Kroniek der poëzie
Demonie en genade bij Van Herreweghen
door Piet Thomas
Van Herreweghen Hubert: Gedichten II / Brieven uit Portugal. - Uitg. Meddens, Brussel, 1958, 72 blz.
De tragische strijd tussen natuur en geest, demonie en genade, aardse gebondenheid en geestelijke bevrijdingshunker, is een centraal thema in de dichterlijke wereld van Hubert Van Herreweghen. Een wereld waarin zelfs de creatieve houding als een wezenlijk ambivalent verschijnsel ervaren wordt. De navrante bestaansonrust, en vooral de doem der zinnen, sinds Baudelaire en Rimbaud, als een verschrikkelijk infernum doorleden, zijn blijvende kenmerken van de moderne lyriek. Zij doen zich ook hier gelden, en wel bijzonder pijnlijk, omdat de gemoedskwellingen geconfronteerd werden met een onverzoenbaar ethos. Het dichterlijke woord is er fundamenteel onbetrouwbaar. Het kan zowel naar de ondergang voeren als bevrijden. Het kan dreigen, naar het leven staan, dronken maken, vernietigen of zonder enige overgang een onwereldse engelachtigheid onthullen, rustig maken, milde lafenis zijn en hemelse troost. Even plots als het woord de scheppende mens van zichzelf vervreemdt, kan het zijn heimwee zalig doordringen en hem de gelukstover van een vooraardse herinnering terugschenken.
De dichterlijke schepping is voor Van Herreweghen geen dilettantistische bezigheid, geen fraai renaissancistisch spel. Ze is een poging om aan het leed te ontkomen, een afweren van de dood, een strijd met de angst, met het ouder worden, met het fysisch verval, ze is een duistere drang naar verlossing, naar echte gemeenzaamheid, naar licht en geestelijke verzadiging.
Gevangen in de tegenstelling van marteling en levenslust, van doodsdrift en libido, kan hij zich met de schoonheid van de natuur haast nooit harmonisch verenigen. De natuur als symbool van onschuld en ongeschonden geluk, kent in zijn gedichten slechts een kortstondig bestaan. Hij kan zich niet als een kind zonder terughouding over de natuur verheugen, omdat hij de schuld van de erfzonde vóór elk genot aanwezig weet en omdat de pijnlijke scheiding tussen ideaal en werkelijkheid elke gelukstoestand verstoort.
In de demonisch geladen natuur is de dromende mens een weerloos kind, opgeschrikt door draken en monsters, overgeleverd aan de dood, die al wat leeft verduistert en verstijft, verkilt en ontbindt. Het is een kentekenende paradox bij Van Herreweghen, dat juist in een bundel reisgedichten, waarvan