein is, zij die geploeterd heeft en nog steeds ploetert in al het zedelijk vuil van la joyeuse ville de Bruxelles. Omdat ze eerlijk is, al kan ze dan met een stalen gezicht sommige dingen uitkramen, wanneer ze denkt dat dit haar plicht kan wezen.
Hij heeft haar horen betuigen en zweren tegen Harold. Ja, zij had alles gezien, ze was in de gang, ze wist het heel zeker. Ze had gedacht er niet tussen te komen, dan raast vader altijd het eerst uit. Als ik er me mee bemoei zegt hij weer dat we alle drie tegen hem samenspannen. Neen, Harold had niets misdaan, was alleen voor Moeder gesprongen toen Vader met de gloeiende
| |
| |
pook die nog in het fornuis stak op haar toekwam. Het is niet waar, hij had hem niet op de grond gesmeten, alleen maar afgeweerd. Wilde Harold nu misschien liever hebben dat Moeder met de gloeiende pook op haar hoofd werd geslagen en hij Vader dan pas had afgeweerd, zodat er twee doden zouden zijn? En ze had dadelijk de dokter opgebeld, niet waar Robert? Die dan ook onmiddellijk was gekomen. Vader leefde nog, zeker dat was zo. Maar het hart, wat wil je? En 's avonds had ze op zijn kamer weer een lege fles cognac gevonden, de fles, die 's morgens nog driekwart vol in de koelkast stond. Een fles cognac, een bijna volle, dat zou toch al voldoende geweest zijn om Vader een toeval te bezorgen, niet waar Robert? Ook zonder verweer en zonder bedreigingen tegen Moeder, en zonder gloeiende poken...
Mooi zo. Maar Harold was weg en bleef weg. De woeste buien en geweldige scènes der laatste weken hadden de jongen blijkbaar zo overstuur gemaakt, dat er misschien wel eens de wens, of althans de gedachte was opgerezen: waren we maar van Vader af. En dat ging spoken in zijn koortsig brein. Welnu, ze waren er van af en nu zat de hele familie nog meer in de ... hm. Hij was opgevoed als een gentleman, beweerde zijn moeder altijd, die een blauwe maandag op een Engelse kostschool was geweest. Merde!
Hij belde voor de volgende en zou er dan voor vandaag een einde aan maken. Na deze patiënte had hij er genoeg van. De mensheid is toch niet uit haar modderpoel te trekken, noch de enkeling noch de massa, zeker niet door hem Robert Soenen, doctor in genees-, heel- en verloskunde. Er stond een duidelijk plaatje met de spreekuren erbij op zijn voordeur, maar vrouwen willen altijd aparte afspraken hebben. Dat geeft hun zeker een prettig gevoel van iets belangwekkends, van iets buiten de schreef.
Hij opende de deur voor de volgende.
Ze stonden tegenover elkander.
- Alle goden, stamelde hij. Isabella... jij?
- Jawel Robert, ik ben het..., Isabella.
| |
VI.
Er lagen tien volle jaren tussen hun laatste ontmoeting en deze.
Hij een veelbelovende arts, met een goede naam en een drukke praktijk alreeds, zij een elegant gezocht meisje. Misschien geen volmaakte schoonheid, maar ene van het soort dat aantrek heeft, dat pakt op de mannen en dat besloten is zonder fortuin, zonder diploma's, zonder vakkennis, zonder buitengewone gaven, zonder hogere studies, desondanks op aangename, ruime en gemakkelijke wijze door het leven te gaan, een benijdenswaardige positie in te nemen. Met inwendig een licht misprijzen voor de grote schare meisjes van kindsbeen af opgevoed om in haar eigen onderhoud te voorzien, zich desnoods alleen door het leven te slaan, om van niemand af te hangen en niemand tot last te zijn, afgezien van het feit of ze al of niet zouden huwen.
| |
| |
Er zijn nu eenmaal werkbijen en parasieten; tot werkbij was zij noch geboren, noch geschikt. Later had hij dat ingezien.
Hij werd dadelijk verliefd op haar, zo als hij het nog nooit was geweest. Zijn ouders, die er tegen waren en zijn broer de Jezuïet, die het hem aanried zich nog eens te bedenken voordat hij zich verbond, lieten hem tenslotte maar betijen. Hij was oud en naar men hoopte wijs genoeg om te weten wat hij deed. Isabella zou zeker een zorgzame huisvrouw wezen, een sieraad voor zijn woning, die zij wel even voornaam zou inrichten als zij zich voornaam wist te kleden. Of ze een goede doktersvrouw zou zijn, met al de zelfopoffering welke die staat vergt, viel te betwijfelen. Maar in ieder geval zou zij wel zorgen dat ze rijk werden, aangezien hij een knap geneesheer en een knappe man was, daarvan bleek iedereen overtuigd.
Drie maand lang waren ze in stilte verloofd. Hij was en bleef smoorlijk verliefd op haar en zij liet het zich gewillig aanleunen. Misschien was zij wat veeleisend, misschien hadden haar wensen en haar genoegens de voorrang op zijn plichten, maar ja ze was zeer jong, verwend en gevierd en ze had dat ondefinieerbare over zich wat de mannen bekoort en dikwijls tot lafheid brengt.
Ondanks hun grote naam en de werkkring van haar vader bezaten ze geen vermogen en hij beschikte alleen over zijn verdiensten als dokter. Zijnde een goede jongen, zoals hij van zichzelf getuigde in het diepst van zijn wezen, had hij de talrijke armenpraktijk uit zijn eerste jaren als arts willen aanhouden en de leden van de mutualiteiten steeds behandeld alsof het grote heren waren. Dat nam veel tijd en gaf weinig gewin.
Hij rekende en overlegde, zij hoorde het alles aan, tamelijk onverschillig, ze hield niet van berekeningen, maar dacht aan wat er nodig was. Ze moesten behoorlijk wonen op een behoorlijke stand, behoorlijk personeel houden, een behoorlijke auto, 's zomers een behoorlijke vacantie, behoorlijk gekleed gaan, de collega's en vrienden behoorlijk ontvangen. Luxe eiste ze werkelijk niet.
Hij vergeleek met de inkomsten der voorgaande jaren en besloot dat ze dan nog even moesten wachten. Hij zou het roer omgooien, meer naar de verdiensten kijken, en dan zou hij haar toch binnen vrij korte tijd kunnen aanbieden, wat zij nodig oordeelde.
Van wachten hield Isabella niet; noch op trams, noch op de toiletten die ze bestelde, noch bij haar kapper of haar pedicure. Op ruimere inkomsten hopen leek haar niet aantrekkelijk, doch aangezien Robert haar beviel en hij ontzettend veel van haar scheen te houden, besloot zij het voorlopig aan te zien.
Enige tijd nadien raakte de verloving af, blijkbaar zonder dat het haar veel leed scheen te doen en kort nadien trouwde zij met een rijk zakenman.
Hij bleef zichzelf gelijk uiterlijk, maar hij was op en top veranderd. Een poosje liep hij de kantjes af, verwaarloosde zijn werk, hervatte zich, nam een maîtresse die hij spoedig weer liet schieten, toen verloofde hij zich met een meisje van mindere stand, maar eer het ernstig tot trouwplannen kwam stierf
| |
| |
het arme ding ondanks zijn goede zorgen en de hoge sommen die hij aan haar gezondheid ten koste had gelegd.
Op zekere dag besloot Robert Soenen dat de vrouwen hem eigenlijk niet meer interesseerden en hij alleen nog voor zijn vak wilde leven en zijn liefhebberijen, waaronder zijn verzameling postzegels en het inrichten van een woning zoals Isabella er indertijd geen had durven dromen.
Hij kwam in de mode, zijn praktijk groeide aan, hij kreeg het overweldigend druk, nam een assistent die hem na twee jaar trachtte beet te nemen, zette deze aan de dijk, deed een deel van zijn werk over aan een zeer toegewijde maar niet al te succesrijke confrater met de belofte dat deze altijd op zijn raad en hulp kon rekenen, wat inderdaad geschiedde, leefde sober, wijdde zich meer aan de studie, werkte hard en was tevreden met zichzelf, de wereld en zijn lot.
Tot voor een half jaar ongeveer, toen begon alles hem de keel uit te hangen en hij had spijt niet getrouwd te zijn. Vrouwen betekenden weinig meer voor hem, maar hij hield van kinderen en het was tenslotte stom altijd voor die van anderen in de zorg te zitten.
Toen kwam Lydwine.
Dat is te zeggen, Lydwine was er altijd geweest, al vele, vele jaren, al voordat hij kennis maakte met Isabella, al vanaf de tijd dat een broer van zijn vader met haar moeder trouwde, maar ze betekende niet meer dan ieder ander lief kind. Ze bestond niet als persoon.
Nu bestond ze wel, in vlees en bloed, wezenlijk en waarachtig, maar ze wilde niets van hem weten, althans niet op de manier die hij wenste.
Wel maakte ze misbruik van hem, misschien zonder dat ze het zelve wist, en erger nog sedert het getob met haar stiefvader begonnen was. Ze riep hem voortdurend te hulp, uitgerekend hem alleen, liet hem voor alles opdraaien, waar het Harold, zijn gezondheid en zijn college betrof, luisterde naar hem als ze hem nodig had en niet als hij haar nodig had, en solferde hem nu als laatste staaltje van haar volkomen onverschilligheid op passioneel gebied te zijnen opzichte Isabella Harskamp op, ofschoon ze moest weten dat... Neen, ze was toen nog te jong.
- Isabella, wat kom jij eigenlijk bij me doen?
- Je raadplegen. Lydwine Verpoorten heeft er op aangedrongen. We zijn min of meer bevriend vanaf onze schooljaren, op het lyceum.
- Neen, Lydwine heeft bij de nonnen gestudeerd.
- Later. Ze is jonger dan ik, was op het lyceum in de voorbereidende klas toen ik al in de hogere zat. Ik heb haar eens verdedigd tegen jaloerse kinderen en een onhebbelijke onderwijzeres, ik kon niet verdragen dat kinderen geplaagd werden. Dat heeft ze nooit vergeten.
- Mogelijk. Lydwine lijdt aan dankbaarheidscomplex, tegenover sommigen althans.
Dus je wenst me te raadplegen. Zo ineens? Een hele eer voor mij. Waarover gaat het, als ik vragen mag?
| |
| |
Isabella Harskamp glimlachte misprijzend. Ah zo, Robert was ontstemd, hield zich van den domme, ofschoon ze Lydwine nadrukkelijk verzocht had hem haar moeilijkheden uit te leggen. Ze was hem dus niet onverschillig na al die jaren.
Met haar gewone gemak van optreden nam ze plaats in de zetel tegenover zijn schrijftafel, trok langzaam de zakdoek uit haar tas, sloeg de ogen neer. Het was toch een moeilijk geval.
- Robert, gedraag je niet als een vreemde. Vergeet en vergeef het verleden. Je bent dokter, je bent altijd voor alles dokter geweest, daardoor ging het op de duur niet tussen ons. Blijf nu ook de dokter voor mij, al valt het je moeilijk. Maar als je bepaald wenst dat ik je de hele geschiedenis vertel, goed dan. Ik vrees dat ik in verwachting ben.
- Je vreest? Hij trok vragend de wenkbrauwen op. Zal dat je man dan geen genoegen doen? Je bent nog op een leeftijd dat je hem met een voltallig stel kunt verblijden.
- Mijn man is al twee jaar van huis, antwoordde ze stroef. Hij komt over enige weken terug. Hij was voor zijn zaken al die tijd in Sydney.
Inwendig beefde ze, al haar zenuwen stonden gespannen, maar haar trots hield haar staande en ze sprak over de toestand alsof het een gewone zaak gold.
In hem kwam toch de geneesheer boven, de man die in zijn diepste wezen is als de priester.
- Dat is een pijnlijk geval, Isabella, antwoordde hij zachter. Maar heb je zekerheid, ben je al naar een dokter geweest? Heb je je nauwkeurig laten onderzoeken? Hoe staat het nu juist met je?
Ze gaf hem de vereiste bijzonderheden, voegde er aan toe dat hij de eerste arts was, die ze raadpleegde.
- Een vriendin van me heeft me het adres van een specialist opgegeven, dokter Heddisohn. Het schijnt een zeer goede gynaecoloog te wezen, voegde ze er gemaakt-onschuldig aan toe. Maar Lydwine Verpoorten...
Isabella hield hem scherp in het oog, maar hij verpinkte niet.
- Daar is de kleedkamer. Ik zal je onderzoeken, indien je dat wenst.
| |
VII.
Isabella lag op de rustbank. Robert Soenen had een badmantel die hij voor zijn vrouwelijke patiënten in de kleedkamer ter beschikking hield, over haar heengeslagen en stond met de rug naar haar toegekeerd zijn handen te wassen.
- Na drie maand kan geen enkele medicus iets met volstrekte zekerheid vaststellen. Het kan een stoornis zijn van nerveuze aard, een opstopping die zich na de zesde maand gewoonlijk door de natuur weer regelt. Het kan een fibroom wezen, ofschoon je daar nog wat jong voor bent. Men kan pas na een maand of vier, wanneer je leven voelt, met zekerheid weten of er zwangerschap bestaat.
| |
| |
- Wat moet ik doen, Robert. Ik kan dat niet afwachten, je weet het. Ik durf de kans niet wagen. Een bekwame gynaecoloog kan het toch op tijd voorkomen.
Hij schokschouderde.
- Ik ben dokter Heddisohn niet.
- Je wilt me dus niet redden? Je wilt het eenvoudig niet?
- Ik wil gaarne alles voor je doen wat een fatsoenlijk man doen kan, Isabella. Ik zal je een rusthuis voorschrijven, waar je wegens overspanning heengaat voordat je man terugkomt, en waar je kunt blijven als ik er op aandring, als het moest wezen zoals je denkt. Dat vermijdt je vele onaangenaamheden aan je eigen haard en desgewenst zullen dan sommige schikkingen gemakkelijker te nemen zijn.
Ze rees half overeind. Hij kwam naar haar toe, ze was een mooie vrouw. Veel mooier dan in haar meisjesjaren, toen ze verloofd waren. Het ragfijne hemd liet borst en schouders bloot. Ze strekte smekend de armen naar hem uit.
- Robert, haar stem joeg hees. Om Godswil Robert, bij onze oude vriendschap, red me! Ik weet alles. Dat het strafbaar is voor de wet, zowel voor jou als voor mij. Doch ik zweer je dat ik zwijgen zal, zwijgen als het graf. Maar het afwachten kan ik niet, onmogelijk, ik wil het ook niet. Liever alles, alles. Veel liever de dood! Robert, heb toch medelijden met me. Ik ben zo verlaten, zo ellendig!
Snikkend viel ze achterover. Hij ging aan het voeteneinde op de hoek van de bank zitten.
- Roep de dood niet op, Isabella, die komt altijd te vroeg. Wat jij van me verlangt komt hierop neer: een kleine inwendige behandeling bij mij aan huis, hier in mijn spreekkamer. Dan ga je veiligheidshalve per taxi naar huis. Na een paar uur begint de vloeïng. Je zegt dan bij je zelf dat de menstruatie weer geregeld is, wat heviger na drie maand. Dan vrees je voor hemorragie en laat je vlug naar het hospitaal of naar een kliniek, waar ik gewoonlijk opereer, heenbrengen en vraagt dat men mij zou waarschuwen. Ik doe een curetage en klaar is kees. Geen haan zal er ooit naar kraaien. Alleen de verpleegster die me bijstaat en ik zullen weten wat er aan de hand is, zullen met zekerheid kunnen vaststellen of er zwangerschap bestond, ja dan neen. Maar wij zijn door onze ambtseed gebonden, niet waar, en niemand riskeert iets, jij allerminst. Zo ben je van alles af. En je kent mij, van oudsher, ook mijn weinige goede kanten. De zogenaamde ‘onbaatzuchtigheid’, die je mij in onze jeugd verweet. Ik zal geen reuzensommen eisen, ik zal geen dwang uitoefenen, ik zal geen exorbitante betaling vragen voor mijn goede diensten, noch in schijven noch in natura. Als we de zaken bij de naam noemen is dit je bedoeling, niet waar?
Ze sloeg de handen voor het gelaat.
- Ja, ja Robert. Ik smeek je er om, in Godsnaam red me.
- Men zal de naam des Heren niet ijdel gebruiken. Ik geloof niet aan veel
| |
| |
meer, maar toch nog aan de Tien Geboden en het staat in het begin daarvan, meen ik.
- Och, Robert, jij spot ook met alles. Doe wat ik je vraag en ik zal je eeuwig dankbaar blijven.
Hij lachte smadelijk.
- En je kunt dan je hele leven blijven rondlopen met de prettige gedachte, dat wij samen, je vroegere verloofde dokter Robert Soenen, en jij, de deftige mevrouw Harskamp, dat wij het samen op een accoordje hebben gegooid om een moord te begaan.
- Robert!
Hij haalde de schouders op.
- Zo wordt het toch opgevat, door de wet, door de katholieke kerk, die nog altijd de officiële godsdienst in België is, en door sommige weldenkende mensen, misschien niet uit jouw, maar dan toch uit mijn omgeving, mijn broer bijvoorbeeld. Ga hem eens om raad vragen, vroeger konden jullie goed met elkaar overweg, met mij maakt hij altijd ruzie.
Ze bleef doorsnikken, schudde het hoofd.
Een moord, herhaalde hij in zichzelf. Een moord, maar hij geloofde het niet. Een embryo, een foetus, een kiem, een beginsel van iets wat misschien een normaal mens zou worden, maar wat evengoed een misgeborene, een idioot, een gebrekkige kon zijn, iets wat beter niet op de wereld was gekomen. Neen, in zijn hart geloofde hij het niet.
Isabella lag nu stil te schreien. Hij kende haar, volgde haar gedachtengang.
De echtgenoot die thuiskomt, de ruzie, het schandaal, gewelddaden misschien. De scheiding met de schuld aan haar zijde, dus geen verplichtingen voor de man die in zijn recht is. Daarna voor haar de verlatenheid en waarschijnlijk de armoede.
Plotseling stond het in zijn naakte bitterheid voor hem: de armoede, dat was het enige wat zij vreesde. Als ze zelve rijk was, onafhankelijk, dan lag ze hier niet te grienen. Dan vertrok ze dadelijk naar het buitenland, maakte de zaak daar in orde of wachtte af en liet het kind in Frankrijk opvoeden. Hier zou ze als jonge gescheiden vrouw haar leventje wel aangenaam kunnen inrichten, misschien doorgaan met haar minnaar. Maar ze bezat niets, ze had geen persoonlijk fortuin, ze hing waarschijnlijk af van de man voor wie ze hem om het geld had verlaten, en die ze nu na zoveel jaren bedrogen had met een ander. En ook van die vent hield ze niet, net zo min als ze van hem als verloofde had gehouden, anders zou ze zijn kind niet willen opoffferen.
- Waarom hebben jullie geen voorzorgen genomen? vroeg hij ijzig.
- Ik heb er nooit over gedacht. Ik ben al zo lang getrouwd. Hij had ook geen kinderen. Nu ja, we hebben daar nooit aan gedacht.
- Dat is jammer achteraf. Enfin, er is nog geen volstrekte zekerheid; als je de volgende week of over veertien dagen weer eens wilt terugkomen, ik ben op het spreekuur altijd tot je beschikking. Zeg aan Lydwine dat je het nog wat zult aanzien.
| |
| |
Hij ging naar zijn schrijftafel, begon bijna werktuigelijk een zenuwbedarend recept te schrijven. Terwijl Isabella zich aankleedde hoorde ze door de halfgeopende deur dat hij een oud liedje floot. Trois jeunes Tambours dat hij vroeger dikwijls zong:
en dan triomfantelijk, ter beschaming van de veeleisende schoonvader:
Pour promener ma mie... Rrrang!
Het eerste schip, dat was deze prachtige woning, zo tip-top in orde, het tweede zijn waarschijnlijk tot barstens toe gevulde brandkast, het derde de vorstelijke nieuwe wagen die voor de deur stond.
Al de dingen waarvan Isabella vroeger gevreesd had dat hij ze haar nooit zou kunnen verschaffen.
Toen was ze een jong meisje, ongerept, mooi misschien op haar manier en begeerlijk voor vele mannen, voor hem althans.
Nu was ze een vrouw van dertig, al tien jaar de wettige echtgenote van een ander, die nu bij hem kwam, omdat ze zwanger was en dat van weer een andere man, peinsde ze. Floot hij daarom dat tergende liedje?
Vreemd dat zij ook juist bij haar laatste onderhoud met Georges een oud versje had aangehaald.
- Bestel dit bij je apotheker, Isabella, het zal je kalmeren. En tracht zo min mogelijk aan je toestand te denken. Nerveuze, dus loze zwangerschap is een veel voorkomend verschijnsel. Het kan ook een fibroom wezen.
Zwijgend nam ze het recept aan.
- Het kàn, maar je weet net zo goed als ik dat dit niet het geval is. Zou ik dadelijk mogen voldoen?
- Geen sprake van. Trouwens je moet de volgende week bij me terugkomen.
- Bij jou? De volgende week, waarvoor?
Ze keek hem aan en plotseling schrok hij van die blik.
- Zal ik een taxi voor je bestellen? Wil ik Lydwine telefoneren, ze is misschien thuis en kan met je meegaan.
Ze schudde het hoofd, klemde zich aan zijn lessenaar vast.
Eigenlijk kon hij haar best zelf even terugbrengen. Neen, dat deed hij niet, waarom zou hij?
Isabella's gelaat was lijkwit.
De kleine Denise, de lege blik van de kleine Denise. Toen was er geen moord geschied, alleen maar een zelfmoord.
| |
| |
Hij vatte haar bij de schouders, boog haar lichaam achterover, zodat ze verplicht was hem aan te zien, maar ze sloot de oogleden en verborg de dode blik.
- Kom overmorgen om twee uur terug, beval hij kort. Wees maar gerust, ik zal voor alles zorgen.
Dezelfde woorden had hij gesproken tot de kleine Denise, maar in de eerste dagen geen tijd voor haar gevonden, en toen hadden ze haar opgehaald uit het kanaal van Willebroek.
De deur was achter Isabella gesloten.
Hij vloekte in zichzelf. Waarom was hij geen wisselagent geworden, of grossist in pharmaceutische artikelen, of vertegenwoordiger voor stofzuigers...
| |
VIII.
Natuurlijk was het leuk, zo'n paar dagen, allemaal jongelui onder elkaar tussen achttien en drieëntwintig, maar eigenlijk waren ze toch een flauw troepje. Kinderachtig in hun gesprekken, hun opvattingen, hun flirt, hun vermaak. Och ja, onschuldig was het eigenlijk wel, gemeen waren ze geen van allen, misschien Joe en Dick in de grond, ze waren het tenminste in hun moppen, maar dat kon grootspraak wezen. En Cilly wilde ze er een volgende keer niet meer bij hebben, maar anders hadden ze toch samen wel veel pret.
Een druk vrolijk troepje, enige wat lawaaiig en een paar aanstellerig, afgetrokken en zwijgzaam. Een stuk of wat goed gekleed, de meesten à la Saint Germain-des-Prés, wat nu eigenlijk verouderd en belachelijk werd.
Ze zaten in Spa op het terras van het Hôtel Cardinal, dronken en rookten aan een stuk door, de ene sigaret aan de voorgaande aanstekend, ook alweer om dik te doen, vond Machteld. Sommigen namen vermouth of porto, omdat er in België in het openbaar geen bols of whisky te krijgen is, maar de meesten dronken net als zijzelve spa of orangina. Morgen over de grens zouden ze natuurlijk weer aan hun pernod's beginnen, en dan waren ze gauw in een staat die opwoog tegen de uitwerking van brandewijn of jeneverborrels.
Machteld Harskamp stond op. Er was sedert deze middag een zekere ongedurigheid over haar gekomen, ze had ook lang niet zo smakelijk gegeten als anders, zij die van stevige schotels hield en zich om de slanke lijn niet bekommerde zoals Cilly. Ze voelde zich zonder enige reden landerig, een vreemde loomheid, die niet uit haar lichaam voortkwam, maar uit haar geest of haar gemoed. Uit haar hart kon het niet wezen, ze hield eigenlijk van niemand bijzonder veel, behalve dan van haar vader en ook wel van haar oudste broer in Sydney. Mama was al zo lang dood en om de schoonzusters gaf ze niet veel, noch om Isabella, noch om de twee andere.
- Trek je er weer tussen uit, Machteld? Je hebt zeker een afspraak in de bossen, ergens met een sympathieke werkman, die in een hutje op een open
| |
| |
plekje woont, vuil en bezweet van zijn werk komt, zich in de beek gaat wassen als een natuurmens, jou dan in zijn armen knelt... en de rest.
- Ik wou dat het waar was. Tot later.
Ze ging naar haar auto, wuifde nog eens met de hand en gleed weg.
- Wat doen we verder? Blijven we vannacht nog hier?
- We zouden immers naar het casino gaan, er wordt gedanst.
- Ajakkes, veel te vermoeiend, gaapte Joe.
- Gokker! Jullie kunt aan de speeltafel gaan. Ben, alla, zoon van Israël, doe je mond open, je bent vindingrijk. Geef eens raad. Wat zullen we doen om ons verder te amuseren?
- Wachten tot Machteld terugkomt, en dan zullen we wel zien.
- Onzin. Omdat er in haar wagen de meeste plaats is en zij dus het zwaarste deel van ons vrachtje oplaadt, hoeven we nog niet helemaal naar haar pijpen te dansen. Ieder doet waar hij zin in heeft, dat was de afspraak. Ieder voor zich, of twee aan twee, anders is de lol er gauw af. Kom jongelui, wie gaat er in mijn karretje mee, een toertje over Eupen en Malmedy?
De meesten stoven op, ze zaten met z'n achten in een auto voor vier, een paar slenterden weg in de richting van Marteau. Alleen Ben bleef zitten met zijn glas coca-cola en zijn eeuwige almossigaret, en dacht aan Machteld.
Maar Machteld dacht niet aan hem.
Wat was het een mooie dag en wat hield ze van de Ardennen. Vreemd, ze had al zoveel gezien, zoveel gereisd, maar ze was toch zo heel anders dan haar troepje kameraden. De anderen leken altijd min of meer onverzadigd en zij had in zoveel dingen plezier, ze liep zo graag door de bossen, ze kende de streek van Spa en rondom mijlen ver. Eigenlijk zou ze er willen wonen, een practisch vierkant huisje, eenvoudig als een ardeense woning met dikke muren en kleine ramen, alleen het gemak van onze tijd, centrale verwarming, watervoorziening, een garage, een kolenkelder en een grote houtvoorraad voor de winter, een goede koelkast en het werk dat ze zou liefhebben. En dan een flinke man, niet een van de snobs, waar ze mee danste en tenniste en ging zwemmen. Een brave ernstige man, iets in de aard van Papa. Maar hij hoefde haar niet zo schromelijk te verwennen. Ze zou goed voor hem zorgen, het huishouden waarnemen en...
- Verroest, mopperde ze, daar had ik na acht dagen meer dan zat en genoeg van.
Bij de Sauvinière hield ze stil, zette haar auto aan de kant. De waardin kende haar, kende ook het vrolijke troepje, waar ze dikwijls mee hier kwam. Ze waren wat rumoerig, maar verteerden en betaalden ruim, en als er iemand iets brak, dan was het altijd dit grote blonde meisje dat de extra kosten regelde en nog een fooi gaf voor het personeel dat ze er niet eens op nahield.
Machteld wipte uit de wagen, riep dat ze aanstonds terugkwam voor een kop koffie en liep het rotsige voetpad af naar de bron bij de Franse gedenksteen.
Wat deed je eigenlijk beneden in Spa, in de drukte van het plein voor het
| |
| |
casino, wat deed je in de Jardin de Sept Heures als het hier zo prettig was, zo rustig, zo stil, zo echt buiten.
Na een poosje afdalen ging ze op een rotsblok zitten en keek naar het kabbelende beekje, schopte een sandaal uit, stak haar voet in het water en lachte zichzelf uit omdat ze speelde als een klein kind.
De lange bleke jongen, die ze hier een paar maal ontmoet had, was er niet. Iets weerhield haar in de gelagkamer naar hem te vragen.
Als ze toevallig deze morgen, uit nijdigheid tegenover de flauwe revues van de anderen nu maar niet die paar ernstige kranten had gekocht, zij die niets om politiek gaf. Als haar oog maar niet twee keer op het bericht was gevallen: ‘De gerechtelijke politie bij het parket-generaal te Brussel verzoekt ons mede te delen: Verdwenen sedert donderdag laatstleden jongmens van zeventien jaar, gekleed in rouw, met beige regenjas, blootshoofds. Lengte 1 m 70, donkerbruin golvend haar, lichtgrijze ogen, hoog voorhoofd, rechte neus. Personen die inlichtingen kunnen verschaffen worden verzocht zich te willen melden bij de dichtstbij gelegen politie- of rijkswachtpost’.
Ze had hem eergisteren ook gezien, boven het meer van Warfaaz. En als ze het zich goed herinnerde zijn schim laat in de avond al de eerste dag van hun aankomst. Hij zag er niet onverzorgd uit, maar vreemd, net of hij ziek was en hij had iets schuws over zich. Het was een knappe jongen en hij leek van goeden huize. Ze zou wat door Spa toeren, als hij hier logeerde dan moest hij tegen etenstijd in de buurt van zijn hotel komen.
Op de steile grote baan gleed de auto als vanzelf naar de kom van de stad, ze reed door naar het station en toen ineens stopte ze. Ze zag de lange jongen de weg inslaan links naar boven, de Adolphe Bastinstraat en volgde hem langzaam.
Hij draaide het hek binnen van een grote lage villa. De tuin leek maar halfverzorgd, net of er nog in gebouwd zou worden. Hij liep de treden naar de voordeur op, die hij openduwde alsof hij er thuis hoorde.
Machteld ging hem achterna, trad ook binnen.
Het was een kerk, of beter gezegd een kapel, of neen eerder een grote zaal die deed denken aan het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci en die als kerk was ingericht. Machteld was gedoopt en Papa had er op gestaan dat ze ook haar Plechtige Communie deed en bij die gelegenheid een groot diner gegeven, omdat hij wist dat Mama het zou gewenst hebben indien ze nog leefde, maar ze deden thuis geen van allen wat aan de godsdienst, noch Papa die liberaal was, noch de verdere familie. Haar oudste broer was zelfs niet in de kerk getrouwd, de twee anderen wel, meende ze. Ze waren allen veel ouder dan Machteld. Zij was het nakomertje, dat haar moeder het leven had gekost. Machteld hield haar Pasen en ging ook des zondags naar de mis als het niet al te slecht uitkwam. Papa moedigde dat aan, ook al weer omdat Mama... het oude liedje.
Maar opeens hier in die zaal, die geen kapel was en geen kerk en toch vromer dan een bede-oord, die zo licht was met veel ramen en veel bloemen
| |
| |
en een paar heiligenbeelden, links een Pieta, waar er frisse lucht was en de zon kon binnendringen, ontwaakte weer iets in haar van het zoete gevoel dat ze gekend had als klein kind, een gevoel van fondant en pralines. Toen hun oude blindgeworden huishoudster nog leefde en altijd bereid was haar breiwerk of rozenkrans weg te leggen om met Machteld te spelen en haar te vertellen van de hemel en Onze Lieve Heer, van de heilige Maagd Maria en de engelen die zwierden op kristallen schommels aan zilveren kettingen en waar ze allemaal rijstepap aten, de hele dag door, nooit andijvie of tarwebrood waar Machteld niet van hield, maar rijstepap met room en suiker met gouden lepels, en al die soort dingen.
De bleke jongen was tegen de muur op een stoel neergezakt en zat zachtjes te schreien, niet luid maar heftig, met felle schokken van de schouders, alsof hij zich met geweld bedwong.
Ze zou maar heengaan, hij woonde hier waarschijnlijk in Spa en had verdriet, hij was in het zwart. ‘De gerechtelijke politie - meldt - als verdwenen - jongmens - in de rouw - golvend donkerbruin haar... Personen die inlichtingen kunnen verschaffen...’
Machteld knielde op een stoel, maar na een poosje werd ze het moe, ging naar de jongen toe en trok hem aan de mouw.
Verschrikt keek hij op.
- Is u misschien ziek? vroeg ze vriendelijk.
Hij schudde het hoofd, knikte toen.
- Ja, ik geloof dat ik ziek ben.
- Dan moet u hier niet blijven. Kom mee naar buiten.
Gewillig stond hij op, maar toen de deur openging en ze in het volle daglicht kwamen, wankelde hij.
Machteld nam hem bij de arm en troonde hem mede naar de bank bij het beeld, dat midden in de tuin stond.
De jongen begon nu plotseling hartstochtelijk en hardop te schreien.
Dit is geen ogenblik voor flauwe complimenten, besloot Machteld, die jongen is ziek, of niet goed wijs, of de vermiste. Een van drie.
- Woon je hier? vroeg ze familiair en kortaf.
- Neen, ik woon eigenlijk in Brussel.
- Wat doe je dan hier alleen? Ben je met je familie in een hotel?
Hij schudde ontkennend het hoofd.
- Je kunt me wel behoorlijk antwoord geven. Ben je er thuis vandoor gegaan? Ruzie gehad? Of met een meisje weggelopen? Of geld gegapt?
Het waren de redenen, waarom haar kameraden er soms in een boze bui voor een dag of wat uittrokken, om dan als het geld op was met hangende pootjes naar huis terug te keren en soms een pak slaag opliepen al waren ze van nog zo'n fijne familie. De vaders hadden dan daarin groot gelijk, vond Machteld.
Maar de jongen hief zijn bleek gelaat naar haar op en schudde wederom heftig ontkennend het hoofd.
| |
| |
- Neen, neen, volstrekt niet. Mijn vader is gestorven, er was een vreselijk ongeluk gebeurd en ik dacht... ik meende... ik...
- Dat is geen reden om thuis weg te lopen, oordeelde Machteld zakelijk. Weten ze in Brussel dat je hier bent?
Hij schudde het hoofd en begon weer zachtjes te schreien.
- Alle mensen, ben jij me een lummel!
Toen pakte ze zijn hand vast, sloeg haar vingers om zijn pols.
- Jongenlief, je bent doodziek, je hebt griep, misschien wel negentig graden. Zeg me gauw hoe je heet en waar je woont.
Hij slikte, stotterde, haalde een kaartje uit zijn vestzak met de naam van De Heer en Mevrouw ...... dus zijn ouders, en dan het adres en het telefoonnummer.
De stakkerd is ziek, waarschijnlijk van verdriet. Of het is hem in het hoofd geslagen. Ik zal maar niets zeggen van de vermissing en de gerechtelijke politie, dacht Machteld in een flits, en toen kordaat:
- Ga maar met me mee naar mijn hotel, dan kan ik daar bij jou thuis telefoneren en je daarna tot aan het station brengen.
Op dat ogenblik kwam een soort geestelijke naar hen toe. Een pater kon het niet wezen, hij zag er wat sjofel uit en had een blauwe boezeroen voor, dus een broeder.
Hij knikte vriendelijk tegen de schreiende jongen.
- Gaat het nu wat beter? vroeg hij in erbarmelijk slecht Frans. De jongen knikte.
- Ja broeder Joachim, veel beter. Ik ga terug naar huis.
Het broederke met zijn zachte blik keek Machteld aan.
- De jonge heer komt hier iedere dag, gewoonlijk 's avonds, wat later dan nu. Hij zegt dat hij bij ons wil blijven, hier in het klooster voorgoed, net als ik, maar dat kan niet zo ineens, zijn ouders moeten het goed vinden. Hij heeft verdriet om zijn vader zegt hij. Ik geloof dat hij zich niet heel goed voelt.
Broeders met ogen als van kinderen of heiligen lezen waarschijnlijk geen dagbladen, luisteren niet naar de radio en zijn niet slim genoeg om te zien dat deze jongen halfgek of doodziek is.
- Is u zijn zuster? Is u hem komen halen, neemt u hem weer mee? vroeg broeder Joachim hoopvol.
- Ja, antwoordde Machteld beslist. Ik neem hem mee naar huis.
| |
IX.
De voordeur ging open en Harold vloog schreiend in de armen van zijn zuster. Ze voerde hem naar binnen, bevend stond zijn moeder in de huiskamer.
- Mijn jongen, mijn lieve lieve jongen, och mijn arme jongen toch. God zij lof en dank.
| |
| |
Machteld was ze maar gevolgd. Enige opheldering zou ze toch moeten geven en het was nu niet het ogenblik om beleefdheden of plichtplegingen te verwachten.
Een gezellige, wat ouderwetse zitkamer. Niet zo weelderig als bij haar thuis, niet zo smaakvol als bij Isabella, maar degelijk, warm, innig, met de atmosfeer van gebruiktworden en bewoondzijn.
Harold bleef snikken en trilde als een riet. De bedarende stem van zijn zuster klonk toch vol gezag.
- Kom jongen, ga mee naar boven met Moeder. Ze zal je in bed stoppen net als een kleine dreumes, straks kun je een flink bad nemen. Je bent thuis, dat is de hoofdzaak, veilig en ongedeerd.
Machteld knikte. Die verpleegster was blijkbaar een verstandig mens.
- Neem u ons niet kwalijk, mejuffrouw, gaat u zitten. Moeder en ik hebben zoveel angstige dagen en nachten doorgebracht. We zijn u duizendmaal dankbaar, duizendmaal. Het is werkelijk zeer lief van u. Wat hebt u niet allemaal voor mijn broer gedaan!
Ze hebben opvoeding genoten ook, die mensen, dacht Machteld. Ze vragen niets, ze verlangen geen uitleg, maar die zal ik ze zelve wel verstrekken.
- O, het is niet de moeite waard. Ik zag hem in Spa, dacht eerst dat het een van de badgasten of van de gewone bezoekers was. Met al die grote hotels door de mutualiteiten als rusthuizen, vacantieverblijven en herstellingsoorden ingericht is het er nu weer stampvol. Hij hield zich ook gewoon, alleen wat afzijdig.
- Maar hoe wist u wie hij was? Hoe hebt u geraden dat...
Met een misprijzend gebaar haalde Machteld een stuk van het dagblad uit haar zak, waar het verfrommeld tussen haar zakdoek, haar portemonnaie en een doosje hopjes gekneld zat, en het met duim en wijsvinger aanpakkend alsof ze er een beetje vies van was legde ze het op tafel.
- Wat te vlug om er zoveel beslag over te maken, net of de arme jongen ontvoerd of weggelopen was. Maar enfin, ik begrijp dat u in angst zat. Het was een soort zenuwcrisis, hij verlangde naar rust en eenzaamheid, heeft me tamelijk verward een geschiedenis verteld over zijn vader, en ruzie, en een val met dodelijk afloop. Hij had 's avonds na de begrafenis auto-stop gedaan, is in Spa aangekomen, heeft daar een paar dagen in de bossen rondgezworven, blijkbaar erg overspannen. Een aanval van mensenschuwheid denk ik, laat maar een dokter komen en houd hem wat in bed. We kunnen altijd zeggen dat hij een kaart naar huis had gezonden, die niet is aangekomen, of die in de zak van zijn overjas bleef steken, dat gebeurt bij mannen strijk en zet. En dan hoeft er verder niet meer over gebazeld te worden.
Ze sprak op een toon alsof zij er zelve in betrokken was, of het haar evenzeer aanging als hen, en er was iets ontroerends in haar waarschuwing om verdere opspraak te vermijden.
- En u is dan zo goed geweest... U waart ook in Spa. Waar hebt u hem ontdekt?
| |
| |
- Er was geen ontdekken aan. De mensen maken altijd iets heel ingewikkelds van de gewoonste zaken. Ze hebben hem de hemel mag weten misschien tot in Frankrijk of Spanje, of aan de haven van Antwerpen gezocht, terwijl hij doodbedaard in de bossen rondwandelde... Nu ja, het doet er verder niet toe. Op onze terugtocht heeft hij me dan uit zichzelf het een en ander verteld.
Een lichte argwaan was toch in Lydwine opgestegen.
- Hij ziet er vrij behoorlijk uit om zo in het wilde weg te hebben rondgelopen. En waar heeft hij eigenlijk gelogeerd?
- Voordat we vertrokken heeft hij zich in ons hotel wat opgeknapt. Hij heeft 's nachts geloof ik altijd geslapen in de vele hutten en schuilplaatsen in de omtrek van Spa, die overdekt zijn en waar hij op de houten banken kon liggen. Bovendien had hij geld in zijn jaszak en er stak een portefeuille in zijn gabardine, dus het was allemaal heus zo erg niet. Als ze gaan kamperen moeten ze zich ook behelpen. Hij ging hier en daar wat eten, dikwijls in de Sauvinière en hij zegde me dat hij zich ook een paar maal had laten scheren. Ik heb hem aangesproken in een tuintje bij een soort kapel in de Adolphe Bastinstraat, waar hij in zijn eentje heel zielig zat te schreien.
- De kapel van de Paters Servieten van Maria, ja, ja, die kennen we heel goed. We gingen vroeger nog al eens naar Spa op vacantie.
- Wel, dan ziet u hoe eenvoudig het allemaal was. Uw broer is daar een beetje troost gaan zoeken.
Daar was een duidelijk merkbare opzet om het geval te minimaliseren bij dit jonge meisje. Zou ze Harold in een avontuurtje gelokt hebben? Hij was zo'n aantrekkelijke jongen.
Machteld, in een zetel neergeploft, met een niet zeer fris blauwkatoenen kleed aan, blote benen, korte wat besmeurde sokjes in sandalen, en het vlasblonde haar in blessen op de schouders neerhangend, maakte een moeilijk te bepalen indruk.
Maar het kleed, ofschoon wat verfomfaaid, was ontegenzeggelijk van goede snit, kwam uit een groot modehuis; de halfvuile sokjes van het fijnste nylon en de stevige damleren sandalen moesten het driedubbele van een gewoon artikel in dat soort gekost hebben.
Ze zwegen beiden, er werd gebeld.
- Een ogenblik, als 't u belieft. De dienstbode vertrek altijd om vijf uur, dus moet ik opendoen.
- Ga uw gang.
Ze hoorde een wel gedempt maar druk gesprek in de vestibule, de kamerdeur ging open en een man van middelbare leeftijd trad binnen.
Lydwine stelde hem voor:
- Dokter Robert Soenen, een neef van ons. Ja, dat is nu eigenaardig, maar uw naam, mejuffrouw...? We waren allen wat in de war.
Machteld schudde het haar uit het gezicht en stak de hand uit. Ondanks
| |
| |
haar zomerse kleding droeg ze stevige bruinlederen handschoenen, een gewoonte als ze auto reed.
Robert nam haar hand in de zijne, keek haar vorsend aan. Ze knikte beleefd:
- Machteld Harskamp.
Hij fronste de wenkbrauwen, bijna ongelovig.
- Pardon. U zegde?
Hij is zeker een beetje hardhorig, dacht het meisje. Ze haalde de schouders op en antwoordde wat luider.
- Machteld Harskamp. Ik heb de zogezegd vermiste jongeman thuisgebracht. Harskamp & Harskamp, de grote zaak op de Louizalaan, hier vlakbij.
Ze hielden zich neutraal, maar de blik van verstandhouding die de geneesheer en de verpleegster wisselden ontging haar niet. O zo, ze zijn overtuigd dat ik die bengel verleid heb. Ze vervolgde wrevelig:
- Wel, het verloren schaap is terecht. Maak hem geen standje, hij lijkt me een goede jongen, maar wat overstuur. Dat broedertje ginder in Spa, Jochim of Jachom of iets dergelijks zegde dat hij absoluut daar wilde blijven in het klooster, maar dat was natuurlijk onzin, dus heb ik hem thuisgebracht.
De huistelefoon floot, Lydwine luisterde, wendde zich daarna tot Machteld:
- Harold ligt rustig te bed, Moeder zit bij hem. Hij vraagt of u hem toch zeker goedendag komt zeggen voordat u weggaat, dan kan hij u bedanken.
- Wel, als het hem plezier doet, mij is het goed. Zieken moet je nooit tegenwerken, sprak ze stroef, en met Robert Soenen volgde zij de verpleegster de trap op.
In zijn prettige frisse jongenskamer lag de patiënt, wel met verhoogde kleur, doch blijkbaar rustig en tevreden. De moeder stond op, sloot het meisje in haar armen.
- Harold heeft me alles verteld. Ik zal u nooit, nooit genoeg kunnen danken.
- O, het was de moeite niet.
Machteld trad op het bed toe, de jongen stak beide handen naar haar uit.
Robert Soenen beschouwde het tafereel.
Hij dacht aan de vrouw die gisteren haar armen naar hem had uitgestrekt. Hier was het een omgekeerd geval.
Daar in zijn nuchtere en nochtans luxueuze doktersspreekkamer had de zwoelte van bitterzoete herinneringen, van loven en bieden, van smeken en weigeren gehangen, de reuk van vergane dingen en komend bederf.
Hier in het eenvoudige jongensvertrek, met portretten van autorenners en himalayabeklimmers, met de muren wat overladen door reproducties van vrome schilderijen naar grote meesters, straalde in de ogen van de zieke jongen zo'n kinderlijke blijdschap. Hier hing een geur van jeugd en toekomst.
- Je bent een echt lief meisje, ik denk dat er zo in Brussel geen drie te vinden zijn. En je legt alles zo goed uit. Ik geloof nu ook dat het heus mijn schuld niet is van Vaders dood. Het kan me zelfs niet schelen als ze op het
| |
| |
college aanmerkingen zullen maken. Zie je Machteld, ze hebben bij de Jezuïeten niet graag dat we... dat we nu al met meisjes uitgaan en zo...
- Mijns inziens hebben de Paters Jezuïeten daar groot gelijk in. Machteld dacht aan Cilly en compagnie. Maar bij hen moet je toch nooit voorgoed blijven, hoor. Ik zal morgen aan dat aardige broederke in Spa zeggen, dat je later bij hen komt, maar pas veel later, vooreerst nog niet.
Ze bukte zich, kuste hem op het klamme voorhoofd.
- Dag Harold, beterschap hoor en nergens over piekeren. Als je over een paar dagen zin hebt om een mooie toer per auto te maken bel me dan op, dan kom ik je afhalen, samen met je moeder. En nu moet ik heus weggaan.
Het meisje nam afscheid, drukte iedereen de hand, maar keek dokter Robert Soenen even aan met een blik of de firma Harskamp & Harskamp, Sidney-Brussel, hoofdkantoor Louizalaan, hem eigenlijk uitlachte.
(vervolgt)
|
|