Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104
(1959)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 297]
| |
Kroniek
| |
[pagina 298]
| |
25-jarige schrijver bekendheid heeft bezorgd, nl. Il Crepuscolo dei Filosofi (1906). In Papini's optreden lagen er in die jaren een uitgesproken hardheid, hoogmoed en een overheersend superioriteitsgevoel; zachtheid, edelmoedigheid, toegeeflijkheid waren deze autodidact vreemd. Maar een zoekersnatuur was hij en dat is hij zijn leven lang gebleven. De man die in zijn hoogmoed er naar gestreefd had een Übermensch, een god te worden (zie zijn inleiding op de Storia di Cristo, pag. XXVII), kwam ten lange laatste door bittere ervaringen en desillusies tot bezinning, maar de onrust van het hart werd er des te groter om. ‘Ik geloofde niet aan het Kruis, ik ging niet naar de Kerk, maar die twee Machten geloofden in mij... en ik was hun gevangene vóór ik mij had overgegeven’. Aldus luidt het in een der eerste kapittels. Maar alvorens deze weerbarstige door de genade als in een net kon worden verstrikt en gevangen, voorgoed, zou er nog veel water door de Tiber vloeien. Het boek, zoals het thans voor ons ligt, is geen organisch geheel. De 48 kapittels die het telt, vertonen onderling geen merkbare samenhang, maar er loopt een lijn doorheen die de voornaamste episodes - etappes op de weg - alhoewel los van elkaar staande, toch in een soort chronologische orde schikt. Een van die episodes, waarvan de betekenis in het oog springt, is die waarin Papini verhaalt hoe de onvoldaanheid van zijn jeugd hem eens van huis had weggedreven, op een lange zwerftocht in gezelschap van een vriend. Een banaal avontuur. Maar het toeval zorgt er voor dat hij op die tocht onderdak krijgt bij een familie van ruwe, naar patriarchale zeden levende bergbewoners. En hier ziet hij voor het eerst het meisje, dat later zijn vrouw zal worden. ‘Ze leek een wezen zoals die geweest moesten zijn tijdens de eerste dagen der mensheid, vóór de zonde en de val, toen nog fris waren de indruk van de geschapen vormen en de herinneringen aan de volmaaktheid door Gods hand geboetseerd... Jong was zij zoals iedere morgen jong is; de Eerste Ongehoorzame moet er aldus uit gezien hebben, toen Adam ontwaakte en haar bewonderde. Wie haar aankeek, en geen bruut was, kon niet anders dan dankbaar zijn omdat zij bestond en leefde. Voor het eerst in mijn bestaan, drong het als in een flits - die mij in de war bracht - tot mij door wat een vrouw was. Niemand had ooit mijn bloed en mijn verbeelding zo in beroering gebracht als die arme bergbewoonster, die naar hooi geurde en naar jeugd. En zij maakte zo'n overstelpende indruk op mij, dat ik de hele avond niet bij machte was een woord tot haar te richten...’ Giacinta Giovagnoli, het meisje dat door Papini in zulke lyrische termen bezongen werd, is inderdaad zijn vrouw geworden. En de eerste aanleiding tot zijn geloofsovergang. Wij herinneren ons nog de geestdrift die het verschijnen van de Storia di Cristo destijds wekte, want Papini's bekering werd hierdoor een voldongen feit. Dat was in 1921. De schrijver had aan zijn boek gewerkt sedert augustus 1919. Maar nu vernemen we in La seconda Nascita dat die bekering eigenlijk | |
[pagina 299]
| |
al veel vroeger had kunnen gebeuren! Toen hij nl. al flink was gevorderd en het doel nabij leek, had hij eens een gesprek met een priester in Milaan, waarbij het punt werd aangeraakt van de goddelijkheid van Jezus. Papini bekende dat de overtuiging van die goddelijkheid nog niet helemaal vast bij hem was doorgedrongen, waarop de priester (die door hem beschreven wordt als een man die gloed en bezieling miste) hem de raad gaf zich nog eens goed en langdurig te bedenken. ‘Had ik die raad niet gekregen, zegt Papini, dan zou ik vermoedelijk tien jaar vroeger aan de voet van het Kruis hebben geknield’. Op een vroege ochtend spreekt hij zijn biecht, maar hij voelt zich meer verward dan ontroerd. Na gecommuniceerd te hebben, wordt hij enige verlichting gewaar en een paar dagen later wordt zijn huwelijk ingezegend in de kerk van de SS. Annunziata, in zijn vaderstad Firenze. Aan deze bekering hapert er evenwel iets. Papini heeft de stap gezet, meer om zijn bruid terwille te zijn dan uit innerlijke drang en diepe overtuiging. In de landelijke omgeving waar hij verblijft, bij de patriarkale familie Giovagnoli (de oude Giovagnoli heeft hij in een schitterende bladzijde beschreven), voelt hij zich langzaam terugzinken in zijn vroegere onverschilligheid, in zijn ongeloof. Terwijl hij die eenvoudige bergbewoners uit het Evangelie voorleest, wat diepe indruk maakt op die mensen die van de godsdienst niet veel meer afweten dan wat ze 's zondags in een korte preek te horen krijgen, flakkert in zijn binnenste de strijd weer op tussen gevoel en rede. ‘Mijn verstand geloofde niet, maar mijn hart helde, zonder daarom kristelijk te zijn, naar het kristendom over’. Die strijd is lang en bitter. Veel heeft hij uit te vechten, en niet enkel met zich zelf doch ook met zijn tegenstanders, die hem van huichelarij en dubbelzinnigheid beschuldigen, zodat hij er toe komt, ter intentie van deze laatsten, zijn pen in de vitriool te dopen... Papini wil klaarheid voor zichzelf, hij wenst dat men begrip zou tonen voor de stap die hij gezet heeft, hij voert argumenten aan, hij verdedigt zich tegenover zich zelf en de anderen. Vrij en vrank spreekt hij zich uit over de grote problemen, hoe hij vroeger dacht en hoe hij thans denkt over de filosofie, de politiek, de kunst, de godsdienst. ‘Op het stuk van de filosofie ben ik steeds een pessimist geweest en als kristen ben ik dat thans voor een goed deel nog. Van politieke partijen heb ik nooit deel uitgemaakt. Maar Italië heb ik altijd in het hart gedragen... Ik veroordeel, met de Kerk, de oorlogen van alle slag, de buitenlandse en de binnenlandse, evengoed als de hoogmoed der naties die nog rampspoediger is voor het mensdom dan de zelfgenoegzaamheid der individuen, maar toch koester ik in mijn hart een onoverwinnelijke voorliefde voor de dubbel gewijde grond die mij een moeder heeft geschonken, een vrouw, een taal, die mijn schoon en krachtig instrument is, en een traditie van grootheid, door geen enkel volk, dood of levend, overtroffen... In mijn kunst, die de kunst is van het schrijven, ben ik trouw gebleven aan mijn meesters, trouw aan mijn banier sedert het ogenblik waarop ik met schrijven ben begonnen. Ik heb altijd gehouden van openhartigheid, | |
[pagina 300]
| |
ongedwongenheid, van een uitdrukkingswijze die recht op haar doel afgaat, ook al mocht dit op ruwheid of boersheid lijken... Een korte poos heb ik me bij de futuristen aangesloten, omdat die, naar het me toescheen, bij machte waren wat frisse zeelucht in het provinciaal salon van onze letterkunde te laten binnenstromen... Maar zodra ik merkte dat men, om de kunst te vernieuwen, er toe kwamen ze te negeren... ben ik op mijn stappen teruggekeerd, zonder evenwel, voor of na mijn manier van schrijven te wijzigen... Blijft over de religie. En hier heeft er inderdaad en ommekeer plaatsgehad, en een zeer grote: van de ontkenning naar de bevestiging, van de twijfel naar de zekerheid, van het diabolisme naar het Evangelie... Kort en goed mag ik zeggen, dat niet zozeer ik veranderd ben, maar dat God mij met geweld, door wenken, door verzoekingen, ja door de waarlijk goddelijke overmacht van de genade, uit de dwaling heeft getrokken opdat ik Hem zou toebehoren’... Die uitspraken tekenen de mens met zijn wankelmoed en zijn onstuimigheid, met de ongeveinsde oprechtheid van zijn streven naar een hoger ideaal, maar tevens met de vaste hoop dat zijn kunst hierdoor niet in het gedrang zal komen, dat hij de schrijver blijven zal die hij was. Een drama in Papini's leven is geweest, dat hij die dicht bij Krisrus was aangeland, daarna weer het spoor bijster raakte en opnieuw, naar eigen getuigenis, in de ban van Satan kwam. En zo ver ging te schrijven over Jesus, de zondaar! Uit die afgrond, bekent hij, was ten slotte geen ontkomen meer tenzij naar boven, naar het Licht! In 1912 is dit proces nog in volle ontwikkeling. Dat jaar verschijnt zijn Un Uomo finito, het boek van de verloren illuzies, waarin hij definitief afrekent met zich zelf. Tijdens de jaren die volgen, komt de oorlog brutaal zijn wereldbeeld in puin slaan. Zijn geschokt vertrouwen zoekt naar een houvast. Is de weg die hij al eens is trachten op te gaan, niet de goede? Hij probeert het. Hij ontmoet gelukkig vrienden op die weg, die even trouw zich betonen als onbaatzuchtig. Voor een van hen heeft hij in een paar kapittels van dit boek een monument opgericht: met de Silverio die hier wordt uitgebeeld in het vertrouwde Toskaanse landschap, is niemand anders bedoeld dan de schrijver Domenico Giuliotti, zelf een bekeerling, en die door de gloed van zijn staalharde overtuiging, zijn dappere en onvermoeibare overredingskracht, maar ook door de zuiverheid van zijn inzicht en de roerende, kinderlijke eenvoud van zijn gemoed, op Papini een invloed heeft uitgeoefend als geen ander vriend of weggenootGa naar voetnoot(1). Het boek roept gestalten op die men nooit meer vergeet. Bij wijlen wordt het verhaal onderbroken door meditaties en beschouwingen - het gewetensonderzoek van deze gekwelde ziel die maar niet vermag uit te barsten in een jubel van bevrijding - maar daarop volgen dan wat men zou kunnen noemen, schetsen met epische allure, waarin de mens door de smart gelouterd, in een ander licht wordt bekeken dat hem groot doet schijnen en rijp maakt voor de | |
[pagina 301]
| |
eeuwigheid. Wie b.v. de laatste kapittels van La seconda Nascita leest, met name het verhaal van het sterven, in een eenzame hospitaalkamer, van de soldaat die de gruwelijkheid van de eerste wereldoorlog heeft overleefd, maar ziek naar huis komt en wordt opgenomen in een lazaret en daar de dood afwacht, die zal een indruk ondergaan van diepe ontroering en begrijpen dat Papini als een ander man, van dit doodbed naar huis keerde. Dit was wellicht de laatste wenk die God hem gaf: het was Pasen 1919, en in mei daaropvolgend deden zijn twee dochtertjes hun plechtige Communie. Toen zij het Goddelijk Lichaam ontvingen, voelde hij zich de keel toenijpen, hij Papini die niet wenen kon. Het wonder was gebeurd. De genade had haar net om hem geweven. In augustus van datzelfde jaar zet hij zich aan het verhaal van Jezus' leven...
***
Het is met de zg. bekeringsverhalen ongeveer gesteld zoals met dagboeken van schrijvers: ze lijken alle wel enigszins op elkaar, nl. wat betreft de titel, maar voor het overige verschillen ze grondig. Naar opvatting en vorm. En naar inhoud! Er zijn ons verschillende van dergelijke verhalen uit de laatste vijftig, zestig jaar bekend: van Jörgensen, Bloy, Verkade, Van Eeden, Van der Meer de Walcheren e.a., maar Papini's boek is met geen van de geciteerde te vergelijken. Daarmede wil niet gezegd zijn dat La seconda Nascita zijn belangrijkste werk zou wezen. Dat is het inderdaad niet, omdat de schrijver het er niet heeft op aangelegd. Maar het is een getuigenis, mannelijk en sterk, met een glanzende kern van oprechtheid en een argumentering die bij wijlen treft door haar felheid en haar scherpte van toon en dan wel eens het karakter krijgt van een verweerschrift. Eigen dwaling en zwakheid worden vrijmoedig bekend en de hunkering wordt uitgezegd van een gemoed dat zich zo moeilijk geven kan, zodat wij hier de schrijver zien in een andere gedaante, een mildere menselijkheid: ‘De mensen van wie ik steeds meer zou willen houden, kan ik niets anders aanbieden dan een stuk van mijn ziel... Mocht gij hier en daar in deze bladzijden een waarachtige harteklop horen, denk dan dat mijn hart steeds feller bemind heeft dan het zelf genegenheid heeft ondervonden...’ Van de vroegere stugheid en de trotse hooghartigheid is hier niet veel meer overgebleven en in de plaats daarvan kwam een gevoel van broederlijke liefde, naar de kristelijke opvatting. Papini's proza lezen is een genot. Ook in dit werk komen bladzijden voor die tot het schoonste behoren wat hij heeft geschreven. Bladzijden van dat geurig en sappig proza dat naar de toskaanse aarde ruikt, met zwierige gang, robuust en ritmisch, en met schitterende vonken doorgloeid van beproefde toskaanse woordvaardigheid, wegspetterend onder de hamerslagen op het aambeeld. En de vraag dringt zich onwillekeurig op: waarom heeft Papini dit boek niet tijdens zijn leven laten verschijnen? Waarom heeft het vijfendertig jaar | |
[pagina 302]
| |
geduurd vooraleer wij het verhaal te lezen krijgen van die grote ommekeer, waarvan we enkel wisten dat hij had plaats gehad?Ga naar voetnoot(1). Een eerste verklaring in dit verband, ligt uitgesproken in een alinea van de reeds meer geciteerde Storia di Cristo, waar Papini zegt: ‘Hoe de schrijver er toe gekomen is Kristus terug te vinden, helemaal uit zichzelf en langs wegen die ten slotte alle uitkwamen bij de voet van de Kalvarieberg, zou een te lange geschiedenis zijn en te moeilijk om te verhalen’. Het klinkt vaag, zelfs een beetje raadselachtig. En het lijkt alsof hij op dat ogenblik geen vast plan had om dat verhaal te boek te stellen, maar reeds bij voorbaat aan de bezwaren dacht die de eventuele uitvoering ervan zou opleveren. La seconda Nascita daarentegen heeft geen inleiding van Papini's hand, maar als het boek al over de twee derden heen is, komt hij plotseling in het midden van een hoofdstuk, met de vraag voor de dag: ‘Waarom schrijf ik dit boek? Van al mijn boeken is dit het enige dat ik niet gewenst had te schrijven, waarvan ik het schrijven steeds heb uitgesteld. Want ik vreesde, en ik vrees nog, dat de boosaardige kikkers het in hun onvermoeibare kwaadaardigheid zullen uitkwaken dat ik een hoge borst wil opzetten omwille van die verlossing die ik niet verdiend heb. Ja, dat ik munt wil slaan uit de beschrijving van mijn tocht naar Damascus... Mijn Storia di Cristo heeft, naar de berichten die ik er over te horen en te lezen krijg, hier en daar een ziel geraakt en goed gedaan aan velen die waren zoals ik en ook aan sommigen die enkel maar kristen waren bij naam. De twijfel aan de rechtzinnigheid van mijn geloof zou deze laatsten kunnen schaden en het goede zou aldus in kwaad verkeren. Ik schrijf dan ook in de eerste plaats voor hen, opdat ze me beter zouden leren kennen en vernemen langs welke wegen ik teruggekeerd ben in de schoot der Kerk...’ Hier lijkt de knoop doorgehakt: het boek verdient geschreven te worden tot stichting en overreding van de wankelmoedigen. Maar even verder maakt hij opnieuw zwarigheid: ‘... er is nog een andere reden waarom ik dit boek niet had wensen te schrijven, de overweging nl. dat elke religieuse ervaring strikt individueel is. Alle wegen leiden naar Jerusalem, maar de reisroute is niet dezelfde voor iedereen, en niet allen treden er binnen langs dezelfde poort. Het verhaal van zo 'n reis is dan ook van gering nut voor iemand die een tocht zou willen ondernemen naar hetzelfde doel’. De conclusie waartoe deze, nogal zwakke argumentatie heeft geleid, is dat het boek wèl geschreven, maar niet zou worden gepubliceerd. Papini heeft zich zijn leven lang aan die beslissing gehouden en wij zullen dan ook niet verder pogen de ware beweegredenen van zijn weifelen te achterhalen maar er ons over verheugen dat La seconda Nascita na zovele jaren eindelijk het licht heeft gezien. Het is een belangrijk boek, in de eerste plaats omdat de diepgaande verandering in de levenshouding van de schrijver, sedert zijn bewust-gewilde | |
[pagina 303]
| |
toetreding tot het katholicisme, hier voor het eerst op zeer persoonlijke toon door hem zelf wordt verhaald, soms rustig-betogend, soms vol heftigheid enbedwongen trots, maar steeds levendig en op de man af en boeiend tot het uiterste. En verder, en niet in het minst, omdat de man die hier aan het woord is, een der merkwaardigste figuren is geweest uit het geestesleven van deze eeuw, een groot Italiaan die de literatuur van zijn vaderland, anders dan zijn tijdgenoten d'Annunzio en Pirandello b.v., maar even intens, in het algemeen Europees besef heeft doen doordringen en erkenning vinden. Zo is deze Tweede Geboorte een ongemeen rijk boek kunnen worden dat we een zo groot mogelijk aantal lezers van harte toewensen. Mocht het derhalve ook spoedig in het Nederlands worden vertaald. |
|